Dienen met de dienstknecht
„Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.” — Matth. 24:46, 47.
1. Wat betekent het voor Gods volk dat zich in deze tijd op aarde bevindt, dat Jehova en Christus Jezus heersers zijn?
JEHOVA is de almachtige Heerser van het universum. Aan zijn rechterhand bevindt zich de loyale en getrouwe Koning, Christus Jezus, die voor altijd dient. Het koninkrijk van de aangestelde heerser zal over deze aarde gezag uitoefenen, totdat alles wat zich daarop bevindt, de heilige naam van de Schepper looft en verheerlijkt. Er zijn 144.000 personen geroepen een aandeel te hebben in deze wonderbaarlijke dienst, en deze geroepenen zullen, door hun „roeping en verkiezing vast te maken”, de bruid van de Koning en „medeërfgenamen” met hem zijn. Als erfgenamen van het Koninkrijk, weten zij dat zij volgens de belofte, de troon met de verheerlijkte Bruidegom zullen delen. En wat van meer direct belang is, deze koninklijke Bruidegom heeft hun geopenbaard dat gedurende de syntéleia dezer wereld en voordat zij hun aardse loopbaan zouden hebben voleindigd, het teken van zijn gunst jegens hen zou worden gekenmerkt doordat hij hun speciale verantwoordelijkheden in verband met het Koninkrijk zou toevertrouwen. Deze Koninkrijksbelangen moesten te midden van de beroering der laatste jaren dezer wereld worden beschermd, bewaakt en vermeerderd. Evenmin zou de een of andere van mensen of demonen afkomstige aantrekkelijkheid of zouden de verwarde gebeurtenissen die in deze noodlottige dagen geschieden, de getrouwe rentmeesters er toe kunnen brengen zich aan hun dienst te onttrekken. Deze gebeurtenissen die thans voorvallen, verschaffen een verder bewijs voor de vervulling van de profetieën die betrekking hebben op de tegenwoordigheid van onze Here Jezus Christus, de nabijheid van het beslissende einde dezer boze wereld en de eisen die thans aan de ware dienstknechten van het koninkrijk der hemelen worden gesteld.
2. Wie ontvangt de heerschappij, en welk schriftuurlijk bewijs hebben wij?
2 Dit koninkrijk van God, met de Heerser die er over is aangesteld, is van het grootste belang, en er zijn eeuwen besteed aan de toebereiding er van. De Koning zal in gerechtigheid regeren, Gods wet doen gehoorzamen en iedere macht die tegen waarheid en gerechtigheid is gekant, te niet doen. „Daarna is [zal] het einde [komen], wanneer hij het koninkrijk aan God den Vader overgeeft, wanneer hij zal te niet gedaan hebben alle [andere] heerschappij en alle [andere] macht en kracht. Want hij moet heerschen, totdat hij [God] al de vijanden onder zijne voeten gelegd heeft” (1 Kor. 15:24-26, Voorhoeve, Eng. Vert. van de Twintigste eeuw). Christus Jezus ontvangt dit koninkrijk van zijn Vader. Een mens of aardse machten zouden het hem onmogelijk kunnen geven, want het behoort hun niet toe. „Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen. Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij [van] Mij. Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid” (Ps. 50:10-12, King James Vert.). „Ik zal van het besluit verhalen: de HERE [Jehova] heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen [natiën] geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting” (Ps. 2:7, 8, Am. Stand. Vert.). Satan, de god dezer boze wereld, is nooit in het bezit geweest van de aarde met haar bergen, oceanen, meren, rivieren, bomen, bloemen, dieren, vogels, vissen en andere scheppingen. Ze waren niet van hem, zodat hij ze aan niemand kon geven. Adam kwam niet in het bezit van deze glorierijke heerschappij. De apostel Paulus zet in Hebreeën 2:5-8 uiteen, dat deze heerschappij aan Christus Jezus zal worden gegeven. Paulus haalde hier een gedeelte aan uit Psalm 8, waarin duidelijk wordt geleerd dat de Universele Souverein al zulke geschapen werken aan de zorg van zijn geliefde Zoon heeft toevertrouwd. „Die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten; boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en allen naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw [wereld]. En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al, wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.” — Ef. 1:20-23, Nw. Vert., Am. Stand. Vert.; zie ook Dan. 7:13, 14; 2:44; Ps. 89:35-38.
