Wanneer God vrede uitroept over alle natiën
„Hij zal uitroeien de wagens . . . en de oorlogsboog zal verbroken zijn; dan zal hij vrede afkondigen aan de volken, heerschen van zee tot zee.” — Zach. 9:10, LV.
Deze openbare toespraak werd in de zomer van 1959 op congressen overal in de Verenigde Staten en in geheel Canada en Groot-Brittannië door 318.434 personen gehoord, terwijl ze in het najaar op congressen in alle delen der wereld werd uitgesproken.
1, 2. Welke stem verlangen vredelievende mensen te horen, en hoe hebben de Volkenbond en de Verenigde Naties getoond dat ze niet met die stem kunnen spreken?
ZIJ DIE vrede, gerechtigheid en geluk liefhebben, verlangen ernaar de stem te horen die krachtig genoeg is om ten aanzien van alle natiën vrede te gebieden. Er is thans in ’s mensen kritiekste tijd geen stem op aarde die zo krachtig is dat ze over de gehele wereld vrede kan uitroepen. De stem van de Volkenbond wordt niet meer gehoord. Hoewel deze Bond zesentwintig jaar heeft bestaan, bleek hij zelfs onder zijn ruim vijftig leden nog niet eens vrede te kunnen bewaren. De Bond kon niet een einde maken aan het wederrechtelijk toeëigenen van allerlei gebieden en wist ook het uitbreken van de tweede Wereldoorlog niet te voorkomen.
2 „De Volkenbond is dood! Lang leve de Verenigde Naties!” riep de bejaarde Britse lord Cecil uit tijdens de vergadering die in april 1946 in het Bondspaleis te Genève, Zwitserland, werd gehouden. De Verenigde Naties, welke tot taak hebben de kansen op oorlog te doen afnemen, zijn nog steeds in leven. Het ledental van deze organisatie is tot meer dan tachtig natiën toegenomen, maar haar stem is zeer zwak gebleken. Sinds haar ontstaan na het einde van de 2de Wereldoorlog is de vrede in verscheidene delen van de aarde door agressie en door gewapende conflicten verstoord. De koude oorlog tussen de grote blokken van natiën, het communistische en het democratische, heeft de wereld op de rand van een zenuwinstorting gebracht. De angst voor een hete oorlog met gebruikmaking van wapens bleef steeds groter worden in het hart der mensen. Men geloofde niet meer dat de Verenigde Naties konden verhinderen dat een 3de Wereldoorlog de beschaving te gronde zou richten en dood op de mensheid zou doen neerregenen. De Verenigde Naties zijn ertoe gedoemd dezelfde weg als hun voorloper, de Volkenbond, op te gaan. Stellig is de stem van iemand die machtiger is, nodig om vrede over alle natiën uit te roepen.
3. (a) Wat zei een Franse schrijver betreffende de absolute noodzaak welke er thans voor vrede onder de natiën bestaat? (b) En wat zei een Britse wetsontwerper?
3 Goed ingelichte mannen en vrouwen die de zaken van een volkomen natuurlijk standpunt uit bezien, zijn tot de overtuiging gekomen dat vrede onder de natiën thans een absolute noodzakelijkheid is. Zo zei de Franse schrijver Raymond Avon in zijn boek „Over de oorlog” (De la Guerre) het volgende: „De mensheid is een ongekende fase binnengetreden, waarin de grote machten zich voor het eerst in de geschiedenis voor een oorlog gereedmaken welke zij niet willen voeren.” Het probleem waartegenover het democratische blok van natiën zich geplaatst ziet, is, dat het „afgezien van vrede zelf, geen vervangingsmiddel voor totale oorlog heeft kunnen vinden”. Dit komt omdat een totale oorlog, waarbij absolute oorlogswapens gebruikt zullen worden, voor alle aardbewoners zeer veel met zich zal meebrengen. De wetsontwerpers van de natiën weten wat zulk een oorlog zal betekenen. Op 11 februari 1959 vestigde earl Bertrand Russell in het Britse Hogerhuis de aandacht op iets wat hij als de eerste praktische stap beschouwde „in een lange campagne om het voortbestaan van het menselijke geslacht te verzekeren. . . . Tot op dat ogenblik dachten wij dat zowel Oost als West in het bezit was van kernwapens, en dat het Oosten een bedreiging voor het Westen en omgekeerd het Westen een bedreiging voor het Oosten vormde. Het was niet erg verstandig de situatie aldus te beschouwen. De kernwapens vormden een bedreiging voor de mensheid, en de mens diende tegenover deze dreiging een aaneengesloten front te vormen. Zij zouden zich aaneensluiten wanneer het de Zwarte Dood was, ten einde de gezondheidsmaatregelen te nemen om dit verschrikkelijke onheil te vermijden. . . . Wij waren aan de oorlog gewend geraakt. Wij moesten dit ongedaan maken en dit was geen gemakkelijke taak. Deden wij dit niet [namelijk, dit gewend raken ongedaan maken], dan droegen zij die hiertoe niet in staat waren hun kleine aandeel bij tot de uitroeiing van het mensdom.” — De London Times van 12 februari 1959.
