Profeteren met de loyale organisatie
1. (a) Welke aanverwante loyaliteit wordt bij onze loyaliteit jegens God vereist? (b) Door loyaal te zijn jegens welke religieuze organisaties zijn de mensen nog niet loyaal aan God?
LOYALITEIT jegens God, die hemel en aarde heeft geschapen en georganiseerd, vraagt om loyaliteit jegens zijn organisatie. Er zijn op het ogenblik vele mensen die denken dat zij vanwege hun loyaliteit tegenover een religieuze organisatie, jegens God loyaal zijn. Dit behoeft echter niet het geval te zijn. Tot hetgeen er volgens de voorzegging in onze tijd aan de dag zou treden, behoren ook de mensen en organisaties waarvan wordt gezegd dat zij „meer liefde voor genoegens dan voor God” en „een vorm van godvruchtige toewijding [zouden] hebben [terwijl zij] de kracht ervan niet blijken te bezitten” (2 Tim. 3:1, 4, 5, NW). Zij doen religieuze beweringen; zij geven voor God toegewijd te zijn; zij houden zich aan door mensen ingestelde religieuze ceremoniën, welke door mannen worden geleid die als priester, bisschop, deken, dominee en doctor in de godgeleerdheid zijn aangesteld. Terzelfder tijd interesseren zij zich intens voor stoffelijke dingen, de bevrediging van het vlees in plaats van de geest, waardoor zij verraden dat zij niet Gods ware organisatie vormen. Dit doen zij ook doordat zij van de plezierige dingen en de takken van sport, de spelletjes en de gokkerijen van deze wereld houden, terwijl zij in hun leven niet de kracht van ware godvruchtige toewijding aan de dag leggen. Hun gedrag logenstraft de oprechtheid van hun uiterlijke godvruchtige toewijding. Zij zijn loyaal jegens een valse organisatie en niet jegens de „God en Vader van onzen Here, Jezus Christus” (Ef. 1:3). Zij zijn loyaal aan een religieuze organisatie die voor God een onjuist standpunt inneemt, een organisatie welke God niet als zijn organisatie erkent.
2, 3. (a) Jegens welke organisatie moeten wij overeenkomstig Gods bevel loyaal zijn, en welke dag negentien eeuwen geleden besliste dit voor ons? (b) Hoe werd op die dag getoond dat de christelijke gemeente de organisatie was jegens welke wij loyaal moeten zijn?
2 De zichtbare organisatie jegens welke wij overeenkomstig Gods bevel loyaal moeten zijn, is de organisatie waarop hij zijn heilige geest heeft uitgestort. Meer dan negentien eeuwen geleden, op de feestdag van Pinksteren in 33 n. Chr., was de joodse gemeente te Jeruzalem van mening dat ze Gods zichtbare organisatie vormde. Daarom hadden hun priesters en religieuze leiders de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus tweeënvijftig dagen tevoren gedwongen om Jezus Christus aan een paal te laten nagelen, opdat hij als een misdadige slaaf zou sterven. Hetgeen op die pinksterdag gebeurde, bewees echter of hun denkwijze goed of verkeerd was. Jezus Christus’ discipelen legden er getuigenis van af dat hij op de derde dag na zijn dood was opgewekt en dat hij gedurende de veertig dagen na zijn opstanding bij een aantal gelegenheden aan hen was verschenen, terwijl zij ook getuige waren geweest van het begin van zijn hemelvaart. Waren deze discipelen die door de joodse organisatie waren uitgestoten, de nieuwe zichtbare organisatie van Jehovah God? De dag van het pinksterfeest voorzag in een gezaghebbend antwoord op deze vraag.