3. Wie laat Christus Jezus een aandeel in zijn koninkrijk hebben?
3 Het eeuwige koninkrijk behoort dus aan Christus Jezus, zoals hij zelf heeft verklaard: „Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader dat Mij verordineerd heeft” (Luk. 22:29). Met betrekking tot het feit dat hij zijn getrouwe discipelen een aandeel er in geeft, lezen wij verder: „Gelijk gij weet, hoe wij . . . u hebben gewaarschuwd dat gij die GOD waardig zoudt wandelen die u uitnodigt in zijn eigen glorierijke koninkrijk.” — 1 Thess. 2:11, 12, Diaglott; zie ook Rom. 8:17; Fil. 3:10-14; 2 Tim. 2:12.
4. Wat waren enkele van de belangen die hij aan de zorg van zijn gemeente toevertrouwde?
4 Toen Jezus Christus op aarde was, vertrouwde hij zijn discipelen vele dingen toe, onder andere zijn Woord, het voeden van de schapen, „Mijn vrede”, de prediking van het Koninkrijk en de eer van de naam des Vaders. Later, tijdens Pinksteren, werden door middel van de werking van de heilige geest en de dienstverrichtingen der apostelen meer belangen aan de zorg der gemeente of kerk toevertrouwd. „Aan een ieder van ons is echter een zekere taak toevertrouwd, elk naar de maat der gave van de Christus” (Ef. 4:7, Twintigste eeuw). Vele van deze gaven worden in vers 11 genoemd: „Hij heeft aan de kerk apostelen, profeten, zendelingen, herders en leraars gegeven.” Al deze gaven waren voor een bepaald doel: „Om de heiligen volkomen geschikt te maken voor hun dienstbetoon [werk der bediening], tot opbouwing van Christus’ lichaam” (Vers 12, Leidse Vert., Brouwer). De apostelen vervulden deze diensten getrouw en aan het einde der wereld, in welke tijd wij thans leven, wordt en is er eveneens getrouw gediend. Onder de millioenen belijdende Christenen zijn er enkelen geweest die de kudde Gods hebben gevoed, het volk het goede en waarachtige Woord van God hebben voorgehouden, hen die tot het huisgezin des Heren behoren, hebben gesterkt, en hebben gepredikt dat „het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”, alles tot eer van de naam van de hemelse Vader. Toen de Here Jezus Christus in macht en heerlijkheid terugkeerde om zijn Koninkrijksheerschappij over de gehele aarde te vestigen, moest hij de getrouwe dienstknecht bezig vinden zich op een hem welbehagelijke wijze van zijn verantwoordelijkheden te kwijten. Toen hij bij zijn discipelen was, vertelde hij een gelijkenis welke tevens een profetie is met betrekking tot het werk van déze dienstknecht en waarin wordt aangetoond wat er zou gebeuren. Een bestudering van deze gelijkenis en een begrip van haar vervulling schenkt Gods volk thans vreugde, troost en sterkte.
DE GELIJKENIS VAN DE „GETROUWE EN VOORZICHTIGE DIENSTKNECHT”
5. Wie stelde de „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” aan, en waarmede was de Heer zo ingenomen bij zijn terugkeer?
5 „Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieden hun voedsel te geven ter rechter tijd? Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen” (Matth. 24:45-47). Men zal opmerken dat de profetie geen betrekking heeft op zo maar de een of andere dienstknecht, maar op een dienstknecht die speciaal is uitgekozen, een „die de meester heeft aangesteld over zijn huisgezin” (Eng. Vert. van Rotherham); „aan wie zijn meester de zorg voor zijn huisgezin heeft opgedragen” (Een Amer. Vert.). De belangrijkste dienst die werd vermeld en waaraan aandacht moest worden geschonken, was ’voedsel te geven te rechter tijd’, of „de leden er van op de juiste tijd het nodige te geven” (Een Amer. Vert.). Doordat deze dienstknecht zich getrouw, bedachtzaam, loyaal en beleidvol van de hem toegewezen taken kweet, ontving hij de goedkeuring van de meester. „Gelukkig die slaaf [dienstknecht], dien de meester bij zijn komst zó bezig vindt” (Matth. 24:46, De Kath. Bijbel). Zeer ingenomen is de Heer, en de dienstknecht ook. Nadat de meester de dienstknecht aldus heeft geprezen, beloont hij hem door veel grotere verantwoordelijkheden aan zijn zorg toe te vertrouwen. „Hij [zal] hem . . . zetten over al zijn goederen” (Vers 47, Statenvert.). „Hij zal hem de zorg voor al zijn eigendommen opdragen” (Een Amer. Vert.). „Hij zal hem het beheer over al zijn goederen geven.” — Leidse Vert.