4. Wat stond in een advertentie in de New York Times die een hele pagina besloeg, over het gevaar waarmee wij worden geconfronteerd?
4 Nog niet zo heel lang geleden kwamen de lezers van de New York Times op een dag een advertentie tegen welke een volle pagina besloeg, en waar in vette letters de volgende kop boven stond: „Wij worden met het ergste gevaar geconfronteerd dat men ooit heeft gekend.” Wat voor gevaar? In paragraaf 7 van deze advertentie werd de kop herhaald, terwijl men hierin tevens het antwoord kon lezen: „Zowel wij als de Russen bezitten meer dan genoeg explosieve kernwapens om aan alle menselijke leven op aarde een einde te maken.” Deze betaalde advertentie was door het Nationale comité voor een verstandig atoombeleid geplaatst waarvan het hoofdbureau in de stad New York is gevestigd. — New York Times van 15 november 1957.
5. Wat zei een voormalige secretaris van de Amerikaanse luchtmacht over de absolute noodzaak van een bepaald wereldstelsel?
5 Vooraanstaande figuren uit het openbare leven, zoals de voormalige secretaris van de Amerikaanse luchtmacht, T.K. Finletter, hebben zich erover uitgelaten dat er iets gedaan moet worden om dit gevaar het hoofd te bieden. Tijdens een op 19 november 1958 gehouden redevoering te Cleveland, Ohio, V.S., waarschuwde Finletter dat „het oorlogsgevaar gestadig toeneemt. . . . Zij die in de Verenigde Staten de politieke gedragslijn bepalen . . . worden thans met een ’nieuwe gebiedende noodzaak’ geconfronteerd: de ’absolute noodzaak’ van het scheppen van een wereldstelsel dat oorlog uit de menselijke aangelegenheden zal bannen.” Hij zei: „Wij kunnen er beter mee ophouden over ontwapening te spreken en het eens werkelijk over vrede gaan hebben.” — New York Times van 20 november 1958.
6. Wat zei een vroegere Britse eerste minister in verband met het in leven blijven?
6 Earl Attlee, Engelands vroegere eerste minister, die het voorstel voor zulk een wereldstelsel ter uitbanning van oorlog aan de hand deed, sprak zich ten gunste van een „wereldfederatie” uit, in het leven geroepen om de beschaving in stand te houden. In de toespraak die hij op het Newark State College te Union, New Jersey, V.S., hield, zei hij: „De prijs voor het in leven blijven zal uit de bereidheid tot éénwording met de rest der wereld bestaan.” — New York Times van 24 februari 1959.
7. Waarom zou een dergelijk wereldstelsel onpraktisch zijn, en van welk nut zijn de geestelijken der christenheid ten aanzien van de vrede geweest?
7 Ook al worden de wanhopige nationale leiders er ten slotte misschien toe gedreven om gezamenlijk het een of andere wereldstelsel in het leven te roepen, dan nog zou zulk een stelsel slechts een stelsel van de oude wereld zijn en even onpraktisch als elk andere menselijke ontwerp in het verleden. Wij bedriegen onszelf wanneer wij verwachten dat er zich plotseling heel toevallig iets zal voordoen waardoor de grote hinderpaal uit de weg geruimd zal worden en de mens zich gelukkig zal kunnen prijzen zelf een regeling voor een duurzame, onverbreekbare vrede geschapen te hebben. De geestelijken der christenheid hebben met de politici samengewerkt, maar hun hulp is van nul en gener waarde gebleken. De geschiedenis toont overduidelijk aan dat zij nimmer als vredespilaren een onwrikbaar standpunt hebben ingenomen. Integendeel, in tijden van beproeving hebben zij hun verstrekkende religieuze invloed ten aanzien van honderden miljoenen kerkgangers aangewend en hen tegen de belangen van internationale vrede opgezet. Zij hebben niet met de gezaghebbende stem gesproken welke alle natiën vrede heeft geboden, want de geestelijken hebben zelfs niet eens in hun eigen religieuze gelederen vrede kunnen handhaven.
8. Waarom staat de geest die alom in de wereld heerst, geen vrede toe?
8 De geest die thans alom in de wereld heerst, staat geen vrede toe. De aard en het karakter van deze geest onthult wat of wie er in werkelijkheid achter de voortdurende verwarring en botsing van zelfzuchtige belangen staat. Stellig niet een geest van liefde. Het is de geest van wereldse wijsheid, want de politieke, commerciële en religieuze leiders volgen de filosofieën, diplomatieke methodes en doeleinden van deze wereld na.
