Psalmen
Het Boek der Psalmen — genezing voor het hart
HET Boek der Psalmen was het gedichten- en liederenboek van de Hebreeuwse natie uit de oudheid. De lyrische gedichten van dit boek werden op muziek gezet en werden bij de aanbidding van Jehovah in de tempel te Jeruzalem gebruikt, terwijl ze eveneens de voornaamste liederen waren die de afzonderlijke Israëlieten in hun hart zongen en in hun huizen lieten weerklinken. De poëzie was niet op woordrijm gebaseerd en ook niet volledig op metriek. Vaak bedient de schrijver zich van parallellismen, soms door synonieme en soms door tegengestelde gedachten naast elkaar te plaatsen. Dit stelt het verstand en de geest van de lezer in staat de gedachte geleidelijk te volgen zodat men een veel beter begrip krijgt en krachtiger gemotiveerd wordt. Het effect van herhaling, te zamen met de afwisseling in de wijze van uitdrukken beklemtoont de naar voren gebrachte waarheden, terwijl het deze vollediger en duidelijker doet uitkomen. Enkele voorbeelden van de duizenden die er zijn, zullen dat goed illustreren:
„De wet van Jehovah is volmaakt, de ziel wederbrengend.
De vermaning van Jehovah is betrouwbaar, de onervarene wijs makend.” — Ps. 19:7.
„De goddeloze leent en betaalt niet terug,
Maar de rechtvaardige betoont gunst en geeft geschenken.” — Ps. 37:21.
„Indien ik te midden van benauwdheid zou wandelen, zult gij mij in het leven houden.
Wegens de toorn van mijn vijanden zult gij uw hand uitsteken,
En uw rechterhand zal mij redden.” — Ps. 138:7.
De Psalmen spreken rechtstreeks tot het hart. De diepgaande invloed die ze uitoefenen, is te danken aan het feit dat God door middel van de Psalmen het menselijke hart blootlegt door elke emotie van het hart en alles wat een beproeving voor het hart kan vormen, aan te roeren. Liefde, vreugde, vervoering, lof, verdriet, ontmoediging, berouw, hoop — de lezer kan zich met al deze gemoedstoestanden vereenzelvigen. De neerslachtigheid waarmee ziekte gepaard gaat, bittere vijandschap van de zijde van metgezellen, teleurgesteld zijn in een vertrouwde vriend die een verrader is geworden, het gevoel verworpen te zijn en de vrees voor God wanneer men heeft gezondigd, de opgetogenheid wanneer iemand weet dat zijn zonde is vergeven — al deze en nog duizend andere emoties die door de wederwaardigheden van het leven worden veroorzaakt, worden door de lezer niet alleen gelezen, maar ook gevoeld.
Om deze redenen zijn de Psalmen een integrerend, onmisbaar onderdeel van het Woord van God, dat in staat is de mens Gods ’volledig bekwaam te maken, volledig toegerust tot ieder goed werk’ (2 Tim. 3:16, 17). Het boek laat zich op realistische wijze met de menselijke aard in en schenkt de lezer in verband met elk menselijk probleem vertroosting, waardoor de Psalmen tijdloos worden, evenzeer van toepassing op het leven in deze tijd als duizenden jaren geleden.
GODS HEERLIJKHEID EN MAJESTEIT
De Psalmen brengen op een krachtige wijze de eigenschappen van God naar voren — zijn heerlijkheid en volmaaktheid. De pracht van Jehovah’s eeuwigheid, majesteit en almacht wordt op luisterrijke wijze afgeschilderd. In deze drie korte passages kunnen wij er een glimp van opvangen:
„O Jehovah, gijzelf zijt een echte woning voor ons gebleken
Gedurende geslacht na geslacht.
Voordat de bérgen geboren werden,
Of gij voorts de aarde en het produktieve land als met barensweeën hadt voortgebracht,
Ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God. . . .