6. Wanneer moet deze gelijkenis in vervulling gaan, en wat zijn enkele van de vragen die in de geest opkomen?
6 De profetische vervulling van deze gelijkenis geschiedt tijdens de tweede tegenwoordigheid van de Here Jezus Christus, aan het einde der wereld. Ze gaat thans in vervulling en kan daarom worden begrepen. Wie is dan de „getrouwe en voorzichtige dienstknecht”? Waar is het „huisgezin”? Op welke wijze en wanneer kwam de „meester” en keurde de „dienstknecht” goed? Wat wordt met de „goederen”, „eigendommen” of „bezittingen” bedoeld? Wat wordt er bedoeld met het geven van „het beheer over al zijn goederen”? Deze en nog veel meer vragen komen in de geest van de lezer op. Het is mogelijk de vervulling van deze gelijkenis thans te begrijpen, en gezegend zijn uw ogen indien gij ziet.
7. Welke tekstgedeelten in de gelijkenis helpen ons de tijd van de vervulling vast te stellen?
7 Laat ons eerst de tijd van de vervulling vaststellen. Vers 46 zegt ’wanneer zijn meester terugkeert’ en in vers 44 wordt vermeld dat „de Zoon des Mensen komt op een tijd wanneer gij hem niet verwacht” (Een Amer. Vert.). Men zal begrijpen dat de profetieën die in dit 24ste hoofdstuk van Mattheüs staan opgetekend, op het einde der wereld betrekking hebben. De Heer gebruikt een van zijn eigen benamingen, namelijk, „Zoon des Mensen”, en hij maakt derhalve duidelijk dat hij naar zich zelf als de „meester” van het huisgezin verwees. De tijd is die van de tweede verschijning van Christus, en valt in de „tijd van het einde” of syntéleia dezer boze wereld, wanneer zijn koninkrijk moet beginnen te heersen.
8. Wie zijn de „gezalfden”? en wat wordt bedoeld met het „gezalfde overblijfsel”?
8 Wie draagt de verantwoording er voor te zorgen dat het huisgezin wordt gevoed? Bij een andere gelegenheid zeide Jezus tot zijn navolgers: „Hebt gij al deze dingen verstaan? Zij zeiden tot hem: Ja, Heer! En hij zeide tot hen: Daarom is ieder schriftgeleerde, die een discipel van het koninkrijk der hemelen gemaakt is, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijnen schat [voorraadkamer] nieuwe en oude dingen voortbrengt” (Matth. 13:51, 52, Voorhoeve, Bakels). Zij zijn derhalve de klasse van het „Koninkrijk der hemelen”, de toekomstige leden van de „bruid van Christus”, zij die „in Christus” zijn, zoals in Romeinen 12:5 staat vermeld: „Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.” „In Hem toch zijn alle beloften Gods: ’Ja’; en daarom is ook door Hem ons ’Amen’, God ter ere [spreken wij ook door hem het Amen God ter eere uit]. Welnu, God, die ons en u onwankelbaar aan Christus bindt en ons heeft gezalfd, Hij heeft ook zijn zegel op ons gedrukt, en de waarborg van den geest in onze harten gelegd” (2 Kor. 1:20-22, Petr. Can. Vert., Leidse Vert.). Zij behoren tot „de gezalfden”. Deze groep bestaat uit 144.000 leden (Openb. 14:1), wier roeping met de apostelen begon en ten tijde van de tweede verschijning van Jezus Christus haar voltooiing nadert. Deze klasse is thans ongeveer volledig. In werkelijkheid is thans nog slechts een klein overblijfsel van deze groep, die algemeen bekendstaat als het „gezalfde overblijfsel”, op aarde over. Zulk een klasse zou op aarde zijn wanneer de Heer terugkeerde, want dit had hij onderwezen.