9. Waaruit blijkt dat deze geest niet goed is, en wie identificeerde de bron van deze geest voor ons?
9 Bij wie vindt deze geest zijn oorsprong? Dat deze geest niet goed, en derhalve niet van een goede bron afkomstig is, blijkt alleen al uit de resultaten die door deze geest van wereldse wijsheid worden voortgebracht. Omtrent de bron ervan kan geen twijfel bestaan en een schrijver die negentienhonderd jaar geleden leefde, identificeerde de bron voor ons. Het was Jakobus, van wie bekend is dat hij wegens zijn christelijke geloof in de stad Jeruzalem, na door het joodse Hooggerechtshof van Jeruzalem te zijn veroordeeld, door steniging de marteldood is gestorven.a In zijn geïnspireerde brief noemt hij zichzelf „Jakobus, een slaaf van God en van de Here Jezus Christus”, en hij stelt een vraag, waarop hij tevens het antwoord geeft, welke de christenheid en haar belijdende „christelijke” politici niet ter harte hebben genomen. Jakobus schreef onder inspiratie namelijk het volgende:
10, 11. Wat zegt deze Jakobus betreffende wereldse wijsheid en de bron van verwarring onder belijdende christenen?
10 „Wie is onder u wijs en verstandig? Hij toone wat hij vermag door zijn voortreffelijken wandel, in zachtmoedigheid, vrucht der wijsheid. Maar als gij bittere ijverzucht en twistgierigheid in uw hart hebt, slaat dan geen hoogen toon aan en liegt niet tegen de waarheid. Want die wijsheid komt niet van boven, maar is aardsch, zinlijk, duivelsch. Immers, waar ijverzucht en twistgierigheid is, daar is verwarring en allerlei slecht bedrijf. De wijsheid die van boven komt daarentegen is vooreerst rein, dan vredelievend, inschikkelijk, volgzaam, vol barmhartigheid en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd. De vrucht der gerechtigheid nu wordt in vrede gezaaid voor hen die vrede houden.
11 Hoe komt het dat onder u getwist en gestreden wordt? Is het niet omdat in uw ledematen allerlei lusten kampen? Gij begeert en hebt niet; gij moordt en zijt naijverig, en kunt niet krijgen; gij strijdt en vecht. Gij hebt niet omdat gij er niet om bidt; gij bidt en krijgt het toch niet; dat komt omdat gij slecht bidt; gij doet het alleen om het in uw snoode lusten door te brengen. Overspeelsters, weet gij niet dat de liefde voor de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn treedt als vijand van God op.” — Jak. 3:13 tot en met 4:4, LV.
12, 13. (a) Wat verklaren Jakobus’ woorden betreffende de gebeden van geestelijken? (b) Van wie is deze wijsheid, zoals hij te kennen geeft, afkomstig, en waarom zien mensen die van wereldse wijsheid vervuld zijn om die reden de ware sleutel tot vrede niet?
12 Deze woorden die Jakobus tot zijn medechristenen richtte, verklaren iets. Wat dan wel? Welnu, ze verklaren waarom de gebeden voor wereldvrede welke de geestelijken der christenheid, die slagschepen en andere oorlogswerktuigen zegenen, naar de Hemel opzenden, nog nooit zijn verhoord en ook nimmer verhoord zullen worden. Waarom is dit zo? Omdat God niet naar mensen die dikke vrienden met deze wereld en derhalve vijanden van God zijn, luistert. Hij verhoort geen gebeden van mensen die de van God afkomstige wijsheid verwerpen en de geest van deze wereld aanvaarden en volgen, noch zegent hij hun regelingen. De christelijke discipel Jakobus zegt ronduit dat deze wijsheid, met heel haar huidige wereldschokkende uitwerking, niet de hemelse, goddelijke wijsheid is, maar „aardsch, zinlijk” en „duivelsch” is. Het is de wijsheid die afkomstig is van de onzichtbare heerser dezer wereld, die tegen de mens Jezus Christus was gekant en hem negentien eeuwen geleden aan een martelpaal ter dood liet brengen. Slechts enkele uren voordat Jezus stierf, zei hij: „De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets . . . de overste dezer wereld [is] geoordeeld” (Joh. 14:30; 16:11). Die heerser is Satan de Duivel. Het is daarom helemaal niet te verwonderen dat deze wijzen in de christenheid blind zijn voor de ware sleutel tot universele vrede. De duivelse god dezer wereld, de vorst der demonen, heeft hun geest verblind. In dit verband schrijft de christelijke apostel Paulus:
13 „En zo er nog een sluier ligt over ons Evangelie, dan is dit alleen voor hen, die verloren gaan, en wier ongelovig verstand de god dezer wereld heeft verblind, zodat ze de uitstraling niet zien van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God.” — 2 Kor. 4:3-5, PC.
DE SLEUTEL TOT VREDE
14. (a) Wat bevelen wereldleiders, doordat zij geestelijk zijn verblind, voor vrede aan? (b) Hoe doet men in oorlogstijd op 25 december alsof Christus wordt geëerd?
