In de huidige behoeften van de schapen voorzien
1. Hoe wordt een herder bekwaam, en welke vragen zouden herders zichzelf kunnen stellen?
JEZUS heeft gezegd: „Voed mijn kleine schapen”, en daarom zal een goede herder de schapen naar mals gras en helder water leiden. Het Lam Gods heeft verder over de schapen gezegd dat hij hen zou „voeren [of leiden] naar waterbronnen des levens” (Openb. 7:17). Zult u er als opzieners naar verlangen hetzelfde te doen door de schapen met goed voedsel te voeden en hen naar de wateren des levens te leiden? Bent u, herders, niet enkele jaren geleden zelf door iemand naar het water des levens geleid om er vrijelijk van te drinken? Waarom zou u er dan niet op toezien dat andere schapen van dezelfde weide kunnen eten en van dezelfde wateren kunnen drinken waardoor u zo bent geholpen? Men kan op bekwame wijze leiding geven wanneer men een nauwkeurige kennis van de waarheid bezit en de schapen een uitstekend voorbeeld geeft. Bent u goed met uw gemeenteleden bekend en heeft u hen opgeleid om naar de ware stem te luisteren? Luistert eens naar wat Jezus heeft gezegd: „De schapen horen naar zijn stem [van de herder] en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten” (Joh. 10:3). Jezus kende al zijn schapen bij name. Weet u ook hoe alle leden in uw gemeente heten? Spreekt u met hen? Verlangt u ernaar nieuwe schapen te ontmoeten en hen te leren kennen wanneer zij in de Koninkrijkszaal komen? Jezus wel. Hebt de vreemdelingen lief. Leert Jehovah’s schapen kennen door in het velddienstwerk en op de gemeentevergaderingen van God met hen om te gaan.
2. Hoe worden schapen gevoed? Wat moeten herders evenwel doen?
2 Schapen dienen niet alleen gehoed, maar ook gevoed te worden. Hoe worden zij gevoed? „De getrouwe en beleidvolle slaaf wiens meester hem over diens huisknechten heeft aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven”, treft hier werkelijk ruimschoots voorzieningen voor, want het besturende lichaam van Jehovah’s zichtbare organisatie verschaft alle schapen, met inbegrip van de opzieners, een overvloedige hoeveelheid goed voedsel. Herders, moedigt u de schapen aan dit voedsel te eten en leidt u hen er naartoe wanneer het van Jehovah’s organisatie komt? Hoeveel tijd besteedt u eraan hen naar de vergaderingen te brengen als zij vaak wegblijven? Helpt u de zwakke schapen bij het voedsel te komen? Hoe vaak neemt u hen mee in de velddienst of vraagt u hun met u mee te gaan? Hoeveel tijd besteedt u eraan zieke schapen te bezoeken of regelingen te treffen dat anderen dit doen? Wanneer wij de goddelijke wil in alle opzichten doen, nuttigen wij goed voedsel. Jezus zei dit in de volgende bewoordingen: „Mijn spijze is den wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen.” — Joh. 4:34.
3, 4. (a) Welke belangrijkheid kende Jezus geestelijk voedsel toe? (b) Waarmee vergeleek de apostel Petrus Gods Woord?
3 De materiële goederen van deze wereld zijn niet het belangrijkste. Iemand zou er in geestelijk opzicht door kunnen verhongeren. Het gééstelijke voedsel, Gods Woord, zal iemand in leven houden. „Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat” (Matth. 4:4). Kennis en begrip van Gods wil en het doen hiervan vormen werkelijk het enige juiste voedsel. Iedereen die schapen weidt, dient zich met Gods Woord te voeden.
