Het doel van onze bediening
„Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik van de waarheid getuigenis zou afleggen.” — Joh. 18:37, NW.
1, 2. (a) Wat heeft Jehovah in het verleden gebruikt om zijn wil ten uitvoer te brengen? (b) Wat moet overeenkomstig Jehovah’s voornemen vóór het einde van deze goddeloze wereld worden gedaan, en door wie?
WANNEER Jehovah, de levende God, er een begin mee maakt om zijn voornemens ten uitvoer te brengen, heeft hij nooit een gebrek aan middelen hiertoe. In zijn oneindige wijsheid heeft hij vele krachten en schepselen gebruikt om zijn eeuwige voornemens te verwezenlijken en de specifieke taken welke hij zich overeenkomstig zijn goddelijke wil heeft opgelegd, te volbrengen. In voorbijgegane eeuwen heeft hij wild oplaaiende vlammen, door storm opgezweepte zeeën, een grote vis, dieren van het veld, vogels in de lucht, insekten, engelen en menselijke schepselen gebruikt. Allen hebben op hun beurt het goddelijke voornemen van hun Schepper gediend. — Gen. 19:1, 24; Jona 1:4, 17; 2 Kon. 2:24; Num. 11:31-33; Ex. 8:16, 17.
2 Thans nadert snel het ogenblik waarop Jehovah deze goddeloze wereld, overeenkomstig zijn voornemen, met haar volledige voleinding zal confronteren. Voordat dit oude stelsel onder Satan de Duivel echter zal eindigen om plaats te maken voor Jehovah’s duurzame, nieuwe wereld, zal, zoals in Jehovah’s voornemen ligt besloten, een uitermate dringend en belangrijk werk worden verricht. Zal Jehovah God, opdat dit werk kan geschieden, vuur of stormen aanwenden? Zal hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht oproepen? Neen! Dit unieke voorrecht zal ook niet aan de engelen in de hemel ten deel vallen. Hij heeft dit werk voor godvrezende mensen op aarde gereserveerd, voor getrouwe mannen, vrouwen en kinderen die deze goddeloze oude wereld de rug zullen toekeren en zijn dienstknechten zullen worden. — Matth. 24:14.
3. Wat is het hoofddoel van al Jehovah’s dienstknechten geweest, en welk bewijs is ervoor, dat Jehovah hun bediening thans zegent?
3 Vanaf de tijd van Abel, zijn eerste menselijke getuige, heeft Jehovah op aarde altijd zijn dienstknechten gehad, en hoewel zij in de loop der tijd verschillende diensttoewijzingen ontvingen, hadden zij allen één hoofddoel gemeen, en wel om aan de rechtvaardiging van Jehovah’s naam deel te nemen door zijn naam en voornemens bekend te maken. Dat was Christus Jezus’ doel toen hij hier op aarde was, en dat was ook het doel van de getrouwe apostelen. Het is het doel van de duizenden en nog eens duizenden aan Jehovah opgedragen predikers van thans, die de Nieuwe-Wereldmaatschappij vormen. Jehovah God heeft deze Nieuwe-Wereldmaatschappij ten behoeve van zijn grote en heilige naam op aarde opgericht en haar leden geven er blijk van produktieve bedienaren van het evangelie te zijn. De voortdurend toenemende aantallen mensen van goede wil die in deze tijd gunstig op dit levenreddende werk van Jehovah’s volk reageren en zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbinden, vormen er een positief bewijs voor dat Jehovah de bediening van zijn volk werkelijk zegent. — Spr. 14:25.
4. Hoe beziet Jehovah zijn dienstknechten, en hoe weerkaatsen zij het licht?
4 Om ons er een idee van te geven hoe Jehovah zijn dienstknechten vanuit zijn verheven positie beschouwt, schreef Petrus: „Gij zijt . . . ’een volk, speciaal in bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijk licht heeft geroepen” (1 Petr. 2:9, NW). Het is de christelijke bediening welke dit licht van het goede nieuws van Gods koninkrijk ver naar alle kanten weerspiegelt, zodat „ieder die de naam van Jehovah aanroept . . . [gered] zal worden”. — Rom. 10:13, NW.