3 Op die dag werd Gods heilige geest op zijn goedgekeurde gemeente uitgestort, neen, niet op de joodse gemeente welke in haar tempel te Jeruzalem Pinksteren vierde, maar op de volgelingen van Jezus Christus die buiten het tempelterrein in een bovenkamer bijeen waren. Deze honderd twintig discipelen werden allen met heilige geest vervuld en begonnen op wonderbaarlijke wijze in vreemde talen over Gods prachtige werken te spreken. Toen Jehovah God enige tijd daarvoor zijn geest op Jezus van Nazareth had uitgestort, sprak hij vanuit de hemel: „Deze is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” Evenzo vormde de uitstorting van zijn geest op die eerste christengemeente in Jeruzalem het zichtbare en hoorbare bewijs dat hij hen had goedgekeurd en de Jeruzalemse gemeente van joden, op wie een gemeenschapsverantwoordelijkheid rustte voor de moord op Jezus Christus, had verworpen. Het leed geen twijfel meer jegens welke organisatie Jehovah’s aanbidders vanaf dat ogenblik loyaal moesten zijn. Het was de christelijke gemeente en niet de joodse religieuze organisatie.
4. Welke profetie ging hier in vervulling, en op welke wijze profeteerden allen in die bovenkamer?
4 De uitstorting van de heilige geest, met al de verschillende uitingen ervan, vormde een wonderbaarlijke vervulling van de goddelijke profetie. De apostel Petrus, die een van deze gezalfden was en op die dag met de heilige geest werd vervuld, verklaarde dat Joël 2:28-32 (NW) hier in vervulling ging, waar staat: „Hierna moet het geschieden dat ik op elke soort van vlees mijn geest zal uitstorten, en uw zonen en uw dochters zullen zeker profeteren. Wat uw oude mannen betreft, zij zullen dromen dromen. Wat uw jonge mannen betreft, zij zullen visioenen zien. En zelfs op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten. . . . voordat de grote en vreesinboezemende dag van Jehovah komt. En het moet geschieden dat iedereen die de naam van Jehovah aanroept, veilig zal ontkomen” (Hand. 2:1-21, NW). Dat was de reden waarom allen in die bovenkamer in Jeruzalem profeteerden, dat wil zeggen, over de prachtige werken van God spraken zodat anderen het konden horen.
5. Op welke wijze werd door Petrus’ opmerkingen aangetoond of de uitstorting van de geest tot de honderd twintig in die kamer beperkt zou blijven?
5 De uitstorting van de geest was niet beperkt tot de honderd twintig in die bovenkamer in Jeruzalem. Petrus zei dat God de in de hemel aan zijn rechterhand gezeten Jezus Christus had gebruikt om de heilige geest uit te storten. Indien de verscheidene duizenden joden die Petrus’ verklaring van het wonder hoorden, dus in vervulling van Joëls profetie de heilige geest wensten te ontvangen, zouden zij berouw moeten hebben en ter vergeving van hun zonden in de naam van Jezus Christus in water gedoopt moeten worden. Daarna zouden zij „de vrije gave van de heilige geest ontvangen”. — Hand. 2:22-40, NW.
6. Op welke wijze is de uitstorting van de geest volgens het bijbelse verslag blijven voortgaan, en heeft dit zich tot in onze eeuw voortgezet?
6 Ongeveer drieduizend schuldige joden en proselieten hadden berouw en lieten zich in Jezus’ naam dopen, waarna zij op diezelfde dag net als de oorspronkelijke honderd twintig discipelen de heilige geest ontvingen. Ongeveer drie en een half jaar later kreeg een groep onbesneden Italianen, die Petrus hoorden prediken en gelovigen werden, heilige geest en begonnen zij in vreemde talen te profeteren (Hand. 10:1-46). Zestien jaar later, in 52 n. Chr., of negentien jaar na Pinksteren, predikte de apostel Paulus te Efeze, in Klein-Azië, tot een groep van twaalf gelovigen, die in de naam van Jezus Christus werden gedoopt; nadat Paulus hun de handen had opgelegd, werd de heilige geest op hen uitgestort en begonnen zij in vreemde talen te profeteren (Hand. 19:1-7). Wij moeten derhalve niet veronderstellen dat de uitstorting van de heilige geest, welke in vervulling van Joëls profetie door profeteren werd gevolgd, uitsluitend op de dag van Pinksteren in 33 n. Chr. plaatsvond. Ze is in de loop der jaren blijven voortgaan. Welnu dan, is het uitstorten van heilige geest, gepaard gaand met profeteren, tot in deze twintigste eeuw blijven voortgaan? Ja; en door middel van deze toets kunnen wij ons ervan vergewissen jegens welke organisatie wij thans loyaal moeten zijn.