14 Daar de god van dit samenstel van dingen door zijn demonische wijsheid een sluier over de geest van de ten ondergang gedoemde wereldleiders heeft gelegd, bevelen zij de Verenigde Naties, ontwapeningsconferenties, politionele controle van proefnemingen met atoomwapens of zelfs afschaffing van alle kernwapens, een uitgebreidere wereldhandel, culturele uitwisseling tussen natiën die met elkaar in een koude oorlog zijn gewikkeld, een „wereldfederatie” en andere uitingen van wereldse wijsheid als de sleutel tot duurzame vrede en voorspoed aan. Niet alleen de atheïstische communistische natiën zijn met deze geestelijke blindheid geslagen, maar eveneens de belijdende christelijke natiën, het gebied der christenheid. Gedurende een hete, daadwerkelijke oorlog is het de gewoonte om op 25 december al het vuren en het doden van mensen te staken opdat de soldaten aan het front het traditionele kerstfeest kunnen vieren. Volgens het religieuze gebruik worden er dan kerstliederen gezongen waarin de woorden voorkomen „Glorie aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen van goede wil” (Luk. 2:14, PC). De natiën der christenheid denken dat zij op deze manier Jezus Christus eren en in de geest van die onsterfelijke woorden handelen. Zodra de vrolijke kerstviering echter voorbij is, begint het strijden en doden opnieuw, terwijl het huichelachtige „christelijke” masker door de kwade wil tussen de natiën weer wordt afgerukt. Zulk een christendom dat maar één dag wordt beleden, kan slechts sentimenteel en emotioneel worden genoemd, iets waardoor men het er even van kan nemen.
15. Door wie werden die woorden betreffende vrede en goede wil voor het eerst gezongen, en na welke vreugde verschaffende bekendmaking?
15 „Glorie aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen van goede wil” was de inhoud van het lied dat de engelen zongen in de nacht dat Jezus te Bethlehem, de geboorteplaats van de in de oudheid levende koning David van Jeruzalem, werd geboren. Vlak voordat de vredelievende herders de menigte engelen die profetische boodschap hoorden zingen, verscheen hun een engel in heerlijkheid die tot hen sprak: „Vreest niet; want ziet, ik verkondig u een grote vreugde, die voor het hele volk is bestemd. Heden is u in de stad van David een Verlosser geboren, Christus de Heer! Dit zal u het teken zijn: gij zult een Kindje vinden, dat in doeken is gewikkeld, en in een kribbe ligt.” — Luk. 2:8-14, PC.
16, 17. Welke kennisgeving betreffende vrede bevatte dat engelenlied, en hoe werd degene die geboren zou worden, door Gabriëls woorden tot Maria geïdentificeerd?
16 Door het profetische lied van de engelen stelt God ons er derhalve van in kennis dat los van degene die in die nacht te Bethlehem werd geboren, op aarde geen duurzame vrede mogelijk is. Hij was werkelijk iemand die ten behoeve van een vredige aarde voor de gehele mensheid van de hemel naar de aarde was gezonden. Gods engel Gabriël, die negen maanden daarvoor aan Jezus’ moeder was verschenen, zei tot haar: „Zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren, en gij zult zijn naam Jezus noemen. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en Jehovahb God zal hem de troon van zijn [voor]vader David geven, en hij zal voor eeuwig koning zijn over het huis van Jakob en er zal geen einde zijn aan zijn koninkrijk.” — Luk. 1:30-33, NW.
17 Zodoende weten wij op grond van de uitspraak van Gods engelen uit de hemel, dat degene die destijds in Bethlehem werd geboren de „Zoon van de Allerhoogste”, Gods Zoon, was. Hij was de beloofde Redder, Jezus Christus de Heer, de Messias, die duizenden jaren voordien door geïnspireerde Hebreeuwse profeten was voorzegd.
18. Wat moeten wij, willen wij ons in „vrede op aarde” kunnen verheugen, met betrekking tot hem, en wel speciaal ten aanzien van iets wat door Jesaja werd gezegd, respecteren?
18 Het doet er niet toe dat Jezus Christus, de eeuwige Erfgenaam van koning Davids troon, heel lang, namelijk negentien eeuwen, geleden werd geboren. Duurzame „vrede op aarde”, te beginnen in onze tijd, is zonder Hem niet mogelijk. Willen wij ons in de immer voortdurende vrede die mensen van goede wil uit alle natiën ten deel zal vallen, kunnen verheugen, dan dienen wij alle op Hem betrekking hebbende profetieën te respecteren. De hedendaagse politieke en oorlogsmanoeuvres der natiën zullen de vervulling van de in Gods naam, Jehovah, geuite goddelijke profetieën niet kunnen tegenhouden. De profeet Jesaja heeft de voor de gehele wereld van belang zijnde toekomst van Degene wiens geboorte te Bethlehem door heilige engelen werd aangekondigd, volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap in de volgende bewoordingen voorzegd: „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van den HERE der heerscharen zal dit doen” (Jes. 9:5, 6). Hoe kan er dus zonder deze Vredevorst ooit een onverbreekbare „vrede op aarde” zijn?
19, 20. (a) Waarom kan geen enkele geestelijke bewijzen dat Jesaja’s profetie in de christenheid in vervulling is gegaan? (b) Waarom kan het heidendom niet verwachten dat er door middel van de christenheid in een regeling voor duurzame wereldvrede voorzien zal worden?