4 Jezus zei in verband met het vinden van schapen nadrukkelijk: „Maakt . . . discipelen . . . en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matth. 28:19, 20). Een discipel is een leerling, en iemand die uit de duisternis komt, moet veel leren. In een zedelijk verdorven omgeving of onder broeders en zusters die afgunstig op elkaar of twistziek zijn, is het heel erg moeilijk kennis tot zich te nemen of goed gevoed te zijn. Daarom schreef Petrus: „Doet derhalve alle zedelijke verdorvenheid, alle bedrog en huichelarij en bittere afgunst en alle soorten van achterklap weg en vormt als pasgeboren kinderen een verlangen naar de onvervalste melk van het woord, opdat gij daardoor moogt opgroeien tot redding, mits gij hebt gesmaakt dat de Heer goedgunstig is” (1 Petr. 2:1-3, NW). Gezien opzieners weten „dat de Heer goedgunstig is”, dienen zij de wens te koesteren erop toe te zien dat de schapen ’tot redding opgroeien’ doordat zij „de onvervalste melk van het woord” ontvangen. Toon de schapen hoe goed het voor hen is dit voedsel te nuttigen. Hier is weliswaar tijd voor nodig, maar alle schapen, zowel de nieuwelingen als zij die rijp zijn in de waarheid, hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid. Beide groepen moeten blijven eten om niet van honger om te komen. Helpt hen zoals het herders betaamt, door erop toe te zien dat hun honger wordt gestild en hun dorst wordt gelest. „Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Matth. 5:6). Komt u als onderherders uw verantwoordelijkheden goed na?
DE BEHOEFTE AAN VOEDSEL EN DRANK
5, 6. Is er thans overvloedig geestelijk voedsel en geestelijke drank verkrijgbaar, en bestaat er voor de opzieners derhalve reden zuinig of inhalig te zijn?
5 Stel de schapen niet op een hongerdieet. Opzieners die de schapen met de waarheid van Gods Woord voeden, behoeven zich nooit zorgen over hen te maken. Zij zullen tot rijpheid opgroeien, omdat „wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, . . . in eeuwigheid geen dorst meer [zal] krijgen; integendeel, het water, dat Ik hem zal geven, zal een bron in hem worden van water, dat opborrelt ten eeuwigen leven” (Joh. 4:13, 14, PC). Zorg ervoor dat dit water blijft opborrelen en dat de schapen dit levengevende water blijven drinken. Jehovah verschaft iedere maand eveneens goede vruchten van „levensbomen, die alle twaalfmaal vruchtdragen, elke maand weer” (Openb. 22:2, LV). Een opziener die een juiste geestesgesteldheid bezit, zal erop toezien dat Gods schapen alles krijgen wat zij nodig hebben om Jehovah God tot in eeuwigheid te dienen.
6 Voor allen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij, zowel de gemeentelijke bedienaren van het evangelie als de herders, geldt, ’Blijft zeggen: „Komt!”’ „Ieder die het hoort, zegge: ’Komt!’ Ieder die dorst heeft, kome; ieder die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17, NW). De opzieners kunnen met het oog op zulk een overvloed beslist niet zuinig of inhalig zijn. Tezamen met Gods schapen hebben zij om niet ontvangen, zodat zij nu ook weer om niet moeten geven. Zij weten hoe waarheidsgetrouw de woorden van de wijze man zijn, die heeft gezegd: „Sla acht op mijn woorden, . . . zij zijn leven voor wie ze vinden, genezing voor hun ganse lichaam” (Spr. 4:20, 22). Sta daar eens bij stil! Wanneer u de andere schapen het juiste voedsel en de juiste drank — met andere woorden, de waarheid van Gods Woord — geeft, betekent dit leven voor hen en genezing voor hun lichaam. Herders, zorgt voor de schapen, zodat zij nooit hongerig of dorstig worden!
7. Welke in de wet van Mozes gegeven raad is thans onder Gods schapen van toepassing?
7 Goede schapen moeten zich van hun geestelijke nooddruft bewust worden gemaakt, iets waarbij herders hen zeer van dienst kunnen zijn. De jonge schapen voor wie in een kudde wordt gezorgd zijn net kleine kinderen die hun ouders nodig hebben. Jonge schapen moeten zich van hun Vader Jehovah God en Jehovah’s op een moeder gelijkende zichtbare organisatie afhankelijk voelen. Zij zullen hen beiden beter leren kennen wanneer zij naar Gods Woord luisteren, zoals er staat geschreven: „Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat” (Deut. 6:6, 7). Doen wij dit voor alle baby’s die Jehovah’s organisatie binnenkomen? Wanneer deze nieuwelingen op een juiste wijze in Gods Woord zijn onderwezen, zullen zij nimmer afvallen maar in hun pas ontdekte bedieningswerk dat zij van Jehovah hebben gekregen, wakker, gelukkig en tevreden blijven.