7. In welke dagen leven wij volgens de profetieën, en zal de christenheid in de komende dag van Jehovah veilig ontkomen?
7 In het licht van de wereldgebeurtenissen sedert 1914 n. Chr., zoals bezien vanuit het gezichtspunt der bijbelse profetieën, bestaat er een overweldigende hoeveelheid bewijsmateriaal dat wij in de voorzegde „laatste dagen” leven. Negentien eeuwen geleden bevond men zich in de „laatste dagen” van de nationale joodse organisatie met haar tempel en priesterschap te Jeruzalem. Sedert 1914 n. Chr., het jaar waarin in het hartje van de christenheid de eerste Wereldoorlog uitbrak, leven wij in de „laatste dagen” van de christenheid, welke het geestelijke Israël Gods beweert te zijn. Net als in het geval van het oude Jeruzalem moet derhalve ook voor de christenheid de „grote en vreesinboezemende dag van Jehovah” komen. Zal de christenheid op die dag, wanneer het gehele goddeloze samenstel van dingen in een tijd van weergaloze moeilijkheden in een vernietiging ten onder gaat, ’veilig ontkomen’? Neen, want de christenheid roept niet Jehovah’s naam aan. Haar hart is niet verenigd om de naam van Jehovah te vrezen. Ze is verenigd in de vrees voor het atheïstische communisme.
8. Hoe weten wij, wanneer wij willen uitmaken of de kerken der christenheid onze loyaliteit verdienen, of het op wonderbaarlijke wijze spreken in vreemde talen de juiste beslissende factor is of niet?
8 Wel, zijn de religieuze kerken in de christenheid, zowel katholieke als protestantse, dan de organisaties jegens welke ware, opgedragen, gedoopte christenen tot in de dood loyaal moeten zijn? Alvorens het antwoord te geven, willen wij de vraag stellen: Bezitten deze organisaties het met Pinksteren gegeven bewijs dat ze de goedgekeurde religieuze organisatie zijn? Hiermee bedoelen wij niet dat ze, zoals bepaalde zogenaamde pinkstergemeenten in de christenheid, in vreemde talen moeten spreken. Het op wonderbaarlijke wijze spreken in vreemde talen vormt thans geen beslissende factor. Deze gave werd in tegenwoordigheid van Christus’ twaalf apostelen of doordat zij de handen oplegden, geschonken. Vandaar dat de wonderbaarlijke gave van het spreken in vreemde talen of het uitleggen daarvan, met de dood van de twaalf apostelen ophield te bestaan, zoals volgens de apostel Paulus ook zou gebeuren (Hand. 8:14-19; 19:1-7; 1 Kor. 13:1, 6-11). Voorts noemt Paulus in zijn opsomming van acht diensten welke met de hulp van Gods geest in de christelijke gemeente van zijn tijd ten uitvoer werden gebracht, profeteren als tweede en het spreken in verschillende talen als achtste en laatste. — 1 Kor. 12:27-31.
9. Op welke uitwerking van de uitstorting van Gods geest doelde Joëls profetie hier, en wie of hoevelen delen hierin?
9 Laten wij het volgende niet over het hoofd zien: Joëls profetie over de laatste dagen voorzei niet het wonderbaarlijke spreken in vreemde talen, maar wel de uitstorting van Gods heilige geest gepaard gaande met profeteren. Dit speciale profeteren vormde niet de bijzondere gave der profetie welke werd geïnspireerd, een gave welke niet door alle christenen werd gedeeld, maar het vormde de openbare bekendmaking van de „prachtige werken van God”, en van Pinksteren af aan werd dít profeteren wel door allen die Gods uitgestorte geest ontvingen, gedeeld. — Hand. 2:5-11, NW.
10. (a) Welke vraag dienen wij thans betreffende het profeteren van de kerken der christenheid te stellen? (b) Wat dienen de „prachtige werken van God” te zijn waarover in deze tijd geprofeteerd moet worden?
