Hoofdstuk 15
Hoe leidt Jehovah zijn organisatie?
1. Welke inlichtingen over Jehovah’s organisatie onthult de bijbel, en waarom zijn ze voor ons van belang?
DOOR middel van de geïnspireerde Schrift vergunt Jehovah ons verscheidene malen een kijkje in zijn wonderbaarlijke hemelse organisatie (Jes. 6:2, 3; Ezech. 1:1, 4-28; Dan. 7:9, 10, 13, 14). Hoewel wij geestelijke schepselen niet kunnen zien, maakt hij ons attent op manieren waarop de activiteit van de heilige engelen van invloed is op ware aanbidders op aarde (Gen. 28:12, 13; 2 Kon. 6:15-17; Ps. 34:7; Matth. 13:41, 42; 25:31, 32). De bijbel beschrijft ook het zichtbare deel van Jehovah’s organisatie en helpt ons te begrijpen hoe hij deze zichtbare organisatie leidt. Indien wij deze dingen werkelijk geestelijk vatten, zal dit ons helpen te „wandelen op een wijze die Jehovah waardig is, ten einde hem volledig te behagen”. — Kol. 1:9, 10.
HET ZICHTBARE DEEL IDENTIFICEREN
2. Wat is sinds Pinksteren in 33 G.T. de gemeente Gods?
2 De natie Israël was 1545 jaar lang de gemeente Gods. Maar zij hielden zich niet aan het Wetsverbond en verwierpen Gods eigen Zoon. Daarom richtte Jehovah een nieuwe gemeente op, waarmee hij een nieuw verbond sloot. Deze gemeente wordt in de Schrift geïdentificeerd als de „bruid” van Christus en bestaat uit 144.000 door God uitverkoren personen die in de hemel met zijn Zoon verenigd zullen worden (Ef. 5:22-32; Openb. 14:1; 21:9, 10). De eersten werden ten tijde van het pinksterfeest in 33 G.T. met heilige geest gezalfd. Door middel van heilige geest leverde Jehovah het onmiskenbare bewijs dat dit nu de gemeente was die hij zou gebruiken om zijn voornemen te verwezenlijken. — Hebr. 2:2-4.
3. Wie vormen thans Jehovah’s zichtbare organisatie?
3 Thans is er nog maar een overblijfsel van de 144.000 op aarde. Maar als vervulling van bijbelse profetieën is er een grote schare „andere schapen” bijeengebracht, die zich actief met hen heeft verbonden. Jezus Christus, de Voortreffelijke Herder, heeft deze „andere schapen” samengesmolten met de leden van het overblijfsel van zijn door de geest verwekte volgelingen, zodat zij slechts „één kudde” onder hem als hun ’ene herder’ vormen (Joh. 10:11, 16; Openb. 7:9, 10). Zij allen vormen één verenigde organisatie, Jehovah’s zichtbare organisatie in deze tijd.
THEOCRATISCH VAN STRUCTUUR
4. Wie leidt de organisatie, en hoe?
4 De schriftuurlijke uitdrukking „gemeente van de levende God” geeft op zich al te kennen door wie ze wordt geleid. De organisatie is theocratisch, dat wil zeggen, ze wordt door God bestuurd. Jehovah voorziet in leiding voor zijn volk door bemiddeling van degene die Hij als het onzichtbare hoofd van de gemeente heeft aangesteld, de Heer Jezus Christus, en door middel van Zijn geïnspireerde Woord, de bijbel. — 1 Tim. 3:14, 15; Ef. 1:22, 23; 2 Tim. 3:16, 17.
5. (a) Hoe trad in de eerste eeuw aan het licht dat de gemeente onder hemelse leiding stond? (b) Waaruit blijkt dat Jezus nog steeds het hoofd van de gemeente is?
5 Die theocratische leiding bleek wel heel duidelijk toen de eerste leden van de gemeente met Pinksteren in 33 G.T. door heilige geest tot actie werden aangezet (Hand. 2:1-4, 32, 33). Ze trad aan het licht toen Jehovah’s engel de gebeurtenissen zo leidde dat het goede nieuws ook zijn weg naar Afrika vond (Hand. 8:26-39). Eveneens toen Jezus’ stem aanwijzingen gaf bij de bekering van Saulus van Tarsus en opnieuw toen er een begin werd gemaakt met het zendingswerk onder de heidenen (Hand. 9:3-7, 10-17; 10:9-16, 19-23; 11:12). De nodige leiding werd echter niet altijd op zulke spectaculaire manieren verschaft. Na verloop van tijd werden er geen stemmen meer uit de hemel gehoord, verschenen er geen engelen meer aan mensen en waren er geen wonderbare gaven van de geest meer. Toch had Jezus zijn getrouwe volgelingen beloofd: „Ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen”, en de feiten geven te kennen dat dit zo is (Matth. 28:20; 1 Kor. 13:8). Jehovah’s Getuigen erkennen niet alleen zijn gezag als hoofd, maar het is duidelijk dat het hun zonder zijn hulp onmogelijk zou zijn geweest de Koninkrijksboodschap onder intense tegenstand te blijven verkondigen.