BESCHERMING BIEDEN
8. Wat betekent het de schapen te weiden, en waarom moet een herder in deze tijd van het einde zijn herderswerk altijd waakzaam ten uitvoer brengen?
8 De schapen weiden betekent er met zorg over waken, met andere woorden, hen hoeden, bewaken en beschermen. Om dit te doen, moet de herder van zijn zijde werkelijk rechtschapenheid aan de dag leggen. Hij moet voor alle schapen die aan hem zijn toevertrouwd, zorgen en hen tegen alle gevaren beschermen. Over David, die de verantwoordelijkheid van een herder op zich heeft genomen, staat geschreven: „Hij begon hen naar de rechtschapenheid van zijn hart te weiden” (Ps. 78:72, NW). Ten behoeve van al zijn discipelen zei Jezus tot Petrus: „Weidt mijn kleine schapen” (Joh. 21:16, NW). Petrus zei later tot de opzieners: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd” (1 Petr. 5:2, NW). Ook Paulus zei ondubbelzinnig: „Ziet dan toe op uzelf [gij opzieners] en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden” (Hand. 20:28). Er bestaat derhalve geen twijfel over dat sommige mannen als herders de verantwoordelijkheid dragen zorgzaam over de schapen de wacht te houden en hen te hoeden en te beschermen. De herder heeft dus niet alleen de taak hen te leiden en te voeden, maar hij moet hen ook bewaken. Er zijn o zoveel dingen waartegen een herder zijn schapen moet beschermen. Luister maar eens naar wat de herder Judas heeft gezegd: „Ik vond het noodzakelijk u te schrijven ten einde u te vermanen onvermoeid te strijden voor het geloof dat eenmaal voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd. Mijn reden is dat zekere mensen zijn ingeslopen die lang geleden door de Schriften tot het hierbeneden beschreven oordeel zijn bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedgunstigheid van onze God in een verontschuldiging voor losbandigheid veranderen en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus.” — Judas 3, 4.
9. Wat kan er met een opziener die trots en hoogmoedig wordt, gebeuren, en waarom moet men zo iemand mijden?
9 Opzieners moeten op hun hoede zijn dat zulke goddeloze mensen niet de organisatie binnendringen. Soms komt het zelfs wel eens voor dat een opziener hoogmoedig en trots wordt en denkt dat hij zich ongestraft aan zoiets als waarover Judas heeft geschreven, schuldig kan maken! Terwijl hij zich in de verheven positie van een herder bevindt, buit hij de schapen uit in plaats dat hij ze beschermt, en gaat hij zelfs zo ver dat hij hen met zijn immorele gedrag ruïneert. Iemand die in Gods gemeente de positie van een opziener bekleedt, behoeft — ongeacht of hij nu een bijkantoordienaar, districtsdienaar, kringdienaar, gemeentedienaar of dienaar in een geestelijk ambt is — geen ogenblik te denken dat hij zijn positie kan misbruiken door immoreel te handelen. God heeft hem voor zulk een heimelijk gedrag reeds voor het oordeel opgeschreven, welk oordeel zijn vernietiging zal inhouden. Als zo iemand, ongeacht wie hij is, de gemeente binnensluipt, zie er dan op toe dat hij uit de gemeenschap wordt gesloten en ga niet meer met hem om. Gods schapen willen niet dat zo iemand zich in de gemeente bevindt, want zij streven ernaar een reine organisatie te hebben welke Jehovah God heerlijkheid en eer toebrengt. Zij slaan acht op Paulus’ woorden: „Gij . . . moet [niet] omgaan met iemand, die al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is.” — 1 Kor. 5:11.