10 Daar wij in de tijd leven welke door de Schrift als „de laatste dagen” wordt gekenmerkt (Hand. 2:16, 17, NW), is voor de huidige religieuze stelsels der christenheid de toets: Is door bemiddeling van Jezus Christus Jehovah’s geest op hen uitgestort? En zijn zij ten bewijze hiervan bezig met het voorzegde profeteren? Niet alleen hun aangestelde geestelijken, maar alle leden van de gemeente te zamen met hun geestelijken? Maar waarover moeten zij thans profeteren? Wat zijn de „prachtige werken van God” waarover in deze tijd geprofeteerd moet worden, net zoals er in 33 n. Chr. op Pinksteren over prachtige werken werd geprofeteerd of gepredikt? Toen predikte de apostel Petrus dat de vermoorde en uit de doden opgewekte Jezus aan Gods rechterhand in de hemelen tot Heer en Christus was gemaakt. Voor ons in deze tijd dienen de „prachtige werken van God” waarover wij onder de kracht van Gods geest al profeterend moeten spreken, niet iets te betreffen wat wij zelf zeggen, maar wat de bijbelse profetieën verklaren.
11. Wat dienen volgens Matthéüs 24:14 de „prachtige werken van God” te zijn waarover thans geprofeteerd moet worden?
11 Toen Jezus Christus nog in het vlees op aarde was, voorzei hij deze „laatste dagen” en verschafte hij ook de bewijzen waardoor wij zouden kunnen weten dat wij in het „einde van het samenstel van dingen” leven. Zo zei hij onder andere: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:3, 4, 14, NW). Dienovereenkomstig zijn de „prachtige werken van God,” waarover thans geprofeteerd moet worden, de aangelegenheden betreffende Gods koninkrijk sedert 1914 n. Chr., toen de tijden der heidenen („de bestemde tijden der natiën”) eindigden. God bracht toen de geboorte van zijn beloofde koninkrijk onder Christus de Heer teweeg. Het pasgeboren koninkrijk voerde onmiddellijk strijd tegen Satan de Duivel en zijn demonen en wierp hen uit de hemelen naar beneden, naar de omgeving van de aarde. Hierna bracht Jehovah God zijn vervolgde getuigen op aarde tot nieuw leven, opdat zij een begin konden maken met het grootste Koninkrijksgetuigenis aller tijden. Vervolgens begon hij voor zijn troon een „grote schare” van personen bijeen te brengen, die zijn pas opgerichte koninkrijk hoog houden en bekendmaken. Speciaal in het laatste boek van de bijbel, Een Openbaring, worden nog vele aanverwante dingen uiteengezet.
12, 13. (a) Hoe beantwoorden de geestelijken de vraag of zij het voorzegde profeteren verrichten, en wat toont dit aan met betrekking tot de heilige geest? (b) Waarom is de organisatie van de geestelijkheid dan niet de organisatie welke gered zal worden?
12 Dit zijn „prachtige werken van God”. Maar profeteren de religieuze stelsels der christenheid, of zelfs maar hun geestelijken, over deze voorzegde dingen? Prediken zij, in de wetenschap dat het einde van dit samenstel van dingen op komst is, dit goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde om alle natiën een getuigenis te geven? Prediken en profeteren zij op dezelfde wijze als de apostelen en hun medegelovigen vanaf Pinksteren, namelijk, „in het openbaar en van huis tot huis”? (Hand. 20:20, NW; 2:46; 5:40-42, NW) Zoals zij zelf in woord en geschrifte toegeven, luidt het antwoord Neen! Wel, waar getuigt dit feit dan van in het licht van de profetische geschriften? Van het volgende: Dat de heilige geest niet op hen is uitgestort en zijn zending niet door bemiddeling van hen vervult.
