„In de laatste dagen” — Sinds wanneer?
„Weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken.” — 2 Tim. 3:1.
1, 2. (a) Waarom is het iets geweldigs voor ons dat wij ons zo ver in „de tijd van het einde” bevinden? (b) Wat heeft de bijbel in 2 Petrus 3:13, 14 hierover te zeggen?
„DE LAATSTE DAGEN” waarvan? Aangezien ze betrekking hebben op de laatste dagen van een oud, onbevredigend, falend, hopeloos samenstel van dingen, is het een verademing te weten dat wij de „tijd van het einde” ervan hebben bereikt (Dan. 12:4). Gelukkig houdt het volledige einde van de oude organisatie van dingen niet in dat onze aarde als een schrikwekkende, levenloze lege globe achterblijft. Daardoor zal de weg worden gebaand voor het begin van een rechtvaardig, vreedzaam nieuw samenstel van dingen dat de belofte van een grandioos succes inhoudt. Het is voor ons daarom iets geweldigs dat wij ons nu zo ver in de „tijd van het einde” bevinden. In geestdriftige bewoordingen heeft de bijbel, het geïnspireerde Boek dat de huidige „tijd van het einde” heeft voorzegd, het volgende te zeggen:
2 „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen. Daarom, geliefden, aangezien gij deze dingen verwacht, doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden.” — 2 Petr. 3:13, 14.
3, 4. (a) Waar, wanneer en waarom sprak de apostel Petrus over de „laatste dagen”, en tot wie? (b) Welke profetie haalde Petrus ter verklaring aan?
3 Ongeveer dertig jaar voordat de christelijke apostel Petrus die woorden optekende, sprak hij over de „laatste dagen”. Dat was op de pinksterdag, 6 Sivan, van het jaar 33 G.T. Hij sprak in de stad Jeruzalem, maar niet in Herodes’ tempel in die stad. Hij hield zijn toespraak in een woonwijk, waar ongeveer 120 discipelen van de onlangs aan de paal gehangen Jezus Christus in de vroege ochtend, vóór 9 uur v.m., in een bovenkamer waren bijeengekomen. Plotseling werden hun verwachtingen vervuld. De heilige geest die Jezus Christus na zijn terugkeer naar de hemel overeenkomstig zijn belofte op hen zou uitstorten, daalde op hen neer, terwijl dit met een zichtbare demonstratie gepaard ging. Zij werden ertoe geïnspireerd in vreemde talen over „de grote daden van God” te spreken (Hand. 2:1-11). Bij duizenden tegelijk kwamen joden die daar voor het feest aanwezig waren, bijeen om getuige te zijn van het schouwspel en te weten te komen wat het allemaal te betekenen had. De apostel Petrus werd ertoe geïnspireerd tot hen te spreken, waarbij hij uitlegde:
4 „Dit is wat door bemiddeling van de profeet Joël werd gezegd: ’„En in de laatste dagen”, zegt God, „zal ik wat van mijn geest uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jongemannen zullen visioenen zien en uw oude mannen zullen dromen dromen; en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen zal ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren. En ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rooknevel; de zon zal in duisternis worden veranderd en de maan in bloed voordat de grote en doorluchtige dag van Jehovah gekomen zal zijn. En al wie de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered.”’” — Hand. 2:16-21.
5. (a) Wanneer waren die „laatste dagen” volgens Petrus begonnen? (b) Wat kan er worden gezegd over de vraag of Petrus destijds doelde op de „laatste dagen” van het samenstel van dingen van de gehele oude wereld?
5 Wanneer had God zo iets gezegd? Honderden jaren voordien in Joël 2:28-32. In het Hebreeuws begint de profetie met de woorden: „En daarna moet het geschieden dat ik mijn geest zal uitstorten op alle soorten van vlees”, enzovoort. Onder inspiratie van Gods geest stelde de apostel Petrus vast op welke plaats in de stroom des tijds de uitdrukking „daarna” van toepassing was door te zeggen dat dit „in de laatste dagen” zou gebeuren. Die „laatste dagen” waren dus ongeveer 850 jaar nadat Joëls profetie was voltooid, begonnen, en Petrus leefde in die tijdsperiode. Wij zouden echter willen weten: leefde Petrus in de „laatste dagen” van het samenstel van dingen van de gehele wereld? Dit is niet aannemelijk, want thans, meer dan negentien eeuwen nadat Petrus als een christelijke martelaar ter dood was gebracht, leven wij nog steeds in dat samenstel (Joh. 21:18, 19; 2 Petr. 1:14). Hoe zou trouwens schriftuurlijk beredeneerd kunnen worden dat de „laatste dagen” van toepassing zijn op de gehele tijdsperiode vanaf Petrus’ dagen tot en met de moeilijke tijd waarin wij leven en die nog steeds niet is geëindigd? Dit zou onmogelijk het geval kunnen zijn, ook al heeft Jehovah God gedurende al die afgelopen negentien eeuwen tot nu toe klaarblijkelijk zijn geest uitgestort op alle soorten van gelovigen en hen door bemiddeling van Jezus Christus tot zijn geestelijke zonen en dochters gemaakt.