DE RECHTVAARDIGING VAN JEHOVAH HET BELANGRIJKST
5, 6. (a) Wie is de voornaamste tegenstander van het leven? (b) Hoe houden de vals-religieuze herders de mensen in duisternis en dringen zij op vriendschap met de wereld aan?
5 Eeuwenlang heeft Satan, Gods tegenstander, wanhopige pogingen gedaan om dit wonderbaarlijke licht buiten te sluiten en uit te doven, en de mensen op aarde in duisternis te houden. Bijna zesduizend jaar geleden — toen hij in de hof van Eden Jehovah Gods rechtmatige soevereiniteit in twijfel trok — begon dit eerzuchtige schepsel zijn zondige loopbaan om de gehele mensheid tegen haar Schepper op te zetten. Hij heeft vele goddeloze methoden gebruikt om dit tot stand te brengen. De doeltreffendste hiervan is valse religie geweest, welker herders de leiding namen. Hoewel deze religieuze leiders zich Gods dienaren hebben genoemd en zich door middel van een dergelijk voorwendsel van een regelmatig inkomen hebben voorzien, tonen de feiten dat zij, in plaats van Jehovah’s naam te eren, deze naam hebben verborgen en belasterd, en hem uit hun moderne bijbelvertalingen hebben verwijderd. Net zoals in vroeger tijden oneerlijke kooplieden water bij de wijn deden om de hoeveelheid te vergroten en meer geld te verdienen, zijn de geestelijken vals-religieuze kooplieden geworden die Gods Woord verwaterd en vervalst hebben en een klein beetje bijbelse waarheid met enorme hoeveelheden menselijke overleveringen, heidense leerstellingen en wetenschappelijke filosofieën hebben vermengd. Zij hebben er een mengelmoes van heidense vagevuren en drieëenheden, hellen en onsterfelijke zielen voor in de plaats gesteld; en voor het opdienen van dit religieuze mengsel ontvangen zij van hun kudde materiële ondersteuning.
6 Deze religieuze leiders dringen er ook bij de mensen op aan om met deze goddeloze oude wereld vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden. Meer dan veertig jaar lang hebben zij steun verleend aan de Volkenbond en zijn opvolger, de Verenigde Naties. In plaats van zich voor Gods op de troon geplaatste koning, Christus Jezus — wiens naam voortdurend over hun lippen komt — te buigen, verlenen zij steun aan en stemmen zij op hun eigen candidaten en vervolgens bidden zij of God deze mensen tot een succes wil maken, waarbij zij volledig Gods waarschuwing aan Jakobus negeren: „Overspeelsters, weet gij niet dat de liefde voor de wereld vijandschap tegen God is?” (Jak. 4:4, LV) Jezus veroordeelde zowel de valse herders uit zijn dagen, als die in deze tijd, toen hij de woorden aanhaalde welke God door bemiddeling van Jesaja had gesproken: „Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij” (Matth. 15:8). Doordat de geestelijken de mensen op een dwaalspoor hebben geleid, is de huidige vorm van aanbidding nog slechter dan toen de apostel Paulus de stad Athene binnenkwam en ontdekte dat de inwoners in vele goden geloofden, terwijl de ware God, Jehovah, hun onbekend was. — Hand. 17:23.
7. Welke valse goden worden door de mensen aanbeden, en wie zullen de ware God leren kennen?
7 Welke vervangende goden zien wij de mensen thans aanbidden en dienen, als wij om ons heen kijken? Menselijke leiders, oorlog, en materialisme; de ware God, Jehovah, blijft voor deze wereld echter de onbekende God. Toch zal dit niet altijd zo blijven. Jehovah’s tot uitdrukking gebrachte voornemen is, dat allen hem zullen kennen, of dit nu tot hun eigen bestwil of tot hun eeuwige vernietiging zal zijn. Door bemiddeling van de profeet Ezechiël verklaart hij: „Ik zal Mij groot en heilig betonen en Mij doen kennen ten aanschouwen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.” — Ezech. 38:23.