13 Dat zij het nalaten Jezus’ profetie uit Matthéüs 24:14 onder aansporing van Gods geest ten uitvoer te brengen, geeft er blijk van dat zij Gods koninkrijk in deze tijd aller tijden en te midden van de meest grootse wereldsituatie waarin dit mogelijk is, de rug hebben toegekeerd. Vanwege deze nalatigheid kunnen zij niet Gods goedkeuring bezitten. Zij zijn niet de organisatie welke gered zal worden; „want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding” (Rom. 10:10, NW). Dit feit geldt zowel voor organisaties als voor afzonderlijke personen. Een organisatie die niet Gods koninkrijk voor de mensen belijdt, zal niet door Gods koninkrijk, waarin Jezus Christus dienst verricht, worden beleden of erkend. — Matth. 10:32, 33.
14. Wat verschaft de christenheid de mensen thans niet, en wat verdient ze daarom niet van ons te ontvangen?
14 De christenheid, met haar hele mengelmoes van religieuze sekten, is niet de organisatie welke de mensen van de huidige wereld een waar en veilig leiderschap verschaft. Het is niet de organisatie waaraan wij, als een praktische uiting van loyaliteit jegens God, onze loyaliteit kunnen schenken. Wij moeten het in een andere richting zoeken wanneer wij de jegens God loyale organisatie willen vinden.
15. Wat moet in vervulling van Joël 2:28, 29 het geval zijn met betrekking tot de organisatie welke thans loyaal is jegens God?
15 De organisatie waarnaar wij moeten zoeken, is die welke er blijk van geeft dat Gods geest er in deze „laatste dagen” op is uitgestort door op de voorzegde wijze te profeteren, en wel door ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde te prediken om alle natiën een getuigenis te geven’. Zoals voorzegd, wordt dit prediken of profeteren door elke soort van vlees in de organisatie — door mannen en vrouwen, zonen en dochters, oude en jonge mannen en dienstknechten en dienstmaagden, ja, door allen op wie de geest is uitgestort — ten uitvoer gebracht.
16. (a) Op wie wijst het bericht van 1914-1918 in dit opzicht? (b) Hoe beeldde Jezus deze klasse in Matthéüs 24:45-47 af, en wat omvatte de aanstelling van deze klasse?
16 Sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914, en meer in het bijzonder sedert het einde van de eerste Wereldoorlog in 1918, is er voor de gehele wereld een bericht opgesteld dat bestudeerd kan worden en waaruit men een onbevooroordeelde, objectieve conclusie kan trekken. Dit bericht wijst op het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen. In de profetie over de bewijzen van het „einde van het samenstel van dingen”, voorzei Jezus dat dit gezalfde overblijfsel de loyale dienstknechtklasse was, afgebeeld als een „getrouwe en beleidvolle slaaf” die hij ten tijde van zijn terugkeer aantreft terwijl deze het juiste geestelijke voedsel uitdeelt en die hij over al zijn koninklijke bezittingen op aarde aanstelt (Matth. 24:45-47, NW). Deze aanstelling omvat de toewijzing om de voorzegde Koninkrijksprediking te verrichten, hetgeen het gezalfde overblijfsel in het bijzonder sedert 1919 heeft gedaan en waar het nog steeds mee doorgaat.
17. Wie hebben in deze tijd Gods aangestelde organisatie erkend, en welk bewijs verschaffen zij ten aanzien van dit feit?
17 Reeds honderdduizenden mensen die het Koninkrijksgetuigenis, dat thans in 144 talen en in 181 landen wordt gepredikt, hebben ontvangen, hebben Gods aangestelde organisatie erkend, aangezien deze loyaal is jegens zijn koninkrijk en daarom hun christelijke loyaliteit, ondersteuning en medewerking verdient. Dit is nu precies wat deze honderdduizenden uit alle natiën in gehoorzaamheid aan Jezus’ raad om eerst Gods koninkrijk en zijn rechtvaardigheid te zoeken, doen. Ten bewijze hiervan zijn zij als een symbool van hun volledige opdracht van zichzelf aan God, gedoopt en nemen zij, te zamen met het overblijfsel, van ganser harte deel aan het profeteren of prediken van het goede nieuws. — Zach. 8:20-23.
18, 19. (a) Wat bewerkstelligt Gods uitgestorte geest ten aanzien van hetgeen door zijn goedgekeurde organisatie wordt geprofeteerd? (b) Wat had Zacharia 13:2, 3 hierover te zeggen?