Want duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is,
En als een wake in de nacht.” — Ps. 90:1-4.
„Lang geleden hebt gij de áárde gegrondvest,
En de hemelen zijn het werk van uw handen.
Díe zullen vergaan, maar gíj zult standhouden;
En net als een kleed zullen ze alle verslijten.
Net als kleding zult gij ze verwisselen, en ze zullen op hun beurt eindigen.
Maar gij zijt dezelfde, en úw jaren zullen niet voltooid worden.” — Ps. 102:25-27.
„Wolken en dikke donkerheid zijn rondom hem;
Rechtvaardigheid en recht zijn de vaste plaats van zijn troon.
Een vuur gaat voor hem uit,
En het verteert zijn tegenstanders rondom.
Zijn bliksemstralen verlichtten het produktieve land;
De aarde zag het en kromp toen ineen.
Zelfs de bergen smolten nu net als was vanwege Jehovah,
Vanwege de Heer van heet de aarde.” — Ps. 97:2-5.
Op dezelfde wijze zijn de Psalmen doortrokken van de intieme verhouding waarin God tot zijn volk staat, zoals de volgende paar onderkopjes aantonen:
ZIJN LIEFDEVOLLE ZORG VOOR ZIJN VOLK
„Omdat gij hebt gezegd: ’Jehovah is mijn toevlucht’,
Hebt gij de Allerhoogste zelf tot uw woning gemaakt;
Geen rampspoed zal u treffen,
En nog geen plaag zal uw tent naderen.
Want hij zal zijn eigen engelen aangaande u een bevel geven,
Om u te behoeden op al uw wegen.
Op hun handen zullen zij u dragen,
Opdat gij uw voet aan geen steen stoot.” — Ps. 91:9-12.
ZIJN BARMHARTIGHEID
„Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen,
Heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen.
Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd,
Gedachtig dat wij stof zijn.” — Ps. 103:13, 14.
„Indien gij op dwalingen zoudt letten, o Jah,
O Jehovah, wie zou stand kunnen houden?
Want bij u is de ware vergiffenis,
Opdat gij wordt gevreesd.
Ik heb gehoopt, o Jehovah, mijn ziel heeft gehoopt,
En op zijn woord heb ik gewacht.” — Ps. 130:3-5.
’S MENSEN ZONDIGHEID EN DE NOODZAAK VAN BEROUW EN VERGEVING
„Treed niet in het gericht met uw knecht;
Want voor u kan geen enkele levende rechtvaardig zijn.” — Ps. 143:2.
„O Jehovah, wijs mij niet terecht in uw verontwaardiging,
En corrigeer mij niet in uw woede.
Want uw eigen pijlen zijn diep in mij doorgedrongen,
En op mij is uw hand neergedaald.
Er is geen gave plek aan mijn vlees vanwege uw openlijke veroordeling.
Er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde.
Want mijn eigen dwalingen zijn mij boven het hoofd gestegen;
Als een zware vracht zijn ze te zwaar voor mij.
Mijn wonden zijn stinkend geworden, ze hebben geëtterd,
Vanwege mijn dwaasheid.
Ik ben ontdaan geworden, ik heb mij uitermate diep neergebogen;
De gehele dag heb ik bedroefd rondgelopen.” — Ps. 38:1-6.
„Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht,
En in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.”
„Moogt gij mij met hysop zuiveren van zonde, opdat ik rein moge zijn;
Moogt gij mij wassen, opdat ik zelfs nog witter dan sneeuw moge worden.”
„Verberg uw aangezicht voor mijn zonden,
En wis zelfs al mijn dwalingen uit.” — Ps. 51:5, 7, 9.
„Gelukkig is hij wiens opstandigheid wordt vergeven, wiens zonde wordt bedekt.
Gelukkig is de mens wie Jehovah de dwaling niet toerekent,
En in wiens geest geen bedrog is. . . .
Ten slotte beleed ik u mijn zonde, en mijn dwaling bedekte ik niet.