9. Waarom is 1918 een belangrijke datum? Verklaar het werk dat vóór 1918 geschiedde.
9 Zoals alle profetieën uit de oudheid en de feiten van deze tijd getuigen, werd de Here Jezus Christus in 1914 als de Koning der nieuwe wereld op de troon geplaatst. Toen geschiedde de meest grootse gebeurtenis op aarde, want toen gaf de Allerhoogste God zijn Zoon het bevel te ’heersen in het midden zijner vijanden’ (Ps. 110:1, 2). Toen nam in de hemel de actie een aanvang om de Koninkrijksheerschappij, deze nieuwe macht die alle natiën zal regeren, voort te brengen (Ps. 2; Openb. 12:5). Aan deze zeer gewichtige datum was een voorbereidend werk voorafgegaan dat reeds jarenlang aan de gang was. De 40-jarige periode (van 1878 tot 1918) werd in de profetieën der Schrift voorzegd en wordt gewoonlijk als het „Elia” of „Johannes de Doper”-werk aangeduid; het wordt zo genoemd omdat het de hedendaagse vervulling op grote schaal van hun profetische werken vormt. „Begin van het evangelie aangaande Jezus Christus, den zone Gods. Gelijk geschreven staat bij den profeet Jesaja: Zie, ik zend mijn bode vóór u uit, die uwen weg zal bereiden, de stem van een, die daar roept in de wildernis: bereidt den weg des HEEREN, maakt zijne paden recht” (Mark. 1:1-3, Brouwer; Matth. 3:1-12). „Zie, ik zend u den profeet Elia, voordat de groote en geduchte dag van Jahwe komt; hij zal het hart der vaderen terugbrengen tot dat der kinderen en het hart der kinderen tot dat hunner vaderen; opdat ik niet kome en het land met den banvloek sla” (Mal. 4:5, 6, Leidse Vert.). „En zo gij het wilt aannemen, hij [Johannes de Doper] is Elias, die komen zou” (Matth. 11:14). De weg moest worden ’bereid’ voordat de Koning verscheen. Gedurende de 40 jaren voor 1918 was de boodschap die werd uitgesproken, evenals in de dagen van Johannes de Doper, krachtig, duidelijk en vertroostend voor de armen van geest, veroordelend voor hen die hovaardig handelden, terwijl ze getuigenis aflegde van de Christus van God. Het gezalfde volk van God had gedurende meer dan 30 jaren voor 1914 de nabijheid van het einde van de „tijden der heidenen” aangekondigd, en het had hen die beleden het volk van God te zijn, aangespoord voor Jehova’s dienst bereid te zijn. De ene boodschap na de andere was in het openbaar bekendgemaakt, verscheidene millioenen leerboeken waren uitgegeven, vele millioenen meer traktaten waren in omloop gebracht — alles om de aandacht der mensen op de vervulling van profetieën te vestigen en op de dringende noodzaak wakker en waakzaam te zijn. De onvermoeide, onzelfzuchtige en van ganser harte verrichte dienst van deze getrouwe Christenen was de „meester” van het huisgezin bekend, en hij erkende hen.
10. Wanneer werd het Genootschap georganiseerd, en welke moeilijkheden werden er kort na 1916 ondervonden?
10 In het jaar 1884 werd door deze getrouwe dienstknechten het Watch Tower Bible & Tract Society georganiseerd en opgericht en begonnen zij door middel van dit Genootschap aan al hun dienstverrichtingen leiding te geven. Toen de eerste president van dit Genootschap in 1916 zijn aardse loopbaan eindigde, kwamen enkelen die met de gezalfden des Heren verbonden waren geweest, tegen de dienstknechten van God in opstand. Hun begerige hart vond uitdrukking in kwaadsprekerijen tegen Gods getrouwe kinderen, en zij zeiden dat het Watch Tower Bible & Tract Society niet langer door de Heer werd gebruikt, dat zij het licht hadden en dat de dienstknechten van God hen dienden te volgen. Te midden van al deze strijd, kwaadsprekerij, harde woorden, trouweloze handelingen, daden van verraad en de vervolgingen en beproevingen van de eerste Wereldoorlog, bleven de getrouwe gezalfden het huisgezin met het juiste geestelijke voedsel voeden en niet eenmaal bleven zij in gebreke het tijdschrift de Watch Tower te publiceren.
11. Welke andere grootse gebeurtenis geschiedde er in het jaar 1918, en met welke gevolgen voor de dienstknechten van God?