18 Wanneer Gods heilige geest op het overblijfsel van het geestelijke Israël wordt uitgestort, brengt deze de leden hiervan er alleen maar toe om de waarheid, Gods eigen waarheid, te prediken of te profeteren. Jezus sprak eens over deze geest als „de Geest der waarheid” (Joh. 15:26). Van de geest van de God der waarheid kan men verwachten dat deze de dingen welke door Gods goedgekeurde, loyale organisatie worden gepredikt, reinigt. Zijn geest staat niet toe dat iemand onder een religieuze dekmantel leugens profeteert of onwaarheden en dwalingen predikt. Een dergelijke reiniging, zoals deze binnen de organisatie van Gods herstelde, loyale overblijfsel en hun loyale metgezellen heeft plaatsgevonden, werd in de profetie van Zacharia 13:2-6 voorzegd. In de verzen twee en drie lezen wij:
19 „En Ik zal te dien dage, luidt het woord van den HERE der heerscharen, de namen van de afgoden uit het land uitroeien, zodat niet meer aan hen gedacht zal worden; ook de profeten en den onreinen geest zal Ik uit het land wegdoen. Wanneer dan nog iemand als profeet optreedt, zullen zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, tot hem zeggen: Gij zult niet blijven leven, omdat gij leugens gesproken hebt in den naam des HEREN; ja, zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij als profeet optreedt.”
20. Waarvan was het voorgaande een profetische illustratie, en wat moet, zoals wordt getoond, onze hartetoestand zijn?
20 Hier hebben wij een profetische illustratie van de loyaliteit welke degenen zou kenmerken die zich in de organisatie van Jehovah’s gezalfde overblijfsel op wie hij in deze „laatste dagen” zijn geest heeft uitgestort, bevinden. Die geest is een geest van loyaliteit jegens Jehovah God en het koninkrijk van zijn Messias, de Christus, een geest ten gunste en ter ondersteuning van de universele soevereiniteit van de Allerhoogste God. Vandaar dat de leden van het gezalfde overblijfsel beseffen dat hun loyaliteit menselijke betrekkingen door natuurlijke banden, te boven moet gaan. Ze moet uitstijgen boven iemands natuurlijke genegenheden voor eigen ouders of kinderen, of andere nauw verwante vleselijke familieleden. Wanneer het op loyaliteit jegens God en het koninkrijk van zijn Zoon Jezus Christus aankomt, kunnen wij ons hart niet verdelen; van een compromis kan geen sprake zijn.
21, 22. (a) Hoe kunnen sommige kinderen zich met betrekking tot Matthéüs 24:14 tegen opgedragen ouders verzetten? (b) Wat moet de handelwijze van zulke opgedragen ouders ten aanzien van een dergelijk kind zijn?
21 Jezus’ profetie maakt het tot een zekerheid dat wij thans in de tijd leven waarin het goede nieuws van Gods koninkrijk in alle talen en overal gepredikt zou worden. Dit is de kern van de boodschap die thans zou worden geprofeteerd. Wat moet er dan gedaan worden indien de zoon van een gezin in Gods zichtbare organisatie zich tegen dit profeteren betreffende het Koninkrijk zou verzetten? Wat, als de zoon iets wat tegengesteld is aan de Koninkrijksboodschap zou beginnen bekend te maken of te profeteren, en indien hij anderen in de organisatie — en dit nog wel in de naam van Jehovah — verkeerd zou trachten te beïnvloeden? Wat dienen de opgedragen, gedoopte vader en moeder in zo’n geval te doen? Zij mogen zich niet door hun genegenheden laten meeslepen; zij mogen zelfs deze geliefde zoon, die zij verwekt hebben, niet sparen.
22 Zij moeten hem van de dodelijke zonde van zijn valse profeteren of tegenstand tegen het profeteren van het Koninkrijk, op de hoogte stellen. Zij kunnen niet toestaan dat er in de naam van Jehovah leugens worden gesproken, ook al houdt hun eigen kind zich hiermee bezig. Daarom moeten zij hem vanwege zijn valse profeteren doorsteken. Zij moeten hem als geestelijk dood beschouwen, als iemand met wie zij in religieus opzicht geen omgang en gemeenschap willen hebben en wiens geprofeteer verworpen moet worden. Zij moeten niet beletten dat hij uit de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen wordt uitgesloten. In deze situatie moet men aan de woorden van Jehovah’s Koning, Jezus Christus, denken: „Wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.” — Matth. 10:37.