19 Dit wil niet zeggen dat wij zonder de christenheid geen duurzame vrede op aarde kunnen hebben en de communistische natiën hun pogingen om de christenheid omver te werpen, dus maar beter zouden kunnen staken. De christenheid bestaat nu reeds zestien eeuwen. Toch kan geen enkele geestelijke met succes betogen en bewijzen dat Jesaja’s profetie betreffende de uitbreiding van Christus’ regering en van eindeloze vrede in de christenheid in vervulling is gegaan. Iedereen die geschiedenis studeert, weet dat er in samenwerking met de christenheid geen uitbreiding van de christelijke regering en van vrede is geweest! Elk geschiedenisboek getuigt ervan dat de twee wereldoorlogen van deze eeuw in het hartje van de christenheid tussen regeerders zijn ontbrand die volgens de geestelijken „bij de gratie Gods” regeerden, en dat de eerste twee atoombommen door een volk dat volgens een in 1892 gedane uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof een christelijke natiec was genoemd, op twee heidense steden werden neergeworpen. De christenheid heeft bewezen niet de basis voor wereldvrede te zijn.
20 Het zogenaamde heidendom heeft daarom geen enkele reden om te verwachten dat de christenheid in een succesvolle regeling voor duurzame wereldvrede zal voorzien. Het heidendom heeft geen reden om de stem van de christenheid te respecteren als zou deze in staat zijn alle natiën vrede te gebieden. Volgens Gods regel moet de christenheid dat oogsten wat ze heeft gezaaid (Gal. 6:7). God is niet tot het voorwerp van bespotting gemaakt, maar de christenheid oogst in deze oordeelsdag voor alle natiën wat ze in alle door haar van oorlog vervulde zestien eeuwen heeft gezaaid. Ze heeft wind gezaaid en moet storm oogsten (Hos. 8:7). Gods bij monde van Jesaja uitgesproken profetie zal niet door de christenheid, maar door de Vredevorst zelf en door middel van de vorstelijke regering die op zijn persoonlijke schouders rust, ten aanzien van mensen van goede wil in vervulling gaan.
21, 22. (a) Door bemiddeling van wie zal Jehovah’s ijver Jesaja’s profetie verwezenlijken? (b) Door welke profetie heeft Jehovah dit bekendgemaakt?
21 Mogen daarom alle vredelievende volken der aarde ervan worden verwittigd dat de ijver van Jehovah der legerscharen door bemiddeling van zijn voorzegde Vredevorst Jesaja’s profetie zal verwezenlijken, en dat hij als de levende en waarachtige God vrede over alle natiën zal uitroepen. Hij heeft die bekendgemaakt door door bemiddeling van zijn profeet Zacharia, die in de zesde eeuw voor de christelijke jaartelling leefde, de volgende woorden tot het nog maar kort herbouwde Jeruzalem (of Sion) te richten:
22 „Verblijd u zeer, dochter Sions, jubel, Jeruzalem! zie, uw koning komt tot u, zegenrijk en [in het bezit van redding], daarbij nederig rijdend op een ezel, op een veulen, een ezelinnenjong. Hij zal uitroeien de wagens [van het noordelijke Israël], de paarden uit Jeruzalem, en de oorlogsboog zal verbroken zijn; dan zal hij vrede afkondigen aan de volken, heerschen van zee tot zee, van [de Eufraat] tot de uiteinden der aarde.” — Zach. 9:9, 10, LV; AS.
23. Wie zegt rechtstreeks dat het eerste gedeelte van Zacharia’s profetie geschiedkundig werd vervuld, en hoe belijdt de christenheid die vervulling elk jaar te vieren?
23 De vervulling van het eerste gedeelte van deze profetie staat in de geschiedenis opgetekend. Gedurende de drie jaren van Jezus’ openbare bediening predikten hij en zijn getrouwe volgelingen in het gehele land Palestina: „Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matth. 4:12-17; 10:1-7; Luk. 10:9). Ten slotte brak voor Jeruzalem de tijd aan om Gods gezalfde Koning, de Vredevorst, te identificeren en hem, indien ze dat wenste, te aanvaarden. Lang voor die tijd was Salomo, de zoon van David, op een ezel gezeten naar de plaats waar hij tot koning gekroond zou worden, gereden. Later sprak Zacharia’s profetie in verband met Gods aangestelde Koning over een ezel. Daarom liet Jezus zich buiten de stad Jeruzalem (of Sion) door zijn discipelen een ezelsveulen brengen waarop hij de hoofdstad kon binnenrijden. De christelijke historicus Mattheüs schrijft: „Dit is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door den profeet, toen hij zeide: Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en rijdend op een ezel, en op een veulen, het jong van een lastdier.” Tot op de huidige dag belijden de natiën der christenheid elk jaar op wat zij Palmzondag noemen Jezus’ zegevierende intocht in Jeruzalem te vieren.