11 De gemeente werd werkelijk van buitenaf en van binnen uit beproefd. Toen, in 1918, verscheen de Here Jezus Christus in de tempel voor het oordeel. Zijn engelen vergaderden uit zijn Koninkrijksklasse degenen die aanstoot gaven en ongerechtigheid werkten. „De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen; en zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore” (Matth. 13:41-43). De grote onzichtbare Rechter rekende snel met deze goddelozen af en tegelijkertijd bracht hij zijn getrouwen voort. „Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders” (Vers 43). Door de opstandigen en goddelozen uit de weg te ruimen, kon hij zijn eigen volk gebruiken en hen laten ’schijnen, want hun licht was gekomen’. Hij keurde deze trouwe dienstknechten goed, want ondanks alle moeilijkheden, belemmeringen, beproevingen en vervolgingen waren de gezalfden steeds doorgegaan met het werk dat in het voeden der schapen bestaat — en dit altijd door middel van het Watch Tower Bible & Tract Society.
DE „GETROUWE EN VOORZICHTIGE DIENSTKNECHT”
12. Wat was het gevolg van het feit dat de getrouwe dienstknecht werd goedgekeurd?
12 De meester van het huisgezin zeide: ’Gelukkig is die dienstknecht . . . Hij zal hem het beheer over al zijn goederen geven.’ De voorrechten en verantwoordelijkheden van deze dienstknecht werden toen uitermate vergroot, want, daar hij reeds voor het huisgezin in het algemeen had gezorgd, werden hem thans nog meer plichten opgelegd. Hij werd aangesteld om alle goederen van de meester volledig te bestieren, het beheer te voeren over al het eigendom, alle bezittingen, landerijen en rijkdom. Wat kon dit thans betekenen? Wat waren de „goederen”, „bezittingen” of „eigendommen” die aan deze „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” werden toevertrouwd? Stellig denken wij onmiddellijk aan de meest grootse en kostbaarste bezitting van de Koning der nieuwe wereld, namelijk, het Koninkrijk. Maar op welke wijze kon het Koninkrijk aan de hoede van de dienstknecht worden toevertrouwd? Het kon stellig niet het deel van het Koninkrijk in de hemel zelf zijn, want het gezalfde overblijfsel is nog op aarde. Wij bemerken dat het in verband staat met het volgende: de belangen van het glorierijke Koninkrijk zoals ze thans betrekking hebben op deze aarde, dat wil zeggen, die Koninkrijksbelangen welke zichtbaar zijn. Kan het derhalve werkelijk betekenen dat de teruggekeerde meester, die als de nieuwe heerser der aarde komt, deze „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” het beheer over alle tegenwoordige aardse belangen van zijn koninkrijk heeft gegeven? Dat wordt er precies door te kennen gegeven, en stellig niets minder. ’Hij zal hem het beheer over al zijn bezittingen geven.’ Wij geloven dit niet alleen, maar wij danken God en Christus dag en nacht voor zijn goedertierenheid jegens de mensenkinderen.
13. (a) Op welke wijze worden de „goederen” beheerd, en door middel van welke organisatie? (b) Wat betekent dit?
13 Hoe wordt er voor deze belangen zorg gedragen en op welke wijze worden ze beheerd? Het antwoord is duidelijk: door zijn gezalfde overblijfsel door middel van de organisatie die hij gedurende deze 66 jaren zo rijkelijk en onmiskenbaar heeft gezegend, het Watch Tower Bible & Tract Society. Sommige lezers trekken dit feit wellicht in twijfel, maar gij wordt uitgenodigd de bewijzen te onderzoeken en voor u zelf in te zien dat het waar is. Kunt gij, nu wij op dit punt van onze uiteenzetting zijn aangeland, een andere organisatie bedenken die door Gods volk geheel en uitsluitend wordt gebruikt voor het verrichten van zijn werk? Hier hebben wij te doen met een groep gezalfde dienstknechten van de Here God, die zich geheel en met alles wat zij bezitten aan zijn heilige dienst hebben gewijd en thans in volledig geloof handelen, zijn naam eren, de Koning en het Koninkrijk prediken, de kudde voeden en deze zelfde organisatie gebruiken om deze voornemens te volvoeren. Het is misschien betrekkelijk gemakkelijk alleen maar te zeggen: ’Het is niet zo’; maar kunt gij een andere zich thans op aarde bevindende organisatie opnoemen die dit doet? Gij zult bemerken dat dit niet mogelijk is. Gij zult echter zien dat deze verklaringen niet slechts blote beweringen, maar feiten zijn en dat ze waarheidsgetrouw zijn. De „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” des Heren kan op grond van bewijzen aantonen dat hij „de dienstknecht” is, en wanneer dit eenmaal is vastgesteld, dan zijn zij die dit inzien, gedwongen met betrekking tot hun dienst beslissingen te nemen. Kunt gij, wilt gij diensten blijven verrichten die niet zijn gewettigd door of in overeenstemming zijn met hem ’aan wie het beheer is gegeven over al zijn goederen’, of wilt gij Gods weg leren kennen? Gij kunt niet beide doen. De „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” is getrouw en waarachtig, is blind en doof voor alles wat zou trachten verdeeldheid of schade onder het huisgezin te veroorzaken en ook voor iedereen die er op uit zou zijn dit te doen, en deze „dienstknecht” heeft de gunst van de Meester ontvangen. Neem dus uw beslissing.