6. (a) Wie vormen de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, en waarom? (b) Welke toewijzing gaf hij die „slaaf”?
6 Kort voor zijn dood sprak Jezus tot zijn discipelen over een „getrouwe en beleidvolle slaaf”, aan wie hij, de Meester, een speciale verantwoordelijkheid zou toevertrouwen. Die „slaaf” zou volgens Jezus’ beschrijving aanwezig zijn als de Heer naar de hemel vertrok en zou ten tijde van Christus’ wederkomst nog steeds leven. Een dergelijke beschrijving zou onmogelijk op één afzonderlijk mens van toepassing kunnen zijn. Maar ze past wel bij Christus’ getrouwe gezalfde gemeente in haar geheel gezien. Jezus wist dat hij hen met zijn eigen bloed zou kopen en daarom sprak hij terecht collectief over hen als zijn „slaaf”. Hij gaf hun werk te doen, droeg hun allen op discipelen te maken en die vervolgens op progressieve wijze geestelijk te voeden door hun „te rechter tijd hun [geestelijk] voedsel te geven”. Hun aanstelling werd met Pinksteren in 33 G.T. door heilige geest bekrachtigd. — Matth. 24:45-47; 28:19, 20; 1 Kor. 6:19, 20; vergelijk Jesaja 43:10.
7. (a) Welke grotere verantwoordelijkheden heeft de „slaaf” nu? (b) Waarom is het belangrijk dat wij gunstig reageren op het onderricht dat via dit kanaal wordt verschaft?
7 Bij de terugkeer van de Meester zou de „slaaf”, als hij zich getrouw van zijn taak kweet, grotere verantwoordelijkheden toevertrouwd krijgen. In de daaropvolgende jaren zou een wereldomvattend getuigenis omtrent het Koninkrijk gegeven worden, en een „grote schare” aanbidders van Jehovah zou bijeengebracht worden met het oogmerk de „grote verdrukking” te overleven (Matth. 24:14; Openb. 7:9, 10). Ook zij zouden geestelijk voedsel nodig hebben, en het zou hun worden opgediend door de uit vele leden bestaande „slaaf”, de met heilige geest gezalfde dienstknechten van Christus. Om Jehovah te behagen, moeten wij het onderricht dat hij via dit kanaal verschaft, aanvaarden en er in volledige overeenstemming mee handelen.
8, 9. (a) Welke regeling bestond er in de eerste eeuw voor het oplossen van vragen over leerstellingen en het verschaffen van de nodige leiding bij de prediking van het goede nieuws? (b) Welke soortgelijke regeling bestaat er thans?
8 Af en toe kunnen er natuurlijk vragen rijzen over leerstellingen en procedures. Wat dan? Het 15de hoofdstuk van Handelingen vertelt hoe een geschilpunt over de vereisten waaraan heidense bekeerlingen moesten voldoen, werd opgelost. Het werd voorgelegd aan de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem, die als een centraal besturend lichaam dienden. Deze oudere mannen waren niet onfeilbaar; het waren geen personen die nooit een fout maakten. (Vergelijk Galáten 2:11-14.) Maar God gebruikte hen. Zij beschouwden wat de geïnspireerde Schrift over de onderhavige kwestie zei, alsook de bewijzen die aantoonden dat Gods geest werkzaam was geweest bij het openen van het heidense veld, en vervolgens namen zij een beslissing. God zegende die regeling (Hand. 15:1-29; 16:4, 5). Vanuit dat centrale lichaam werden ook afzonderlijke personen uitgezonden om in overeenstemming met de machtiging die de Heer zelf daartoe had verleend, de prediking van het goede nieuws te bevorderen. — Hand. 8:14; Gal. 2:9.