8. Wat was volgens Jezus zijn doel en opdracht toen hij naar de aarde kwam, en wie heeft thans een zelfde opdracht ontvangen?
8 Jezus gaf er in overeenstemming met Jehovah’s voornemen blijk van dat de rechtvaardiging van de naam en soevereiniteit van zijn Vader het hoofddoel van zijn komst naar de aarde was. Toen hij voor Pilatus werd geleid om berecht te worden, verklaarde hij zonder omwegen: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik van de waarheid getuigenis zou afleggen. Een ieder die aan de zijde der waarheid staat, luistert naar mijn stem” (Joh. 18:37, NW). Jezus erkende dat hij deze opdracht van God had ontvangen en maakte dit openlijk in de synagoge bekend, toen hij uit de profetie van Jesaja voorlas: „De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” (Luk. 4:18). Jehovah’s getuigen van thans hebben dezelfde opdracht ontvangen om te prediken en getuigenis af te leggen van de naam van Jehovah God. Jehovah verklaart over hen: „Gij zijt . . . mijn getuigen.” — Jes. 43:10.
DE ANDERE SCHAPEN BIJEENVERGADERD DOOR EEN WERELDOMVATTEND BIJBELS ONDERWIJZINGSWERK
9. Wat was het resultaat van Paulus’ prediking op de Marsheuvel, en wat kunnen wij hieruit leren?
9 Toen de apostel Paulus in Griekenland was, besefte hij welk een schitterende gelegenheid hij bezat om getuigenis af te leggen van de enige ware God, die voor de inwoners van Athene een onbekende was. Toen hij aan het einde van zijn gedenkwaardige toespraak op de Griekse Areopagus was gekomen, noemden velen hem een babbelaar en begonnen hem te bespotten, hiermee blijk gevend van hun koppige, onredelijke en bokkige houding. Er waren er echter ook die er anders over dachten: „Enkele mensen voegden zich bij hem en werden gelovigen, onder wie ook waren Dionysius, een rechter van het hof van de Areopagus, en een vrouw genaamd Damaris, en nog anderen behalve hen” (Hand. 17:33, 34, NW). Dit waren de mensen naar wie Paulus zocht. Gods dienaren moeten net als Paulus voordeel trekken van elke gelegenheid om getuigenis van de waarheid af te leggen; wanneer zij dat doen, zullen zij hun bediening onder vele tegenstanders ten uitvoer brengen, ten einde de schapen des Heren te vinden. Zij zullen met hun buren, vrienden, familieleden en collega’s op het werk moeten spreken om Jehovah’s schapen te vinden, namelijk, de mensen van goede wil die op de stem van de Juiste Herder, Christus Jezus, zullen reageren, welke door middel van de lippen van Jehovah’s dienaren tot uitdrukking wordt gebracht.
10. Waarom is het zo dringend om de Koninkrijksboodschap in deze tijd bekend te maken, en in vervulling van welke profetie?
10 Dit opsporen en scheiden van de schapen van de bokken, hetgeen het doel van onze christelijke bediening is, werd in duidelijke bewoordingen als een van de gebeurtenissen genoemd welke tijdens de grote oordeelsperiode waarin deze wereld zich thans bevindt, zouden plaatsvinden. Voordat Jehovah Satans goddeloze stelsel in Armageddon totaal zal verbrijzelen, moet van de zijde van zijn christelijke bedienaren van het evangelie de boodschap van het Koninkrijk weerklinken, zodat Jezus’ profetie in vervulling kan gaan: „Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op den troon zijner heerlijkheid. En al de volken zullen vóór Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken.” — Matth. 25:31, 32; Openb. 16:16.