24. Hoe beschrijft Mattheüs die eerste vervulling?
24 De geschiedschrijver zegt over die tocht: „Nadat de discipelen heengegaan waren en gedaan hadden, zoals Jezus hun had opgedragen, brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun klederen er op, en Hij ging daarop zitten. En het merendeel der schare spreidde hun klederen op den weg, anderen sloegen takken van de bomen en spreidden die op den weg. En de scharen, die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen, zeggende: [Wij bidden, red de zoon van David], gezegend Hij, die komt in den naam des Herend; [Wij bidden, Red hem in den hoge!] En toen Hij Jeruzalem binnenging, kwam de gehele stad in rep en roer, en zeide: Wie is dit? En de scharen zeiden: Dit is de profeet, Jezus, van Nazareth in Galilea.” — Matth. 21:1-11, NW.
25, 26. (a) Wier eenstemmige getuigenis bewijst dat Zacharia’s profetie door de berijder van de ezel vervuld moet worden? (b) Hoe kon deze vervulling, aangezien Jezus aan een paal ter dood werd gebracht, plaatsvinden?
25 Ook nog andere geschiedschrijvers, zoals Markus, Lukas en Johannes, hebben deze vervulling van de goddelijke profetie opgetekend. Aldus wordt door het getuigenis van alle vier het historische bewijs verschaft dat Jezus Christus, de afstammeling van koning David, volgens Zacharia’s profetie degene is door bemiddeling van wie Jehovah God vrede over alle natiën zal uitroepen en wiens heerschappij zich van zee tot zee en van de rivier de Eufraat tot de einden der aarde, dat wil zeggen, rond de gehele aardbol, moet uitstrekken. Maar hoe kon dit geschieden gezien de geestelijken van Jeruzalem destijds Zacharia’s profetie negeerden en Jezus Christus verwierpen, terwijl zij het volk tegen hem opzetten, hem arresteerden, hem ter terechtstelling aan de Romeinse bestuurder overleverden en deze ertoe dwongen aan hun eis te voldoen door Jezus aan een paal ter dood te laten brengen? Het zal geschieden daar Jezus Christus, de Vredevorst, thans een hemelse Koning is en aan Gods rechterhand is gezeten. Gods profetieën, die in de heilige Hebreeuwse Geschriften staan opgetekend, hadden voorzegd dat Jezus Christus in heerlijkheid uit de doden opgewekt en verhoogd zou worden zodat hij aan Gods rechterhand op de hemelse troon zou zitten.
26 Ter vervulling van de profetieën en om te bestemder tijd het fundament voor een eindeloze vrede op aarde te leggen, wekte de Almachtige God Jehovah zijn Zoon Jezus Christus op de derde dag na diens dood op en bekleedde hem met hemelse heerlijkheid, terwijl hij tot hem zei: „Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.” Alle macht die Jezus Christus in hemel en op aarde nodig heeft, is hem geschonken, zodat hij thans, meer dan toen hij hier als mens op aarde vertoefde en de stormachtige zee van Galilea gebood, „Zwijg, wees stil!”, in een positie verkeert om vrede over alle natiën uit te roepen en te gebieden. — Ps. 16:10; 110:1; Matth. 28:18; Mark. 4:39.
27, 28. (a) Welke stad verschaft ons een waarschuwend voorbeeld waaruit blijkt dat vrede niet kan komen wanneer Gods Vredevorst wordt verworpen, en hoe werd ze begunstigd? (b) Ten aanhoren van wie verwierp ze hem, en wat riep God daarom over haar uit?
27 Wij hebben in de geschiedenis een ernstig, waarschuwend voorbeeld waaruit blijkt dat vrede en veiligheid niet mogelijk zijn wanneer de mens Gods Vredevorst en zijn vorstelijke regering verwerpt. Jeruzalem zelf was hierbij betrokken. Ze was begunstigd met het bezit van de volledige Hebreeuwse bijbel van die tijd, de negenendertig boeken van Genesis tot en met Maleachi, terwijl haar tevens de eer te beurt viel als eerste in de gelegenheid te worden gesteld de Vredevorst als Jehovah’s gezalfde Koning te aanvaarden. Toch verwierp Jeruzalem hem. Haar priesterschap hitste het fanatieke gepeupel op om de Romeinse bestuurder, de vertegenwoordiger van Caesar, toe te roepen: „Indien gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend van den keizer; een ieder, die zich koning maakt, verzet zich tegen den keizer. . . . Wij hebben geen koning, alleen den keizer!” Jezus wist uit de profetieën dat hij verworpen zou worden (Joh. 19:12-15). Daarom hield Jezus toen hij zegevierend naar Jeruzalem reed, stil om over haar te wenen, zeggende: „Indien gij, ja gij, op deze dag onderscheiden hadt wat met vrede te doen heeft — maar nu is dit voor uw ogen verborgen. Want de dagen zullen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen, u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, en zij zullen u en uw kinderen in uw midden tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten omdat gij de tijd waarin gij werdt geïnspecteerd, niet hebt onderscheiden.” — Luk. 19:35-44, NW.
28 God liet toe dat Jeruzalem Caesar in plaats van Jezus, als koning had, maar hij riep geen vrede over Jeruzalem uit. In plaats daarvan riep Jehovah God, behalve bij monde van vroegere profeten, ook door bemiddeling van Jezus Christus een vernietigende oorlog over Jeruzalem uit. Deze oorlog overviel haar in 70 n. Chr. en in dat jaar werd Jeruzalem, de stad die Jezus Christus als koning had verworpen, door legers van Caesar, haar koning, vernietigd.