Ik zei: ’Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen aan Jehovah.’
En gijzelf hebt de dwaling van mijn zonden vergeven.” — Ps. 32:1-5.
OP GOD HOPEN EN VERTROUWEN
„Gezegend zij Jehovah, die dagelijks de vracht voor ons draagt,
De ware God van onze redding.
Sela.
De ware God is voor ons een God van reddingsdaden;
En aan Jehovah, de Soevereine Heer, behoren de wegen toe die uit de dood leiden.” — Ps. 68:19, 20.
„Wie heb ik in de hemel?
En buiten u heb ik werkelijk geen ander behagen op aarde.
Mijn organisme en mijn hart zijn bezweken.
God is de rots van mijn hart en mijn deel tot onbepaalde tijd.
Want zie! juist zij die zich ver van u houden, zullen vergaan.
Gij zult stellig tot zwijgen brengen al wie u immoreel verlaat.
Maar wat mij betreft, het naderen tot God is goed voor mij.
In de Soevereine Heer, Jehovah, heb ik mijn toevlucht gesteld,
Om al uw werken bekend te maken.” — Ps. 73:25-28
„Op God heb ik mijn vertrouwen gesteld. Ik zal niet bevreesd zijn.
Wat kan de aardse mens mij doen?” — Ps. 56:11.
„Want deze God is onze God tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig.
Hijzelf zal ons leiden totdat wij sterven.” — Ps. 48:14.
HET MESSIAANSE KONINKRIJK
De Psalmen hebben veel over Christus Jezus en het Messiaanse koninkrijk te zeggen, waarbij ze hem niet met name noemen, maar een beschrijving van hem geven, in het bijzonder als een glorierijke koning die de gehele aarde in vrede en rechtvaardigheid zal regeren. Sommige psalmen schijnen rechtstreeks over de Messías te profeteren, zoals bijvoorbeeld Psalm 2 en Psalm 110. In veel gevallen spreken andere psalmen niet rechtstreeks, maar typologisch en zinnebeeldig over de Messías. Dat wil zeggen, de psalmist had in eerste instantie zijn eigen problemen of de aangelegenheden van de natie in gedachten, en wat hij zei, was rechtstreeks op zijn tijd van toepassing. Maar in beginsel, of in een tweede en volledige of uiteindelijke vervulling, wordt datgene wat hij zei, door schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften op Christus van toepassing gebracht. Zeer waarschijnlijk had de psalmist niet altijd de Messías in gedachten en evenmin begreep hij de typologische of zinnebeeldige toepassing volledig, net zoals de apostel Petrus zegt dat de profeten geenszins een volledig begrip hadden van de betekenis van alles wat zij profeteerden — 1 Petr. 1:10-12.
Een voorbeeld hiervan vindt men in Psalm 102:25-27, welke verzen hierboven zijn aangehaald. 102 Vers één van de psalm toont aan dat de psalmist tot Jehovah sprak. Maar in Hebreeën 1:10-12 schrijft de apostel Paulus deze eigenschappen aan Jezus Christus toe, omdat Jezus degene is die door God bij het scheppingswerk werd gebruikt en aan wie God nu alle autoriteit „in hemel en op aarde” heeft toevertrouwd (Matth. 28:18; Kol. 1:15-17). Jezus vertegenwoordigt God volledig voor ons in al zijn eigenschappen en handelingen.
Psalm 22, die aan David wordt toegeschreven verhaalt gedeeltelijk in zinnebeeldige taal enkele van de dingen die Christus heeft geleden. (Vergelijk Psalm 22:1 met Markus 15:34; vergelijk ook de gehele psalm met de vier evangelieverslagen over Jezus’ verhoor en terechtstelling.) De beschrijving van de gebeurtenissen is in zulke bewoordingen gesteld dat ze een vollediger vervulling zouden hebben in het leven van Christus.