11. Eindigt onze bediening wanneer wij de mensen van goede wil hebben opgezocht?
11 Deze profetie geeft te kennen welk andere grootse doel onze bediening heeft, namelijk, de bijeenvergadering van de „gewenste dingen van alle natiën” in Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij (Hag. 2:7, NW). Wij stellen ons niet ten doel om deze andere op schapen gelijkende personen alleen maar bijeen te brengen. Willen zij de zegeningen van het leven ontvangen, dan moet hun worden geleerd de goddelijke wil te kennen en te gehoorzamen. Christus Jezus onthulde in de Openbaring aan Johannes, dat er een grote schare zou zijn die Jehovah God zou willen kennen en dienen: „Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen.” — Openb. 7:9; Joh. 17:3.
12. Waaraan is op het ogenblik grote behoefte, en wat wijst erop dat nog niet alle schapen des Heren zijn gevonden?
12 De predikers die op het ogenblik bekwaam zijn om deze mensen die leven zoeken, te onderwijzen en te helpen, zijn net als in Jezus’ dagen slechts klein in aantal. Jezus voelde in zijn tijd tedere genegenheid voor de scharen die aandachtig naar zijn onderwijs luisterden, want hij zag dat „zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Toen zeide Hij tot zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom den Heer van den oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” (Matth. 9:36-38). Er zijn in dit grote bijeenvergaderingswerk van de andere schapen des Heren thans nog dringend vele arbeiders meer nodig. Er is nog niet gebleken dat zij op dit ogenblik allemaal zijn bijeengebracht. Volgens het 1961 Yearbook of Jehovah’s Witnesses bevindt er zich in de republiek Guinea op elke 312.500 mensen slechts één getuige. In Afghanistan is het gemiddelde één op elke 1.714.286 inwoners, en in Irak één op elke 3.269.055 personen. De mensen in deze landen moeten net als de bewoners van andere delen der wereld, in de gelegenheid worden gesteld deze Koninkrijksboodschap, die door Gods getrouwe dienaren wordt bekendgemaakt, te horen.
13. (a) Wat dienen wij onszelf, gezien de grote hoeveelheid werk die nog verzet moet worden, af te vragen? (b) Welke uitnodiging die tot Paulus werd gericht, kunnen wij aanvaarden?
13 Bent u bekwaam om te onderwijzen en aan dit leven-reddende werk van de bediening deel te nemen, of om misschien een nog groter deel dan thans voor uw rekening te nemen? Bent u om de een of andere onschriftuurlijke reden terughoudend, omdat u het veiliger vindt te wachten totdat u genoeg geld op de bank hebt, of stelt u het een paar jaar uit omdat u eerst een huwelijkspartner wilt zoeken? Wacht niet! Het is er nú de tijd voor om Jehovah’s bediening tot uw doel in het leven te maken. Geef gehoor aan de smekende uitnodiging aan zijn dienaren om ’naar Macedonië over te steken en ons te helpen’, zoals de apostel Paulus deed toen hij en Timótheüs werden uitgenodigd: „Toen hij het gezicht gezien had, zochten wij dadelijk gelegenheid om naar Macedonië te vertrekken, daar wij er uit opmaakten, dat God ons had geroepen om hun het evangelie te verkondigen” (Hand. 16:9, 10). Wij behoeven onze bediening niet tot onze eigen gemeenschap, provincie of tot ons eigen land te beperken. Jezus zei dat „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde [zal] worden gepredikt” (Matth. 24:14, NW). Volgens Jezus’ woorden is het veld voor onze bediening dus wereldomvattend. Volg het voorbeeld van Jezus, Paulus en andere predikers, en ga, indien mogelijk, daar naartoe waar de behoefte sterk wordt gevoeld.
14. Welke schriftuurlijke methode is bij het opzoeken van de schapen de beste gebleken, en welke bedienaren van het evangelie houden zich aan deze methode?
14 Ook al leven wij in een wereld van snel vervoer en een snelle berichtgeving, toch is er geen nieuwe, moderne, snelle methode om de andere schapen des Heren op te zoeken, te voeden en op te leiden. De predikingsmethode is nog steeds gelijk aan die welke in de dagen van Jezus en de apostelen werd gebruikt. Dezelfde beproefde en door de tijd getoetste methode is jaar na jaar het doeltreffendst gebleken. Ze wordt in de bijbel met de volgende woorden beschreven: „En zij bleven zonder ophouden iedere dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Hand. 5:42, NW). In 1960 stelden 916.332 getuigen van Jehovah geloof in deze woorden, terwijl zij zich bij hun predikings- en onderwijzingswerk aan deze beproefde methode hielden.