6. Wanneer waren de „laatste dagen”, waarin Petrus leefde, begonnen?
6 Zegt de Schrift dat Petrus in de „laatste dagen” van een destijds bestaande tijdsperiode leefde? Ja! Die speciale „laatste dagen” waren begonnen met de doop van Jezus door Johannes de Doper en Jezus’ zalving met de heilige geest nadat hij uit het water omhoog was gekomen. Aldus werd hij de Christus of Gezalfde. — Hand. 10:37, 38.
7. Hoe gaf Paulus, in Hebreeën 1:1, 2, te kennen dat die „laatste dagen” waren begonnen toen Jezus dertig jaar oud was?
7 De toenmalige „laatste dagen” begonnen dus in de herfst van 29 G.T., toen Jezus van Nazareth een volwassen man van dertig jaar oud was (Luk. 3:21-23). De apostel Paulus gaf de tijdsperiode hiervoor aan door aan de Hebreeuwse christenen (klaarblijkelijk te Jeruzalem) het volgende te schrijven: „God, die lang geleden bij vele gelegenheden en op vele wijzen tot onze voorvaders heeft gesproken door bemiddeling van de profeten, heeft [wanneer?] op het einde van deze dagen tot ons gesproken door bemiddeling van een Zoon, die hij tot erfgenaam van alle dingen heeft aangesteld en door wie hij de samenstelsels van dingen heeft gemaakt.” — Hebr. 1:1, 2.
8. (a) Wat zei Johannes de Doper om te kennen te geven dat de „laatste dagen” nabij waren? (b) Waarom was de waarschuwing die Petrus met Pinksteren gaf, actueel voor de joden?
8 Ja, de tijd bleek „het einde van deze dagen” van het joodse samenstel van dingen daar in het Midden-Oosten te zijn. Geen wonder dan dat Johannes de Doper tot de Sadduceeën en Farizeeën die naar hem toe kwamen om gedoopt te worden, het volgende zei: „Adderengebroed, wie heeft u getoond hoe de komende gramschap te ontvlieden? Brengt dan vruchten voort die bij berouw passen” (Matth. 3:7, 8). Alleen op die wijze konden zij de hoop koesteren aan het vuur van vernietigende moeilijkheden te ontkomen waardoor de met kaf te vergelijken leden van hun natie in 70 G.T. figuurlijk gesproken verbrand zouden worden. Op de pinksterdag van 33 G.T. zei de apostel Petrus derhalve tot de berouwvolle joden die zich voor de waterdoop aanboden: „Wordt gered uit dit kromme geslacht.” — Hand. 2:37-40.
„LAATSTE DAGEN” VAN HET JOODSE WETSVERBOND EN SAMENSTEL
9. Voor welk verbond waren als gevolg van Jezus’ doop en zalving met heilige geest, de „laatste dagen” aangebroken, en waarom?
9 Jezus werd onder het joodse Wetsverbond geboren, waarvan de profeet Mozes de middelaar was. Toen Jezus werd gedoopt en met heilige geest werd gezalfd, werd hij de Middelaar van een nieuw verbond dat met geestelijke joden of Israëlieten gesloten zou worden. Dit betekende dat de „laatste dagen” waren aangebroken voor het joodse Wetsverbond en het joodse samenstel met Herodes’ tempel daar in Jeruzalem als middelpunt. Toen Jezus als Middelaar tussen God en zijn discipelen naar de hemel opsteeg, werd het nieuwe verbond door de waarde van het bloed van zijn volmaakte menselijke slachtoffer bekrachtigd. Het bewijs hiervan werd op die wonderbaarlijke pinksterdag gegeven toen heilige geest werd uitgestort, waardoor er geestelijke Israëlieten werden voortgebracht met wie het nieuwe verbond gesloten kon worden. Tegelijkertijd werd hierdoor het oude Wetsverbond met het vleselijke Israël uitgewist of tenietgedaan (Ef. 2:15, 16; Kol. 2:13, 14). Gods speciale gunst jegens de joden werd echter nog drie en een half jaar verlengd, tot de herfst van 36 G.T. Waarom?