De psalmschrijvers hadden echter wel enig begrip van de wijze waarop hun geschriften op de Messías van toepassing waren. Toen David Psalm 16 schreef, werd hij ertoe geïnspireerd over de Messías te profeteren, wiens ziel niet voor eeuwig in Sjeool of Hades (het graf) verlaten zou worden, noch zou zijn begraven vlees volledig verderf ondergaan (Hand. 2:31, New International Version; The Jerusalem Bible; Revised Standard Version). In overeenstemming daarmee zette de apostel Petrus op de dag van het pinksterfeest in zijn toespraak tot duizenden joden uiteen dat dit gedeelte op de Messías betrekking had, toen hij zei: „Welnu, omdat hij [David] een profeet was en wist dat God hem met een eed had gezworen dat hij een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon zou doen zitten, voorzag hij en sprak hij over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades [Hebreeuws: Sjeool] en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien.” — Hand. 2:30, 31.
Ten overstaan van de bijeengekomen joden, die de Psalmen volledig als geïnspireerd aanvaardden, maakte Petrus op zeer krachtige wijze gebruik van dit argument, te zamen met de Messiaanse 110de psalm, om te bewijzen dat er naar Christus werd verwezen en dat deze uit Hades (Sjeool) was opgewekt. Hij zei dat David zelf overleden en begraven was en dat zijn graf destijds nog onder de joden was als een bewijs van dit feit. Zij wisten dat hij naar Sjeool of Hades was gegaan, en dat zijn vlees inderdaad het verderf, of ontbinding, had gezien. Toen begrepen zij dat David niet over zichzelf sprak. Aangezien dit zo was, sprak David dus als profeet over een van zijn eigen nakomelingen wie dit zou overkomen. Het bewijsmateriaal in de vorm van de gebeurtenissen in verband met Jezus’ dood en opstanding stond de joden destijds ook ter beschikking, en dit toonde duidelijk aan dat David in profetische zin over Christus, een afstammeling van David, sprak (1 Petr. 1:10-12). Dit argument had een krachtige uitwerking op de joden die naar Petrus’ toespraak luisterden. — Hand. 2:29-36.
In ieder opzicht verheerlijken de Psalmen God en zijn Zoon en helpen ze ons degenen beter te leren kennen over wie wordt gezegd: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Joh. 17:3). De Psalmen beschrijven de beproevingen waarmee de gehele mensheid te maken heeft en tonen ons hoe wij zowel in vreugdevolle als in moeilijke tijden moeten bidden. Wat voor probleem wij ook mogen hebben, er is altijd wel een psalm die ons helpt en als verzachtende balsem voor het hart is.
De apostel Paulus sprak erover dat wij hulp bij het gebed nodig hebben, door te zeggen: „Wij weten niet waarvoor te bidden naar het nodig is” (Rom. 8:26). Dit is met betrekking tot iedere christen dikwijls het geval. Heel vaak kunnen wij uit het Boek der Psalmen de nodige hulp krijgen om onze innerlijkste gedachten en wensen op een vollediger wijze tegenover God tot uitdrukking te brengen. — Vergelijk Efeziërs 5:19; Kolossenzen 3:16.
Doordat de Psalmen de verschillende menselijke emoties aanroeren, scheppen ze een warme persoonlijke aantrekkingskracht. De lezer kan zichzelf in het beeld zien en voelt dat ze tot hem, of voor hem spreken. Zijn innerlijkste gedachten en beweegredenen worden geraakt en zijn hart wordt onderzocht. Hij wordt ertoe bewogen veranderingen in zijn leven aan te brengen. Door dat te doen, wordt hij verrijkt en leert hij God beter kennen. Iedereen dient de Psalmen van het begin tot het eind door te lezen. Niemand kan ze lezen zonder er zelf voordeel van te trekken.
„God is voor ons een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al ondergaat de aarde een verandering.” — Ps. 46:1, 2.