10, 11. (a) Voor welke onaangename taak ziet een opziener zich soms geplaatst? Waarom kan hij de moeilijkheden desondanks niet uit de weg gaan? (b) Doordat Gods schapen zich in welke situatie bevinden zijn Jezus’ woorden in Mattheüs 10:16, 17 op hen van toepassing?
10 Opzieners die de belangen van de schapen behartigen, zullen hun alle nodige bescherming bieden. Het is niet aangenaam zich met moeilijkheden bezig te houden of deze te ontdekken of ernaar te moeten zoeken als men weet dat ze bestaan, maar als een herder er niet achterheen zit en ze niet met wortel en tak uitroeit wanneer ze zich in de kudde bevinden, zou hij wel eens zijn gehele kudde kunnen verliezen. „Gelukkig is hij die wakker blijft en zijn bovenklederen behoudt” (Openb. 16:15, NW). Hij zou, omdat hij een nalatige herder is die niet de wacht houdt over zijn schapen, zelfs zijn eigen leven kunnen verliezen.
11 Waar bevinden Gods schapen zich? Nergens anders dan hier, in deze oude wereld. Hoewel zij zich in de Nieuwe-Wereldmaatschappij bevinden, zijn zij nog niet in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Jezus zei dat hij zich in deze oude, goddeloze wereld bevond, maar hij maakte er stellig geen deel van uit. Jehovah’s getuigen bevinden zich in dezelfde positie: als bedienaren van het evangelie bevinden zij zich in een oude wereld, maar zij maken er geen deel van uit. Daarom zei Jezus: „Zie, Ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven. Maar wacht u voor de mensen.” — Matth. 10:16, 17.
ZORG VOOR DE ZIEKE SCHAPEN
12. Wat zal een klaarwakkere herder met zieke schapen doen, en waarom is dit noodzakelijk?
12 Opzieners behoeven niet te wachten totdat iemand openlijk een verkeerde daad heeft bedreven voordat zij met hem spreken, hem voor het gemeentecomité laten verschijnen en hem onder voorwaarden stellen of uit de gemeenschap sluiten. Wanneer de opziener als herder klaarwakker is, zal hij zieke schapen herkennen en trachten hun de tedere zorg of de berispingen te geven die zij nodig hebben om, voordat zij zo ziek worden dat niets hen meer kan helpen en zij ten dode zijn opgeschreven, in mentaal, moreel en geestelijk opzicht weer goed gezond te worden. Jakobus schreef: „Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in den naam des Heren. En het gelovige gebed zal den lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden” (Jak. 5:14, 15). Soms bezitten deze zieke schapen niet genoeg gezond verstand om de oudsten, de herders in de gemeente, te vragen bij hen te komen en over hen te bidden. Wat moet de opziener in zo’n geval doen?
13. (a) Noem enkele oorzaken van ziekte onder Gods schapen. (b) Waarom is broederlijke liefde zo bijzonder belangrijk?
13 De herder zal die zieke bezoeken. Een goede herder weet wie in de gemeente ontbreken. Zou de herder, in plaats dat hij wacht totdat het schaap de herder opzoekt, niet beter het schaap kunnen bezoeken? Het zou alleen maar vriendelijk zijn wanneer hij het zieke gemeentelid bezocht. Misschien heeft hij niet genoeg geestelijk voedsel gehad. Het kan ook zijn dat hij met de een of andere moeilijkheid heeft te kampen en raad nodig heeft, of dat iemand hem heeft beledigd. Wat de oorzaak ook mag zijn, hij heeft een herder nodig die hem hulp biedt. Sta er eens bij stil wat een vreugde het een opziener zal schenken wanneer hij een van deze zieke schapen helpt in de organisatie te blijven en onder zijn liefdevolle leiding weer gezond te worden. Johannes schreef: „Verwondert u niet, broeders, wanneer de wereld u haat. Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben” (1 Joh. 3:13, 14). Johannes wist wat werkelijke liefde inhield. Jezus toonde deze eigenschap tijdens zijn leven en bij zijn sterven. In Jehovah’s organisatie kunnen broeders en zusters deze zelfde soort van liefde eveneens op vele manieren tonen. Dit kan in hun gezamenlijke vastberaden houding tijdens vervolging, ja, maar nog meer onderling door hun nimmer falende liefde voor elkaar bij alle mogelijke moeilijkheden. Soms wordt deze liefde die jegens anderen wordt betoond, niet door de ontvanger ervan gewaardeerd, maar ze moet desondanks toch door de gever tot uitdrukking worden gebracht.