15. Wat zou, gezien Spreuken 3:27, onze bediening onvolledig maken?
15 De bediening van Jehovah’s getuigen is er niet toe beperkt dat zij naar de huizen van de mensen gaan en bijbels en bijbelstudiehulpmiddelen bij hen achterlaten. Deze rechtschapen mensen moeten niet alleen maar worden opgezocht, maar zij moeten ook geestelijk worden gevoed. Dit maakt het noodzakelijk dat Gods dienaren deze mensen weer bezoeken, ten einde hen door middel van huisbijbelstudiën in Jehovah’s Woord te onderwijzen. Zonder dit essentiële onderdeel zou de bediening onvolledig zijn, want in het boek Spreuken wordt ons de wijze raad gegeven: „Onthoud het goed niet aan wien het toekomt, terwijl het in uw macht is het te doen.” — Spr. 3:27; Hand. 15:36; 1 Kor. 3:6.
16. Wat volgt er, zoals door Paulus in Handelingen 20:20 is uiteengezet, nadat zij die Jehovah liefhebben, zijn opgezocht en gevoed, en wat zijn de resultaten geweest?
16 Het doel van de bediening eindigt ook nog niet met het opzoeken en voeden van de mensen van goede wil. De volgende stap bestaat hierin dat deze personen die het leven zoeken, tot predikers opgeleid moeten worden, zoals christenen er altijd voor zijn opgeleid om in Christus Jezus’ voetstappen te treden. Merk op hoe Paulus bij het opleiden van bedienaren van het evangelie deze door Christus gebruikte methode volgde: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was, te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen” (Hand. 20:20, NW). Hoe doeltreffend is deze methode van het opzoeken, voeden en opleiden van nieuwe predikers geweest? De jaarboeken van Jehovah’s getuigen verschaffen de volgende cijfers betreffende de stijging in het aantal nieuwe, gedoopte bedienaren van het evangelie: In 1957 werden er 59.828 nieuwe predikers aan hun gelederen toegevoegd, in 1958: 62.666, in 1959: 86.345 en in 1960: 69.027.
GEEF ER BLIJK VAN HET JUISTE SOORT VAN PREDIKERS TE ZIJN
17. Waardoor wordt de juiste soort van predikers geïdentificeerd?
17 De wereld staat inderdaad versteld van de groei van Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij en is er verbaasd over. Met Gods bedienaren van het evangelie is dit echter niet het geval. Zij weten dat Jehovah’s geest met hen is geweest en dat deze hen heeft gezegend omdat zij predikers zijn met een doel voor ogen. Zij hebben de goddelijke wil gehoorzaamd en zullen hiermee — zeker en vol vertrouwen dat Jehovah hen zal blijven zegenen — voortgaan, terwijl wellicht nog miljoenen zich in hun bediening bij hen zullen voegen en met de over de gehele aarde gehoorde lofkreet zullen instemmen. Voor de Nieuwe-Wereldmaatschappij is dit de dag van vruchtbaarheid en toename, zoals Jesaja profeteerde: „De kleinste zal tot duizend worden” (Jes. 60:22, SV). De duizenden en nog eens duizenden andere schapen die jaarlijks worden opgezocht, gevoed en voor de Koninkrijksbediening worden opgeleid, nemen deel aan de rechtvaardiging van Jehovah’s naam en vormen een afdoend bewijs dat Jehovah’s getuigen Gods wil doen en er blijk van geven de juiste soort van predikers te zijn. Zoals de juiste soort van dokter aan het aantal patiënten dat hij geneest, is te herkennen, de juiste soort van advocaat door de rechtszaken die hij wint, wordt geïdentificeerd en de juiste soort van boer door overvloedige oogsten bekendheid verwerft, zo geeft ook de bedienaar van het evangelie er door de resultaten van zijn bediening blijk van tot de juiste soort te behoren. Hij kan met hen die hij heeft geholpen tot een kennis der waarheid te komen en die samen met hem de bediening verrichten, voor de dag komen. Zij bevelen hem als een bedienaar van het evangelie aan: „Hebben wij soms, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig? Onze brief zijt gij, geschreven [op] onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen.” — 2 Kor. 3:1, 2, NW.