10. (a) Waarom bleef Jehovah’s gunst na Pinksteren van het jaar 33 G.T. nog tijdelijk op de joden rusten? (b) Wanneer eindigde het joodse samenstel in het Midden-Oosten evenwel?
10 Omdat de profetie uitdrukkelijk had vermeld dat Gods speciale gunst jegens zijn verbondsvolk „zeventig jaarweken” zou duren, en die periode van 490 jaar eindigde in 36 G.T., terwijl Jezus Christus zelf in het midden van die zeventigste week de marteldood stierf (Dan. 9:24-27, Willibrordvertaling, voetnoot). Jeruzalem en zijn tempel werden echter niet in dat jaar vernietigd, en ook werden de joden in dat jaar niet uit de provincie Judéa gedeporteerd. Toen dit in 70 G.T. gebeurde, eindigde het joodse samenstel van dingen in het Midden-Oosten. Dat was het „einde” dat Jezus in gedachten had toen hij ten aanhoren van zijn discipelen zijn profetie uitsprak.
11. (a) Waaruit blijkt dat Jezus het „einde” van het aardse Jeruzalem in gedachten had toen hij op de Olijfberg ten aanhoren van zijn discipelen zijn profetie uitsprak? (b) Zei Jezus daar dat de „bestemde tijden der natiën” pas zouden beginnen nadat Jeruzalem vernietigd was, hetgeen 37 jaar na Petrus’ toespraak op Pinksteren zou plaatsvinden?
11 Petrus en Andréas, Jakobus en Johannes vroegen Jezus: „Wanneer zullen deze dingen zijn?” Welke dingen? Toen Jezus over het tempelterrein liep, had hij gezegd: „Ziet gij al deze dingen niet? Voorwaar, ik zeg u: Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten die niet afgebroken zal worden” (Matth. 24:1-3; Mark. 13:1, 2; Luk. 21:5, 6). In de profetie die Jezus daarna op de Olijfberg uitsprak, zei hij: „Er zal grote nood over het land zijn en gramschap over dit volk; en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd naar alle natiën; en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Luk. 21:23, 24). Jezus zei daar niet dat de „bestemde tijden der natiën” pas in 70 G.T. bij Jeruzalems verwoesting en de ontvolking van geheel Judéa zouden beginnen. Dat rampspoedige einde van het joodse samenstel van dingen in en rondom Jeruzalem en zijn tempel kwam 37 jaar na Petrus’ toespraak op de pinksterdag, zodat hij terecht opmerkte dat de uitstorting van Gods geest „in de laatste dagen” — van de joodse ordening van dingen — plaatsvond.
12. Wat moest, behalve valse Christussen en profeten nog meer deel uitmaken van het „teken” dat zijn joodse discipelen in de „laatste dagen” leefden?
12 In zijn profetie van Matthéüs 24:4-22 toonde Jezus aan dat louter de komst van valse Christussen en valse profeten niet het enige kenmerk zou vormen van het „teken” dat zijn joodse discipelen in de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen leefden. Jezus voegde eraan toe: „Gij zult horen van oorlogen en berichten van oorlogen; ziet toe dat gij niet wordt verschrikt. Want deze dingen moeten geschieden, maar het einde is er nog niet. Want natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen in de ene plaats na de andere voedseltekorten en aardbevingen zijn. Al deze dingen zijn een begin van weeën der benauwdheid.
13. Hoe zouden mensen, als onderdeel van het „teken”, handelen?
13 Dan zal men u overleveren aan verdrukking en u doden, en gij zult ter wille van mijn naam voor alle natiën voorwerpen van haat zijn. Dan zullen ook velen tot struikelen worden gebracht en elkaar verraden en elkaar haten. En vele valse profeten zullen opstaan en velen misleiden; en wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden. En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde [telos] komen. Wanneer gij daarom het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken is, in een heilige plaats ziet staan (de lezer gebruike onderscheidingsvermogen), laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten.” — Matth. 24:3-16.
14. Wat zou, volgens Paulus, in die tussentijd het geval zijn met de joden?
14 Wat zou er in die tussentijd gebeuren? Toen de apostel Paulus omstreeks het jaar 50 G.T. schreef, verwees hij naar de joden met de woorden: „Zij [maken] altijd de maat van hun zonden vol . . . Maar zijn [Gods] gramschap is tenslotte over hen gekomen” (1 Thess. 2:16). Zo iets was te verwachten in de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen daar in het Midden-Oosten.