9 In onze tijd bestaat het Besturende Lichaam uit met de geest gezalfde broeders uit verscheidene landen. Het zetelt op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen. Loyaal bevordert het de belangen van de ware aanbidding onder leiding van Jezus Christus. Deze broeders delen het standpunt van de apostel Paulus, die in een brief aan medechristenen de volgende raad gaf: „Niet dat wij de meesters over uw geloof zijn, maar wij zijn medewerkers tot uw vreugde, want gij staat door uw geloof.” — 2 Kor. 1:24.
10. (a) Hoe wordt bepaald wie ouderlingen of dienaren in de bediening zullen zijn? (b) Waarom dienen wij nauw samen te werken met degenen die in zulke posities zijn aangesteld?
10 Deze theocratische regeling wordt door Jehovah’s Getuigen over de gehele wereld erkend. Al hun plaatselijke gemeenten werken er nauw mee samen. Zij zien naar het Besturende Lichaam op voor de aanstelling van ouderlingen en dienaren in de bediening, die ervoor zorgen dat de gemeenten soepel functioneren. Op basis waarvan worden personen voor een dergelijke aanstelling uitgekozen? De vereisten staan duidelijk in de bijbel vermeld. Zowel op de ouderlingen die aanbevelingen doen als op degenen die tot het doen van aanstellingen gemachtigd zijn, rust een ernstige verantwoordelijkheid tegenover God zich aan die vereisten te houden (1 Tim. 3:1-10, 12, 13; 5:22; Tit. 1:5-9). Er wordt geen verkiezingscampagne gevoerd onder leden van de gemeente en evenmin wordt er door de gemeente gestemd. In plaats daarvan handelen de opzieners die voor de aanbevelingen verantwoordelijk zijn en degenen die later aanstellingen doen, in overeenstemming met wat de apostelen deden wanneer er in de eerste eeuw aanstellingen werden gedaan: zij bidden om de hulp van Gods geest en laten zich leiden door zijn geïnspireerde Woord (Hand. 6:2-4, 6; 14:23; vergelijk Psalm 75:6, 7). Door gunstig te reageren op de leiding die de ouderlingen verschaffen, kunnen wij onze waardering tonen voor het feit dat Christus liefdevol voorziet in deze „gaven in mensen” om ons allemaal te helpen tot „eenheid in het geloof” te geraken. — Ef. 4:8, 11-16.
11. (a) Welke waardevolle taken verrichten vrouwen binnen de theocratische regeling? (b) Wanneer moeten zij een hoofdbedekking dragen, en waarom?
11 De bijbel schrijft voor dat posities van opzicht in de gemeente door mannen moeten worden bekleed. Daarmee worden vrouwen geenszins achtergesteld, want velen van hen behoren tot de erfgenamen van het hemelse koninkrijk. Door een bescheiden, eerbaar gedrag en ijverige zorg voor hun gezin dragen christelijke vrouwen ook tot de voortreffelijke reputatie van de gemeente bij (Tit. 2:3-5). Zij verrichten vaak het grootste deel van het werk dat erin bestaat geïnteresseerden te vinden en hen met de organisatie in contact te brengen (Ps. 68:11). Maar het onderwijs binnen de gemeente wordt behartigd door mannen die daartoe zijn aangesteld (1 Tim. 2:12, 13). En als er op een door de gemeente georganiseerde bijeenkomst geen bekwame mannen zijn, dan zal een vrouw een hoofdbedekking dragen als zij de vergadering voorzit of het gebed uitspreekt.a Op die manier toont zij respect voor Jehovah’s regeling en volgt zij het voorbeeld dat Jezus zelf heeft gegeven met betrekking tot onderworpenheid aan zijn Vader. — 1 Kor. 11:3-16; Joh. 8:28, 29.
12. (a) Hoe dienen ouderlingen volgens de dringende raad in de bijbel hun positie te bezien? (b) In welk grootse voorrecht kunnen wij allemaal delen?
12 In de wereld wordt iemand die een vooraanstaande positie bekleedt als belangrijk beschouwd, maar binnen Gods organisatie is de regel: „Wie zich als een mindere onder u allen gedraagt, die is groot” (Luk. 9:46-48; 22:24-26). De Schrift geeft ouderlingen dan ook de raad er zorgvuldig op toe te zien niet te heersen over hen die Gods erfdeel zijn, maar veeleer voorbeelden voor de kudde te worden (1 Petr. 5:2, 3). Niet slechts een uitverkoren minderheid, maar alle getuigen van Jehovah, zowel mannen als vrouwen, genieten het grootse voorrecht de Soeverein van het universum te vertegenwoordigen, nederig uit zijn naam te spreken en mensen overal het goede nieuws van zijn koninkrijk te vertellen.