14, 15. (a) Welke raad van Paulus dienen vooral opzieners op te volgen? (b) Voor hoeveel van de schapen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, dient een herder te zorgen?
14 Een herder moet de gemeente derhalve helpen de woorden van de apostel in praktijk te brengen. „Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid” zei Paulus tot de gemeente te Efeze. „Weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft” (Ef. 4:31, 32). Opzieners, bedenkt dat u degenen bent die God heeft uitgekozen om voor alle schapen te zorgen, niet alleen voor de gezonden, of voor hen die met u in de dienst uittrekken, of voor hen die naar de vergaderingen komen, maar voor allen die zich hebben opgedragen om Jehovah’s wil te doen. U bent door middel van heilige geest aangesteld om Gods kudde te weiden.
15 U weet dat Jehovah God zowel op de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen regen laat neerdalen. De zon beschijnt zowel de goddelozen als de goeden. Jehovah doet niets anders dan geven. Hij geeft en geeft voortdurend van zijn onverdiende goedgunstigheid. Christus Jezus heeft zijn leven gewillig voor de rechtvaardigen en onrechtvaardigen afgelegd. Welnu, opzieners, herders van de schapen, in welke mate zult u uw best doen om de schapen te leiden, te voeden en te weiden? Jezus zei het zo eenvoudig: „Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt.” — Joh. 15:17.
16. Wat kunnen zij, daar de Grote Herder voor alle schapen zorgt, met de woorden van David zeggen?
16 De Grote Herder in de hemel zorgt voor zijn schapen op aarde, of ze nu tot de kleine kudde of de andere schapen behoren. De aangestelde opzieners op aarde dienen ijverig en onder alle omstandigheden hetzelfde te doen, want God is met hen, ook wanneer zij zwaardere verantwoordelijkheden dragen. Evenals alle andere schapen zeggen zij: „De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets. Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij. Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen; Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over. Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des HEREN verblijven tot in lengte van dagen.” — Ps. 23:1, 4-6.
DE BEHOEFTE DER SCHAPEN AAN HERDERS
17, 18. (a) Hoe kan een herder de schapen in de kudde houden? (b) Waarom was Jezus zulk een goede herder van de schapen, en zijn er thans meer herders nodig?
17 Onderherders, volgt de Grote Herder na. De schapen hebben u zo hard nodig. Zij verwachten van u dat u hen zult helpen en God heeft u trouwens met dat doel aangesteld. „Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus” (Gal. 6:2, SV). Kunnen herders, daar God de zondaars en de ondankbaren goedgunstigheid heeft betoond, niet op bekwame wijze hetzelfde doen en hun die aan hun zorg zijn toevertrouwd altijd dezelfde goedgunstigheid betonen? Een goede herder zal de schapen in de kudde houden. Hij mag zijn werk als een bescherming verlenende herder niet veronachtzamen en de schapen de kans geven buiten de kudde te geraken. Gebeurt dit met enkelen dan zal hij hen opzoeken en weer in veiligheid brengen.