15. Slaagden de joden er wel of niet in het „einde” van hun „laatste dagen” af te wenden? Licht dit toe.
15 De niet tot het christendom bekeerde joden trachtten het einde van de „laatste dagen” van hun Palestijnse samenstel van dingen af te wenden. In 65 G.T. kwamen zij tegen hun Romeinse opperheren in opstand. Dit leidde tot een onafhankelijke joodse staat die ongeveer vijf jaar heeft bestaan. Er werden zelfs joodse munten geslagen om die wanhopige jaren te kenmerken. In 70 G.T. zorgden de Romeinen, die hun gezicht wilden bewaren, er echter op meedogenloze wijze voor dat het einde (telos) kwam.
16. (a) Verwees Paulus in 2 Timótheüs 3:1-5, 12 wel of niet naar de „laatste dagen” van het joodse samenstel, de tijdsperiode van 29 tot en met 70 G.T.? Licht dit toe. (b) Waren er nog andere „laatste dagen” mogelijk waarin Paulus’ profetie in vervulling kon gaan?
16 Omstreeks het jaar 65 G.T., gedurende zijn tweede en laatste gevangenschap voordat hij de marteldood stierf, schreef de apostel Paulus aan Timótheüs, zijn getrouwe metgezel in de zendingsdienst. In 2 Timótheüs 3:1-5, 12 schreef Paulus hem over de morele en religieuze toestanden die zouden heersen in de tijd die hij de „laatste dagen” noemde. Timótheüs heeft de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. waarschijnlijk overleefd. Het is derhalve duidelijk dat Paulus Timótheüs niet schreef over de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen, de tijdsperiode van 29 tot en met 70 G.T. Paulus schreef hem over een periode van laatste dagen die, gerekend vanaf de tijd van Jeruzalems verwoesting, nog in de toekomst lag en die op een grotere schaal op meer dan het joodse volk, namelijk op alle delen der wereld, betrekking had. Paulus’ voorzegging in 2 Timótheüs 3:1-5 is beslist niet door de joodse opstand in 65 tot en met 70 G.T. in vervulling gegaan. Toen de christenen „het walgelijke ding”, het verwoestende Romeinse leger, „in een heilige plaats” of in de omgeving van de tempel, zagen staan, vluchtten zij uit Jeruzalem en geheel Judéa naar Peréa.
DE LENGTE VAN WELKE „LAATSTE DAGEN”?
17. Wat zou het met betrekking tot de tijdsduur betekenen indien de „laatste dagen”, zoals wel betoogd wordt, met het gehele „christelijke tijdperk” tot nu toe zouden overeenkomen?
17 Sommige bijbelonderzoekers zullen misschien echter betogen dat de „laatste dagen” betrekking hebben op het gehele „christelijke tijdperk”, vanaf de pinksterdag, toen Petrus Joël 2:28-32 aanhaalde, tot onze tijd (1981) en tot in de onbepaalde toekomst. Welnu, wat zou dat betekenen? Dit: Het zogenoemde joodse tijdperk duurde van 1513 v.G.T., toen het Wetsverbond bij de berg Sinaï werd gesloten, tot 70 G.T. Dat was een periode van 1582 jaar. Hoe lang is in vergelijking daarmee het zogenaamde christelijke tijdperk als dit gemeten wordt vanaf Pinksteren in 33 G.T., toen heilige geest werd uitgestort en de eerste christelijke gemeente in het Jeruzalem uit de oudheid werd opgericht? Het duurt reeds zo’n 1948 jaar. Dit zou betekenen dat de „laatste dagen”, als ze dezelfde tijd beslaan als het christelijke tijdperk, honderden jaren langer duren dan het voorgaande joodse tijdperk. Vreemd, niet waar?
18. Wat wordt met betrekking tot de uitdrukking de „laatste dagen” betoogd aangezien de heilige geest, ondanks de grote afval, gedurende het gehele „christelijke tijdperk” is uitgestort?
18 Als tegenargument zou echter de vraag gesteld kunnen worden: Zou de heilige geest niet gedurende de „laatste dagen” uitgestort worden, en is deze geest, ondanks de grote afval, niet zonder onderbreking sinds Pinksteren in het jaar 33 G.T. tot nu toe uitgestort? Zijn er in de afgelopen jaren niet personen geweest die beweren met heilige geest gezalfd te zijn, zodat zij zich verplicht voelen van de symbolen van het Avondmaal des Heren te gebruiken? Houdt dit niet logischerwijze in dat de „laatste dagen” van Handelingen 2:16-21 samenvallen met het gehele christelijke tijdperk, met deze lange, ononderbroken periode waarin de geest van zalving is uitgestort?