29, 30. (a) Wie werd profetisch door het anti-christelijke Jeruzalem afgebeeld, en op wie beweerde ze te wachten? (b) Hoe heeft Gods regerende Koning zich evenals in het geval van Jeruzalem aan de christenheid aangeboden?
29 Het anti-christelijke Jeruzalem werd een profetisch beeld van de christenheid sedert het einde van de 1ste Wereldoorlog in het jaar 1918. Het Jeruzalem uit de oudheid stond door de wet van de profeet Mozes met Jehovah God in een verbond en beweerde op haar Messias, of Christus, te wachten. De christenheid maakt er aanspraak op dat ze via Jezus Christus als Middelaar in een verbond of verbondsverhouding tot God staat, terwijl ze belijdt op zijn wederkomst en koninkrijk te wachten.
30 In het geval van het Jeruzalem uit de oudheid bood Jezus Christus zich, rijdend op een ezel en temidden van een juichende mensenmenigte, in vervulling van de profetie als Koning aan haar aan, maar ze verwierp hem. De christenheid is getuige geweest van de 1ste Wereldoorlog en de hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen en internationale ellende welke met die oorlog gepaard gingen en ook daarna nog plaatsvonden. Deze vervulling van de door Jezus zelf geuite profetie verschafte de christenheid het zichtbare bewijs dat hij in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen — welk einde door het woeden van de heidense natiën in de 1ste Wereldoorlog werd gekenmerkt — in zijn hemelse koninkrijk op de troon was geplaatst. Sedert het einde van de 1ste Wereldoorlog in 1918 is het goede nieuws van de oprichting van Gods koninkrijk onder zijn Messias-Christus aan haar bekendgemaakt. Dit geschiedt in vervulling van de volgende profetische woorden die Jezus sprak: „Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matth. 24:14). Zij die dit goede nieuws van het Koninkrijk hebben gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven en dat nog steeds doen, zijn getuigen van Gods koninkrijk. Deze Koninkrijksgetuigen hebben al de in onze moderne tijd beschikbare publiciteits- en communicatiemiddelen te baat genomen om in het openbaar, van huis tot huis en van natie tot natie te prediken, zodat zij hun predikingswerk thans in 175 landen op deze aardbol en in meer dan 120 talen verrichten. Zij gelijken in dit opzicht op de grote mensenmenigte die Jezus al juichend en met palmtakken zwaaiend op zijn zegevierende intocht in Jeruzalem vergezelde. Op deze dramatische wijze heeft Gods regerende Koning zich in vervulling van de profetie aan de christenheid aangeboden.
31. (a) Hoe heeft de christenheid de Vredevorst verworpen? (b) Wanneer begonnen de op vernietiging uitlopende moeilijkheden voor Jeruzalem, en wat ondergaat de christenheid na ruim veertig jaar?
31 Ondanks dat de christenheid Christus’ naam draagt en elk jaar Palmzondag viert, heeft ze de Vredevorst verworpen. Ze heeft caesar tot koning gekozen door eerst de Volkenbond en nu de Verenigde Naties te kiezen, en door hen die op Jezus’ bevel getuigenis van Gods koninkrijk afleggen, te vervolgen. Evenals Jeruzalem heeft de christenheid de tijd waarin ze werd geïnspecteerd en de dingen die met vrede te doen hebben, niet onderscheiden. Nadat Jeruzalem Jehovah’s Vredevorst had verworpen, verliepen er nog zevenendertig jaren voordat de destijds onheilige stad door belegering, hongersnood, pestilentie, geweld en vernietiging werd getroffen. In deze tijd ondergaat de christenheid, die ruim veertig jaar geleden de op de troon geplaatste Jezus Christus als koning heeft geweigerd, de vervulling van Christus’ profetie betreffende het einde van dit goddeloze samenstel van dingen, namelijk: „Er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen.” — Luk. 21:25, 26.