18 Jezus heeft een organisatie opgericht waarbinnen hij de schapen bijeenhield. Zoals Jezus zelf erkende, had Zijn Vader hen aan hem gegeven: „Niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U” (Joh. 17:9). In alle opzichten waakte hij over hen. Hij wist dat zij zijn Vader toebehoorden maar dat hij hun door zijn Vader aangestelde herder was om hen tot redding te leiden, en daarom zei hij verder in zijn gebed: „Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, dien Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd” (Joh. 17:12). Jezus hield de schapen in het belang van hun leven bij elkaar. In Jezus’ dagen was er slechts een kleine gemeente. Hoe groeide de kudde onder herders als Petrus, Paulus en anderen! Thans, in deze laatste dagen, staat de grote schare die niemand tellen kan en die uit alle natiën, stammen, volken en talen komt, als Gods gemeente voor de troon en voor het Lam (Openb. 7:9-15). Er zijn thans veel meer herders nodig. Tegen het einde van het afgelopen jaar waren er 17.878 gemeenten. Nu er jaarlijks zestig- tot zeventigduizend schapen Jehovah’s organisatie binnenkomen, zijn er stellig meer herders nodig om de verantwoordelijkheid van het opzienersambt op zich te nemen. Heb uw gezegende voorrecht lief en mogen vele anderen het verlangen koesteren eveneens dit juiste soort van werk te verrichten!
19, 20. Welke vragen rijzen er nu er meer herders nodig zijn, en wat moeten alle schapen blijven erkennen?
19 Ja, er zullen meer districtsdienaren, meer kringdienaren, meer gemeentedienaren en meer dienaren in een geestelijk ambt nodig zijn. Naarmate deze grote schare groeit, zullen er meer herders worden aangesteld om voor Gods kudde te zorgen, zodat meer personen de verantwoordelijkheden van een herder op zich moeten nemen. Zult u tot hen behoren? Wanneer u in de gelegenheid wordt gesteld voor het aan u toegewezen deel van de grote kudde van God te zorgen, zult u die verantwoordelijkheid dan gewillig en geestdriftig op u nemen en de kudde een goed voorbeeld stellen?
20 Wanneer er in deze verantwoordelijke posities nieuwe herders worden aangesteld, moeten de meer dan 800.000 schapen de organisatie die Jehovah God door bemiddeling van zijn Zoon, Christus Jezus, voor hun bescherming heeft opgericht, blijven erkennen. De schapen zien naar de herder op om hen naar groene weidegronden te leiden.
21. Hoe dienen de gemeenteleden de opzieners te bezien?
21 Zo moeten de leden van de gemeente eveneens respect hebben voor hen die als opzieners zijn aangesteld, ongeacht wie het ook mogen zijn. Paulus heeft gezegd: „Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen.” — Hebr. 13:17.
22. Waarom zullen opzieners bidden?
22 Opzieners, bidt Jehovah uw God uwerzijds voortdurend of hij uw hart en geest een begrip wil geven van de goddelijke wil. „Wees afkerig van de dwaze en onverstandige strijdvragen; gij weet immers, dat zij twisten teweegbrengen; en een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig, met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende. Het kon zijn, dat God hun gaf zich tot [een nauwkeurige kennis] der waarheid te keren en, ontnuchterd, zich te wenden tot den wil van Hem, losgekomen uit den strik des duivels, die hen gevangen hield.” — 2 Tim. 2:23-26, NW.
23. Hoe zorgt een herder voor zichzelf, en in wiens liefde bewaart hij de schapen?
23 Een goede herder zorgt niet alleen voor de schapen, maar ook voor zichzelf. Een herder eet. Hij heeft verfrissend water nodig. Hij neemt zijn rust. Een bekwame herder houdt zichzelf in geestelijk, fysiek en moreel opzicht gezond, zodat hij voor alle schapen die hem in de gemeente zijn toebedeeld, een ware leider en gids kan zijn. Hij schat Judas’ raad aan zowel schapen als herder, naar juiste waarde: „Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof en door te bidden in den heiligen Geest, verwachtende de ontferming van onzen Here Jezus Christus ten eeuwigen leven” (Judas 20, 21). Herders, zorgt voor Gods schapen, bewaart uzelf in Gods liefde en blijft actief in Jehovah’s zich uitbreidende organisatie. Wanneer u de schapen met bekwame hand weidt, schenkt dit u vreugde en blijdschap en ontstaat er een liefde die alle begrip te boven gaat — de liefde welke Jezus, de Juiste Herder, bezat. Hij zei: „Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Joh. 15:13). Door deze liefde worden de schapen op loyale wijze beschermd en wordt de kudde tot eeuwig leven in Gods rechtvaardige nieuwe wereld geweid.