19. Tot wie werd Joël 2:28-32 allereerst gericht, en ging de profetie in vervulling vóórdat de „laatste dagen” van hun samenstel van dingen in Palestina begonnen, of gedurende die dagen?
19 Toch moeten wij het feit in aanmerking nemen dat de periode van Gods geestelijke gunst voor de besneden joden in 36 G.T. eindigde, toen onbesneden niet-joden, heidenen, voor het eerst in de met de geest gezalfde gemeente van Christus’ discipelen werden toegelaten. Bovendien duurden de dagen van het joodse samenstel van dingen met hun tempel te Jeruzalem nog langer, tot 70 G.T. De profetie van Joël 2:28-32, die met Pinksteren door de apostel Petrus werd aangehaald, werd allereerst tot de besneden joden gericht, en de bijbelse geschiedenis bewijst dat de geest van zalving gedurende de „laatste dagen” van het joodse samenstel van dingen in hun Beloofde Land werd uitgestort, en niet vóór die „dagen”. Zulke dagen waren beslist niet de laatste dagen van het Romeinse Rijk, de zesde wereldmacht van de bijbelse geschiedenis. Die zesde wereldmacht werd pas in 1763 G.T. opgevolgd door de zevende wereldmacht (het Britse Rijk met zijn Amerikaanse kolonies) als een vervulling van de zevende kop van het symbolische wilde beest van Openbaring 13:1-3, dat zeven koppen en tien horens had.
20. Welke internationale politieke machten bevinden zich op het ogenblik onbetwistbaar in hun „laatste dagen”?
20 Het is thans een onbetwistbaar feit dat het Britse Rijk (alsook het daarmee verbonden Britse Gemenebest) en zijn bondgenoot, de Verenigde Staten van Amerika, zich in hun „laatste dagen” bevinden. De internationale regeling waarvan die politieke machten de krachtige voorvechters zijn, namelijk de organisatie der Verenigde Naties met 152 lid-staten, bevindt zich eveneens in haar „laatste dagen”. Hoe onredelijk is het daarom te betogen dat de „laatste dagen” die in Joëls profetie worden bedoeld, betrekking hebben op het lange christelijke tijdperk!
21. Was het uitgesloten dat er een soortgelijke periode van „laatste dagen” een tweede periode, zou zijn met betrekking tot Joëls profetie omtrent heilige geest?
21 Op grond van de feitelijke ontwikkelingen paste de apostel Petrus Joëls profetie toe op de slotfase van het joodse samenstel van dingen in het Midden-Oosten. Petrus zei echter niet, en dit wordt in Joël 2:28, 29 ook niet gezegd, dat er niet een soortgelijke periode van „laatste dagen”, een tweede periode, zou zijn gedurende welke tijd er op overeenkomstige wijze een in het oog springende uitstorting van heilige geest zou plaatsvinden.
22. (a) Werden alle kenmerken van Joëls profetie in Joël 2:28-32 gedurende de „laatste dagen” van het oude joodse samenstel vervuld? (b) Werden alle onderdelen van de samengestelde vraag die de discipelen Jezus stelden, destijds vervuld, of wat moest nog bewezen worden?
22 Wat Joël in verband met de uitstorting van de heilige geest had voorzegd, namelijk wonderen in de hemel, tekenen op aarde, bloed, vuur, rooknevel, verduistering van de zon en een in bloed veranderde maan, gebeurde bovendien niet allemaal in de „laatste dagen” waarin de apostel Petrus leefde. Wil Jehovah, de Inspirator van de profetie, daarom waarachtig worden bevonden in alles wat hij heeft voorzegd, doordat alle delen van zijn profetie worden verwezenlijkt, dan moet er nòg een tijdsperiode zijn die de „laatste dagen” wordt genoemd. Er moeten nog historische feiten worden aangevoerd om antwoord te geven op de vraag die de vier apostelen aan Jezus Christus voorlegden: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid [parousia] en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Matth. 24:3) Het bewijs dat thans beschikbaar is, toont aan dat wij in de hedendaagse vervulling van de „laatste dagen” leven. Maar sinds wanneer, en waarom? Aan deze vragen moeten wij in het volgende artikel onze onverdeelde aandacht schenken.
[Inzet op blz. 22]
De 41 jaar durende „laatste dagen” kenmerkten het besluit van het joodse tijdperk, dat 1582 jaar duurde
[Inzet op blz. 23]
De „laatste dagen” sinds 1914 vormen het hoogtepunt van een periode van meer dan vierduizend jaar voor het samenstel van de gehele wereld
[Inzet op blz. 24]
De slotfase van de „laatste dagen” is nodig om Joël 2:28, 29 volledig te vervullen