13. Bespreek aan de hand van de aangehaalde schriftplaatsen de vragen aan het eind van deze paragraaf.
13 Wij doen er goed aan ons af te vragen: „Hebben wij werkelijk waardering voor de wijze waarop Jehovah zijn zichtbare organisatie leidt? Weerspiegelt zich dat in onze houding, spraak en daden?” Door de volgende punten te beredeneren, kan een ieder van ons geholpen worden een dergelijke analyse te maken:
Als wij ons werkelijk aan Christus als hoofd van de gemeente onderwerpen, wat zullen wij dan, zoals in de volgende schriftplaatsen te kennen wordt gegeven, doen? (Matth. 24:14; 28:19, 20; Luk. 21:34-36; Joh. 13:34, 35)
In welke mate dienen allen die deel uitmaken van de organisatie, zich bij hun pogingen om produktieve christenen te zijn, afhankelijk te voelen van God en Christus? (Joh. 15:5; 1 Kor. 3:5-7)
Als ouderlingen proberen de denkwijze van personen te corrigeren ten einde hen te helpen dezelfde kijk op bepaalde aangelegenheden te hebben als de rest van de organisatie, wiens goedgunstige bezorgdheid dienen wij daarin dan te onderscheiden? (Ef. 4:7, 8, 11-13; 2 Kor. 13:11)
Wanneer wij de geestelijke voorzieningen die ons via de „slaaf”-klasse en haar Besturende Lichaam bereiken, met waardering aanvaarden, voor wie tonen wij dan respect? Maar als wij nu kleinerend over hen zouden spreken? (Luk. 10:16; vergelijk 3 Johannes 9, 10.)
Waarom dienen wij geen scherpe kritiek op aangestelde ouderlingen te hebben? (Hand. 20:28; Rom. 12:10)
14. (a) Wat demonstreren wij door onze houding ten aanzien van de theocratische organisatie? (b) Welke gelegenheden zijn er in dit opzicht voor ons om te bewijzen dat de Duivel een leugenaar is en om Jehovah’s hart te verheugen?
14 Jehovah houdt zich thans met ons bezig via zijn zichtbare organisatie onder Christus als aangesteld hoofd. Onze houding ten aanzien van deze organisatie demonstreert dus op praktische wijze welk standpunt wij innemen inzake de soevereiniteitsstrijdvraag (Hebr. 13:17). Satan betoogt dat wij allemaal gedreven worden door het verlangen naar persoonlijk gewin, dat wij ons voornamelijk om ons eigen ik bekommeren. Maar als wij ons blijmoedig beschikbaar stellen om te dienen op welke manier maar nodig is, en het daarbij vermijden dingen te zeggen en te doen waarmee wij onnodig de aandacht op onszelf vestigen, bewijzen wij dat de Duivel een leugenaar is. Als wij degenen liefhebben en respecteren die onder ons „de leiding nemen”, als wij hun geloof navolgen maar weigeren de soort van persoon te zijn die ’ter wille van zijn eigen voordeel persoonlijkheden bewondert’, verheugen wij Jehovah’s hart (Hebr. 13:7; Jud. 16). Door een gezond respect voor Jehovah’s organisatie aan te kweken en van ganser harte het werk te doen dat hij voorschrijft, bewijzen wij dat Jehovah werkelijk onze God is en dat wij verenigd zijn in zijn aanbidding. — 1 Kor. 15:58.
[Voetnoten]
a Zij behoeft haar hoofd echter niet te bedekken als zij van huis tot huis predikt, daar op alle christenen de verantwoordelijkheid rust het goede nieuws te prediken. Maar als de omstandigheden vereisen dat zij een huisbijbelstudie leidt in het bijzijn van haar echtgenoot (haar hoofd, ook al is hij geen christen), dan dient zij een hoofdbedekking te gebruiken. Ook indien, bij wijze van uitzondering, een van de opgedragen mannelijke leden van de gemeente aanwezig is als zij een van tevoren afgesproken huisbijbelstudie leidt, dient zij haar hoofd te bedekken, maar hij dient het gebed uit te spreken.
OVERZICHTSBESPREKING
● Wat is Jehovah’s zichtbare organisatie in deze tijd? Wat is het doel ervan?
● Wie is het aangestelde hoofd van de gemeente? Door middel van welke zichtbare regelingen voorziet hij in liefdevolle leiding voor ons?
● Welke gezonde houding ten aanzien van verantwoordelijkheid en personen in de organisatie dienen wij aan te kweken?