18. Waarom is het niet goed er ten aanzien van onze bediening een tijdgrens op na te houden, en hoe lang moeten wij volgens Jehovah prediken?
18 Wij moeten er ten aanzien van onze bediening geen tijdgrens op nahouden. Wij moeten niet denken: „Ik zal twee, drie, vijf of tien jaar een prediker zijn. Dan zal Armageddon er wel zijn en zal ik niet meer behoeven te prediken.” Sommigen die er in het verleden een dergelijke gedachte op na hielden, maken nu geen deel meer uit van Jehovah’s voortschrijdende organisatie. Men kan veel beter de les ter harte nemen welke Jehovah Jesaja leerde, toen deze vroeg: „Hoe lang, Here?” „Hij antwoordde: Totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de huizen, zodat er geen mens meer in is, en het bouwland verwoest is tot een wildernis” (Jes. 6:11). Jehovah God weet wanneer de prediking voltooid is. Jehóvah heeft het bevel gegeven om ermee te beginnen, wacht dus tot Jehóvah zegt dat de tijd is aangebroken om ermee op te houden.
19. Wat deden Jeremia en Jezus, waarin al Gods dienaren hen thans moeten navolgen?
19 Wij leven in Jehovah’s dag. Hij heeft ons opgedragen tot de bewoners der aarde te prediken. Of de mensen nu wel of niet luisteren, de beslissing is aan hen. Indien er van een weigering sprake is, komt deze van hún zijde, en kan er niet van Jehovah’s predikers worden gezegd dat zij weigeren om met de boodschap van het Koninkrijk naar hen toe te gaan. Welke handelwijze moest Jeremia van Jehovah ten aanzien van de hardnekkige, stijfkoppige mensen uit zijn tijd aan de dag leggen? Zei hij: „Laat hen maar, het zijn toch bokken”? Neen! Luister wat hij zei: „Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden” (Jer. 7:27, SV). Terwijl Jezus er volledig van op de hoogte was dat zijn natie hem niet als de Messias zou aanvaarden, volgde hij ditzelfde voorbeeld. Hij bleef ondanks dit alles toch tot hen prediken. Diepbedroefd zei hij: „Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild” (Matth. 23:37). Vele eerlijke personen luisterden naar Jezus en sloegen acht op zijn prediking, maar de grote meerderheid verwierp en haatte zijn vreedzame boodschap, hetgeen er ten slotte zijn hoogtepunt in vond dat zij hem uit boosaardige haat ter dood brachten. Jezus was niet ontmoedigd door de tegenstand die hij ondervond, en ook verwachtte hij niet dat hij de wereld door zijn bediening tot bekering zou kunnen brengen. Hij waarschuwde zijn volgelingen ervoor, dat zij hetzelfde zouden meemaken: „Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil.” — Matth. 24:9.
20. Waarom dienen wij degenen die onze boodschap aanvankelijk tegenstaan, niet te vlug te veroordelen?
20 Veroordeel, hoewel de wereld ons haat en tegenstaat, niet te vlug afzonderlijke personen die aanvankelijk tegen de bediening zijn gekant. Denk eraan dat ’s mensen geest met het veranderen der toestanden vaak een wijziging ondergaat. Dit was ook het geval met Saulus van Tarsus. Hij veranderde van iemand die een tegenstander van God was en zijn getrouwe dienaren vervolgde, in een man die God behaagde en als Gods getrouwe dienstknecht tot de natiën predikte. Ook vele van Gods huidige getrouwe, opgedragen bedienaren van het evangelie waren tegen de boodschap gekant toen zij deze voor het eerst hoorden. — Hand. 9:11-15.