EEN OORLOG DIE ERGER IS DAN EEN INTERNATIONALE OORLOG MET KERNWAPENS
32. Van welk gevaar zijn de mensen zich bewust, maar welk grotere gevaar is veel reëler, en waarom?
32 Door de verschrikking van deze tijden bevangen, beschouwen de mensen de toekomst vanuit een zuiver menselijk standpunt, zoals uit de volgende gepubliceerde waarschuwing blijkt: „Wij worden met het ergste gevaar geconfronteerd dat men ooit heeft gekend.” Zij zien slechts het gevaar van een internationale atoomoorlog als gevolg waarvan de gehele mensheid vele generaties achtereen louter en alleen al door de neerslag van radioactieve afvalstoffen een heimelijke, geruisloze dood te wachten staat. Hoewel dit rampzalig genoeg zou zijn, hebben Jezus Christus en de andere profeten van Jehovah God echter lang geleden voor een nog veel groter gevaar dan wat onze verst gevorderde geleerden of scherpzinnigste staatslieden hebben voorzien, gewaarschuwd. Dit gevaar wordt in het laatste boek van de bijbel „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” genoemd, en volgens de beschrijving worden de koningen van de gehele bewoonde aarde en hun legers op de symbolische plaats, Armageddon genaamd, voor deze oorlog bijeenvergaderd (Openb. 16:14-16, NW). Het gevaar is zeer reëel, net zo reëel als de Almachtige God zelf, even reëel als Christus, de Koning der koningen en Here de heren, en even werkelijk als het feit dat de christenheid hem heeft geweigerd en in plaats daarvan de Verenigde Naties heeft aanvaard. Dit gevaar is reëler dan een internationale atoomoorlog, want de oorlog van Armageddon is in de onfeilbare profetieën van de bijbel, die in Gods onberispelijke naam Jehovah zijn uitgesproken, beschreven en voorzegd.
33. (a) Wat staat er in Jesaja 14:24-27, waaruit blijkt dat Jehovah’s bekendgemaakte voornemen stellig vervuld zal worden? (b) Welk goddelijke voornemen is in Jesaja 34:1-4 met betrekking tot deze ruimtevaarteeuw opgetekend?
33 In Jesaja 14:24-27 lezen wij: „De HERE der heerscharen heeft gezworen: Voorwaar, zoals Ik gedacht heb, zó zal het geschieden, en zoals Ik besloten heb, zal het tot stand komen . . . Dit is het besluit dat gemaakt is over de ganse aarde, en dit is de hand die uitgestrekt is over alle volken. Want de HERE der heerscharen heeft een besluit genomen; wie zal het verijdelen? En zijn hand is uitgestrekt; wie zal haar afwenden?” Met het oog op deze zekerheid dat Jehovah zijn voornemen ten uitvoer zal brengen, maakt Jesaja 34:1-4 bekend: „Nadert, gij volken, om te horen; en gij natiën, merkt op! De aarde hore en haar volheid, de wereld en al wat daaruit ontspruit. Want de HERE koestert toorn tegen alle volken en grimmigheid tegen al hun heir; Hij heeft hen met den ban geslagen, hen ter slachting overgegeven. Hun verslagenen liggen neergeworpen en de stank van hun lijken stijgt op, ja de bergen versmelten van hun bloed. Al het heir des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heir valt af, zoals het loof van den wijnstok en zoals het blad van den vijgeboom afvalt.”
34. Wat profeteerde Jezus betreffende de plotselinge verdrukking, hierbij onder de aandacht brengend wat speciaal Jeruzalems huidige tegenhangster te wachten staat?
34 Onder de aandacht brengend wat de natiën, en meer in het bijzonder Jeruzalems huidige tegenhangster de christenheid, te wachten staat, profeteerde Jezus betreffende het einde van dit samenstel van dingen het volgende: „Er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.” „Van dien dag en van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen. Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de [tegenwoordigheid] van den Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór den zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op den dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de [tegenwoordigheid] van den Zoon des mensen zijn.” — Matth. 24:21, 22, 36-39, NW.
35. Waarom is het gevaar heel anders dan wat mensen met een vooruitziende blik onderscheiden, en hoe zal de mens zijn leven in een nieuw samenstel van vrede kunnen voortzetten?
35 Het gevaar van wat hier allemaal profetisch werd voorzegd, is een heel ander gevaar dan wat mensen met een vooruitziende blik kunnen onderscheiden of waarvan zij zich een voorstelling kunnen vormen. Dit gevaar behelst ergere dingen dan een atoomoorlog tussen de mensen onderling. Het omvat een oorlog tussen God en de mens, een oorlog tussen Christus en de onzichtbare heerser dezer wereld, Satan de Duivel, met al zijn demonenhorden en aardse legerscharen. Het houdt het volledige einde van dit wereldomvattende samenstel van dingen in, precies zoals de vloed van Noachs dagen het einde van het corrupte, gewelddadige samenstel van dingen van voor de vloed betekende. Aangezien dit gevaar thans iets zeer ongewoons is, moeten de middelen waardoor de mens zijn leven tot in een nieuw samenstel van dingen van eeuwigdurende vrede kan voortzetten, even ongewoon zijn als Noachs bouw van een ark van geweldige afmetingen. Door middel hiervan zal er enig vlees worden gered.
[Voetnoten]
a Zie Josephus’ Antiquities of the Jews, Boek 20, hoofdstuk 9, paragraaf 1.
b In twaalf gedrukte Hebreeuwse vertalingen van het evangelie van Lukas staat hier „Jehovah”.
c „Deze, en nog vele andere feiten die opgemerkt zouden kunnen worden, vormen een boekdeel van onofficiële verklaringen die toegevoegd kunnen worden aan de grote hoeveelheid organieke uitspraken welke inhouden dat dit een christelijke natie is.” — Church of the Holy Trinity c. United States, 143 V.S. 457 (1892), op bladzijde 471.
d In veertien gedrukte Hebreeuwse vertalingen van het evangelie van Mattheüs staat hier „Jehovah”; ook in de NW.