14. Aan wie behoren deze belangen in werkelijkheid? Waarom?
14 Jezus Christus is het hoofd van deze „getrouwe dienstknecht”, en allen moeten dit erkennen. Deze hoogst belangrijke Koninkrijksbelangen worden niet slechts overhandigd of eenvoudig weggegeven aan de dienstknecht-klasse zodat zij er precies mee kunnen doen wat zij willen. Neen, in het geheel niet. De „goederen” behoren nog steeds aan Christus Jezus, de ’beheerder’, en hij laat de dienstknecht er voor zorgen, hij vertrouwt ze aan diens hoede toe. Ze worden hem als een toevertrouwd, maar voor een ander beheerd goed ter hand gesteld. Zou het bovendien niet vreemd zijn wanneer Christus meer dan één „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” had? Veronderstel eens dat hij er twee of meer had en dat elk van hen zou beweren het beheer over de bezittingen te hebben. Dan zou er verwarring zijn en God is niet de schepper van verwarring.
15. Welke voorbeelden en redeneringen tonen ons aan dat wij er zeker van kunnen zijn dat er slechts één „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” is?
15 Er is slechts één Allerhoogste Jehova, één Here Jezus Christus, één heilige geest, één groep gezalfden en één groep „andere schapen” des Heren. Er zijn geen twee Christussen en evenmin zijn er twee groepen gezalfden. Daarom is er tegenwoordig slechts één „getrouwe en voorzichtige dienstknecht”-klasse. Beschouw de wijze waarop Jehova in het verleden heeft gehandeld, bijvoorbeeld in het geval van Noach: Hij alleen werd uitgekozen om het werk te verrichten dat vóór de vloed moest geschieden. Aan Abraham gaf God de belofte dat zijn zaad het land zou bezitten en alle geslachten der aarde zou zegenen; hij gaf deze belofte niet aan twee of drie Abrahams. Hij gebruikte één man Mozes om Israël te bevrijden, te leiden en de wet te doen toekomen — niet verscheidene mannen. Hetzelfde kan ten aanzien van Aäron, de hogepriester, en van Jeremia en zijn werk worden gezegd. Natuurlijk kunnen twee personen in eensgezindheid samenwerken, zoals Elia en Elisa, maar stellig niet met verschillende opdrachten en in strijd met elkaar. Wij worden er dus door voorbeelden en redenering toe gedwongen de gevolgtrekking te maken dat slechts aan één „getrouwe en voorzichtige dienstknecht”-klasse deze uiterst belangrijke, Koninkrijksbezittingen zijn toevertrouwd.
16. Hoe beschouwden sommigen het feit dat de „dienstknecht” het beheer ontving over alle „goederen” van de meester? En wat is er geschied?