23, 24. (a) Ten aanzien van welke andere persoon in de organisatie kan iemands loyaliteit ook nog op de proef worden gesteld? (b) Hoe geeft Zacharia 13:4-6 hier een beschrijving van?
23 Het is echter niet altijd zo, dat men binnen de eigen natuurlijke gezinskring met ontrouw of deloyaliteit jegens de waarheid en de organisatie wordt geconfronteerd. Het verkeerde deloyale geprofeteer kan van de zijde van iemand komen met wie wij binnen de organisatie van Jehovah’s herstelde overblijfsel door middel van een innige vriendschap zijn verbonden. In de verzen vier tot en met zes van het dertiende hoofdstuk van Zacharia wordt voorzegd wat bij een dergelijke situatie binnen Gods loyale organisatie het gevolg zal zijn.
24 Wij lezen: „Te dien dage zullen de profeten beschaamd staan, ieder om [zijn visioen] wanneer hij als profeet optreedt, en zij zullen geen [officieel haren gewaad] aantrekken om leugens te vertellen. Maar ieder zal zeggen: ik ben geen profeet, ik ben een man die [de grond, a·da·mahʹ] bebouwt, want [een aardse mens, a·damʹ] heeft mij gekocht in mijn jeugd. En als men tot hem zegt: Wat zijn dat voor wonden tussen uw [handen]? dan zal hij zeggen: Daarmee ben ik geslagen in het huis van [degenen die mij innig liefhebben].” — Zach. 13:4-6; NW.
25, 26. (a) Wat maakt deze schijnprofeten beschaamd vanwege hun visioenen, en hoe kan de straf worden voltrokken? (b) Wat moeten zij die de overtreder innig hebben liefgehad, doen, en waarom?
25 Wat maakt dergelijke profeten onder Jehovah’s herstelde overblijfsel beschaamd vanwege hun visioenen? Wat weerhoudt hen ervan zichzelf uit te geven voor gemachtigde profeten, alsof zij een officieel haren gewaad droegen om het bedrog des te gemakkelijker te maken? Het is de behandeling welke deze deloyale schijnprofeten zelfs in het huis ontvangen van hen die hen als christelijke metgezellen innig liefhadden, waarbij hun natuurlijke ouders waarschijnlijk het meest van hen hielden. In het oude theocratische Israël moesten zulke valse profeten in aanwezigheid van getuigen berecht, ontmaskerd en doodgestenigd worden (Deut. 13:1-11). In deze tijd mag de ware christelijke gemeente niet een dergelijke doodstraf aan profeten van bedrog, die tot deloyaliteit jegens God en zijn koninkrijk trachten aan te zetten, voltrekken. Met de waarheid van Gods Woord kan de gemeente hen echter geestelijk slaan of treffen, ja, hen zelfs pijnlijk in hart en geest verwonden.
26 Ten einde blijk te geven van hun eigen beginselvolle loyaliteit jegens God en zijn organisatie en om zijn loyale zichtbare organisatie te beschermen, mochten zelfs degenen die hen innig hebben liefgehad, hen slaan en verwonden. Laat de valse profeten te schande worden gemaakt! „Houdt op met hem om te gaan, opdat hij beschaamd moge worden”, zegt 2 Thessalonicenzen 3:14 (NW). „Vermaan . . ., houd hun in uzelf een voorbeeld voor van . . . zuiverheid in de leer, waardigheid, een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen”, lezen wij in Titus 2:6-8. En wat als deze geestelijke behandeling een wond veroorzaakt? „De wonden door iemand die liefheeft toegebracht, zijn getrouw”, zegt Spreuken 27:6 (NW).
27. Waarom is het goed voor de overtreder om zich over zijn visioenen te gaan schamen, en wat dient hij vol schaamte oprecht toe te geven?