DE ZEGENINGEN VAN DE BEDIENING
21. Welke kenmerken van Salomo’s koninkrijk maakten zo’n indruk op de koningin van Scheba?
21 Er moeten nog duizenden schapen opgezocht en in de Nieuwe-Wereldmaatschappij gebracht worden, hetgeen betekent dat er in de bediening nog veel vreugde en vele zegeningen zijn weggelegd. Roept u zich de voorspoed, de heerlijkheid en de pracht van Salomo’s koninkrijk eens voor de geest. Toen de koningin van Scheba alles zelf kwam aanschouwen, stond zij sprakeloos, zoals het verslag zegt: „Toen benam dat van bewondering haar de adem en zij richtte zich tot den koning: ’Het is werkelijk waar, wat ik in mijn land over u en uw wijsheid mocht vernemen; ik wilde die woorden niet geloven, totdat ik kwam, en ik het met mijn eigen ogen zag. Waarlijk men heeft mij nog niet de helft bericht; uw wijsheid, en uw grootheid stijgen ver uit boven de roep die tot mij is doorgedrongen. Gelukkig uw mannen, gelukkig uw dienaren die altijd vóór u staan en uw wijsheid mogen vernemen!’” — 1 Kon. 10:5-8, KB.
22. (a) Van welke zegeningen zijn Jehovah’s getuigen thans getuige? (b) Welke geestesgesteldheid dienen wij nooit aan de dag te gaan leggen, en waarom?
22 Zij die thans in dienst staan van de grotere Salomo, Christus Jezus, zijn met hun eigen ogen getuige van de voorspoed, de vreugde en het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. Zij horen en zien hoe mannen, vrouwen en kinderen uit alle delen der aarde, de naam van Jehovah God bekendmaken. Ook de mensen van goede wil zien de heerlijkheid en pracht van het koninkrijk van God en zijn Zoon, en zonder onderbreking zijn zij gedurende de afgelopen tien jaar met een gemiddelde van 1000 per week, zijn organisatie binnengestroomd. De vreugde welke het binnenkomen van de andere schapen des Heren met zich meebrengt, is nóg een zegen van de bediening. Ruil een bedieningsvoorrecht of -plaats nooit voor de een of andere positie welke deze wereld heeft te bieden. De bediening dient ons hoofdberoep te zijn en onze wereldse betrekking moet op de tweede plaats komen. Het laatstgenoemde vormt louter een middel om ons te helpen in de bediening te kunnen volharden. Als dienaren van God is onze voornaamste zorg ’om eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid te zoeken’ (Matth. 6:33). Wij moeten goed beseffen dat dit vereiste op elke dienaar van Jehovah rust en moeten nooit een geestesgesteldheid aan de dag gaan leggen waardoor wij ertoe komen te zeggen: „O, het werk wordt zonder mij ook wel gedaan.” Natuurlijk kan Jehovah God zijn bediening wel zonder ons ten uitvoer laten brengen. Hij kan zijn nieuwe wereld ook zonder ons in het leven roepen. Wij kunnen de zaak echter veel beter op déze wijze bekijken: Indien wij thans aan het doel van onze bediening beantwoorden, zal hij ons gebruiken en dit voor eeuwig in zijn nieuwe wereld blijven doen. Laten de mensen van de wereld maar stoffelijke rijkdommen, macht, populariteit, prestige, genot en plezier najagen; vergeet echter niet dat deze doeleinden maar tot Armageddon zullen blijven bestaan. Uw doel om als Gods dienaren aan de rechtvaardiging van Jehovah’s naam deel te nemen, andere mensen te helpen Jehovah God te leren kennen en er blijk van te geven getrouwe en produktieve predikers te zijn, vormt evenwel een doel dat u door Armageddon heen de nieuwe wereld zal binnenleiden. Moge onze bediening Jehovah God vreugde schenken en elk van zijn getrouwe dienstknechten de beloning van eeuwig leven.