16 Nadat deze goederen na 1918 aan deze „getrouwe dienstknecht”-klasse waren toegewezen, verzetten sommigen zich en zeiden tot de bestuursleden van het Watch Tower Bible & Tract Society, die het gezalfde overblijfsel vertegenwoordigden: „Jullie matigen je te veel aan. Wie heeft jullie in deze positie aangesteld?” „Waar halen jullie je machtiging vandaan om te beweren dat jullie nu het gehele werk des Heren op aarde kunnen leiden?” Of: „Ook wij zijn Gods volk en hebben enige rechten, en wij geloven dat God zijn voornemens nog steeds door middel van afzonderlijke personen, onafhankelijk van het dienstknecht-lichaam, onthult.” Zulke opstandigen trachtten Gods gehele volk te organiseren om tegen het Watch Tower Bible & Tract Society en derhalve tegen het „dienstknecht”-lichaam, op te treden. Zij drongen er bij de kinderen van God op aan, zich af te scheiden en hun eigen weg te vinden, of zich tenminste bij hen aan te sluiten en dan zouden zij hen voeden en waarheden aan hen duidelijk maken. En waar zijn deze opstandigen thans? Zij zijn niet te vinden. Het is net alsof de aarde haar mond heeft geopend en hen heeft verzwolgen, precies zoals ze deed met Korach en de 250 oversten van de gemeente die zich bij hem aansloten in zijn opstand tegen Mozes, de dienstknecht van God (Num. 16:1-35). Bovendien gaf Jehova destijds, om de kwestie van de aanstelling van hogepriester tot klaarheid te brengen, bevel dat er voor elke stam een staf voor zijn aangezicht moest worden gebracht, twaalf in het geheel, en hij zou een van de staven doen bloeien, daarmede te kennen gevend wie hij had aangesteld; aldus zou hij een eind maken aan het gemurmureer. Aärons staf bracht bloesem voort en droeg rijpe amandelen (Num. 17:1-11). Tegenwoordig is het precies hetzelfde. De leden van het gezalfde overblijfsel van Christus’ navolgers hebben zich deze verantwoordelijkheid niet zelf opgelegd. Evenmin verkozen zij het. Zij kweten zich getrouw van hun plichten en Christus beloonde hen met extra voorrechten en dienstgelegenheden. Een ieder die zich afvraagt wie door de Meester is aangesteld, dient naar de vruchten te zien. Wiens „staf” heeft „gebloeid”? Wiens machtiging brengt resultaten voort? Het antwoord moet stellig voor de hand liggen, het is niemand anders dan deze „getrouwe en voorzichtige dienstknecht”. Wellicht hebben enkelen dit niet beseft, maar het getuigenis is voorhanden en het is betrouwbaar.
17. Waarom dienen wij alleen aan de tafel des Heren te eten?
17 Voortdurend en met stiptheid is het voedsel uit de voorraadschuur aan het huisgezin verstrekt. Het is goed, gezond en voedzaam voedsel en de gestadige onthulling van waarheden heeft het huisgezin zeer gelukkig en tevreden gemaakt. Dit zal tot aan het einde voortduren, want de Grote Verzorger, Jehova, en de Here Jezus Christus, die de Grotere-dan-Jozef is, voorzien in het voedsel. Het is goed in gedachten te houden dat er slechts één tafel des Heren is. Uitstekende spijzen worden daar in ruime mate toebereid en opgediend, en, indien gij weet dat dit zo is, waarom zoudt gij dan wat aan de tafel gaan eten van hen die tegen deze verstandige rentmeester van de voorraden des Meesters gekant zijn? Gij zoudt geestelijk vergif opgediend kunnen krijgen, want hun spijzen zijn niet Theocratisch gekeurd. Waarom zouden wij ons interesseren voor de schrale gerechten van hen die zich buiten Gods getrouwe huisgezin bevinden wanneer er in het huis des Heren zoveel te verorberen is? Zij die zich buiten bevinden, werken niet met het Watch Tower Bible & Tract Society samen en kunnen u derhalve niet helpen, want de zegen des Heren rust niet op hen en gij zult God, de Verzorger, onteren. Er zijn personen die op hun eigen tafels, onafhankelijk van die van de Heer, maaltijden voor het volk des Heren trachten op te dienen, maar het baat niets, want wanneer zij eenmaal het huisgezin des Heren hebben verlaten en een huishouden hebben opgericht, wordt hun voedsel muf, en zij eveneens; en beschouw bovendien de noodlottige gevolgen welke hun overkomen die de tafel des Heren met verachting behandelen (Mal. 1, 2). De veiligste weg voor de leden van Gods huisgezin is, tevreden te zijn met het voedsel zoals dat door de Meester wordt verschaft en door zijn „getrouwe en voorzichtige dienstknecht” wordt uitgedeeld. Kauw het voedsel goed en gij zult u verheugen en sterk zijn.