27 Maak het zo, dat degene die wij van vals profeteren trachten te genezen, van onze trouw aan Gods Woord waarmee wij hem sloegen en verwondden, zal moeten getuigen. Het is goed voor de betrokkene om zich over zijn visioenen, die niet in overeenstemming zijn met Gods Woord, te gaan schamen. Hij zal dan geen pogingen meer doen om als een speciale profeet van God, die een rechtstreeks persoonlijk contact met Hem onderhoudt, onder ons rond te wandelen. In plaats van aanspraak te maken op het hoge ambt van een speciale profeet van iets nieuws en anders, zal hij dan moeten toegeven dat hij niet onder invloed van Gods uitgestorte geest profeteerde. Hij was niet een geestelijk mens. Door zulke valse profetieën bekend te maken, gaf hij er blijk van slechts een aardling, een aards „natuurlijk mens”, te zijn, zoals een boer, iemand die de slaaf is van een boer bij wie hij van zijn jeugd af aan in dienst is geweest. Hij was nooit een erkende profeet. Maak hem duidelijk dat hij binnen Jehovah’s gereinigde organisatie, waarvan de leden God inniger liefhebben dan geliefde aardse vrienden, niets kan bereiken.
28. Hoe dienen wij derhalve tegen de profeten der christenheid op te treden?
28 Indien wij tegen valse profeten binnen de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen zijn en hen moeten ontmaskeren, moeten wij stellig ook de valse profeten der christenheid, die in Gods naam spreken alsof ze door hem werden geordineerd en gezonden, aan de kaak stellen. Het is nu juist dit weren van valse profeten uit de loyale organisatie van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen, waardoor wordt aangetoond dat deze Zijn loyale organisatie is door middel waarvan Hij het voorzegde profeteren ten uitvoer brengt.
29. (a) Waarvan vormt het ware profeteren een uiterlijk bewijs, en wie houden zich ermee bezig? (b) Hoe zal de vereniging van elkeen in de organisatie hierdoor tot stand worden gebracht?
29 Het ware profeteren vormt het uiterlijke bewijs van de uitstorting van Jehovah’s geest. Dit profeteren, waaraan thans niet slechts enkele uitverkorenen maar alle leden van elke soort van vlees meedoen, is de voorzegde prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk”. Wanneer wij ons in de organisatie bevinden welke loyaal is jegens Jehovah God, vervuld zijn met zijn geest en het door hem ingestelde profetische werk verrichten, zijn wij veilig. Elk van ons dient tot Hem te bidden dat hij ons hart verenigt om zijn naam te vrezen. De vereniging van het hart van elke afzonderlijke persoon ten einde Jehovah’s naam te vrezen, zal de vereniging van de gehele loyale organisatie tot gevolg hebben. Allen in de organisatie zullen dan met één mond spreken (Rom. 15:6, NW). Dan zullen wij „[vaststaan] in één geest, met één ziel zijde aan zijde strijdend voor het geloof van het goede nieuws en . . . in geen enkel opzicht . . . verschrikt [worden] door [onze] tegenstanders . . . een bewijs . . . van redding [voor u], en wel een aanwijzing van God afkomstig”. — Fil. 1:27, 28, NW.
30. Hoe zal God ten aanzien van ons met goedheid handelen indien wij jegens hem loyaal zijn?
30 Wanneer wij loyaal zijn tegenover God, zal hij jegens ons loyaal zijn. Hij zal ons gezamenlijke gebed verhoren: „Breng met mij een teken tot stand dat goedheid betekent, zodat zij die mij haten het mogen zien en beschaamd mogen staan” (Ps. 86:17, NW). Tot hun schaamte, maar als een teken van goedheid voor ons, zal Jehovah God ons gebruiken om het voorzegde profeteren, de prediking van het goede nieuws van zijn koninkrijk, te voltooien, zodat wij aldus met zijn loyale organisatie helemaal tot de komst van het einde en het ogenblik waarop hij volledig gerechtvaardigd wordt, in zijn dienst mogen staan. — Matth. 24:14, NW.