Moeten alle ware christenen bedienaren zijn?
„Alle dingen komen van God, die ons door Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven.” — 2 KORINTHIËRS 5:18.
1. Was er in Paulus’ tijd een klasse van geestelijken in de gemeente?
„ER WAS geen onderscheid tussen geestelijken en leken [in de tijd van de apostel Paulus] want er waren geen geestelijken.” Deze opzienbarende verklaring, die in de Londense Times stond, geeft een fundamentele waarheid met betrekking tot het vroegere christendom weer. Er was geen onderscheid tussen geestelijken en leken. Wil dit zeggen dat er in de christelijke gemeente geen zichtbare leiding was? En waren er geen bedienaren in welke betekenis van het woord maar ook?
2. Wat voor leiding bestond er in de vroege gemeente? (Filippenzen 1:1)
2 Enige tijd na Pinksteren in 33 G.T. deed zich, naarmate het aantal gezalfde christenen met duizenden toenam, de noodzaak voor om in elke gemeente bekwame mannen aan te stellen die als opzieners en dienaren in de bediening zouden dienen. Maar zij vormden geen klasse van geestelijken. Hun aanstelling hing niet af van een opleiding aan een universiteit of seminarie. Zij ontvingen geen salaris voor hun diensten. Zij waren nederige mannen met geestelijke hoedanigheden, die door heilige geest werden aangesteld om zorg te dragen voor de kudde. Doch waren zij de enigen die het ’goede nieuws van het Koninkrijk’ predikten? Waren zij de enige bedienaren in de gemeente? — Matthéüs 24:14; Handelingen 20:17, 28; 1 Petrus 5:1-3; 1 Timótheüs 3:1-10.
3, 4. Wie hadden volgens Paulus een aandeel aan de christelijke bediening?
3 Deze vragen worden beantwoord door de raad die Paulus in zijn brieven aan de christenen in Korinthe gaf. Let eens op de inleiding van zijn tweede brief: „Paulus, . . . aan de gemeente van God die te Korinthe is, alsmede aan alle heiligen die in geheel Acháje zijn.” Het lijdt geen enkele twijfel — hij schreef aan het gehele lichaam van gezalfde christenen in Korinthe en Acháje, niet slechts aan degenen die de leiding namen. Wat hij over de christelijke bediening zegt, is derhalve volkomen van toepassing op „alle heiligen”. Op basis van zijn eigen activiteit en die van Timótheüs redeneerde hij: „Aangezien wij deze bediening hebben overeenkomstig de barmhartigheid die ons werd betoond, geven wij de moed niet op.” „Maar alle dingen komen van God, die ons door Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven . . . Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed.” Hij vervolgt: „In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan: door veel te verduren.” — 2 Korinthiërs 1:1; 4:1; 5:18-20; 6:3, 4.
4 In deze woorden ligt opgesloten dat iedere gezalfde christen een bedienaar en een gezant voor Christus moet zijn. Om welke reden? Omdat de wereld vanwege haar zonde „vervreemd [is] van het leven dat God toebehoort” en een bediening van verzoening nodig heeft, opdat gehoorzame en loyale mensen uit alle natiën door bemiddeling van Christus in een goede verhouding tot de Soevereine Heer Jehovah kunnen staan. — Efeziërs 4:18; Romeinen 5:1, 2.
5, 6. Hoe bevestigde Paulus deze zienswijze in zijn brief aan de Romeinen?
5 Aan de gemeente in Rome schreef Paulus: „Maar wat zegt ze [Gods Woord]? ’Het woord is dicht bij u, in uw eigen mond en in uw eigen hart’, dat wil zeggen, het ’woord’ des geloofs, hetwelk wij prediken. Want indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” — Romeinen 10:8-10.
6 Richtte Paulus deze woorden tot een klein uitgelezen groepje? Uit zijn inleiding blijkt dat dit niet zo is, want hij schreef: „Aan allen die te Rome zijn als Gods geliefden.” Hij voegde eraan toe: „Ik [breng] door bemiddeling van Jezus Christus dank aan mijn God betreffende u allen, omdat er in de gehele wereld over uw geloof wordt gesproken.” Het is duidelijk dat Paulus zijn raad en aanmoediging, met inbegrip van hoofdstuk 10, tot de gehele gemeente richtte. Het voorrecht een openbare bekendmaking te doen, stond voor allen open. Hij zette zelfs kracht bij aan zijn argumentatie door eraan toe te voegen: „Hoe zullen zij echter hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt? Hoe zullen zij vervolgens prediken indien zij niet zijn uitgezonden? Zoals er staat geschreven: ’Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die goed nieuws over goede dingen bekendmaken!’” — Romeinen 1:7, 8; 10:14, 15.
7. Waarin verschilt het ware christendom van andere religies? (Lukas 19:36-40)
7 Dit is zeer aanmoedigend voor iedere gezalfde christen! Het betekent dat zij allen de vreugde dienen te smaken de Koninkrijksboodschap van redding aan anderen te brengen. Ja, in Gods ogen kunnen en moeten hun voeten figuurlijk gesproken „lieflijk” zijn. Waarom? Omdat het ware christendom geen egocentrische religie is die tot zelfvoldaanheid, afzondering en geloften van stilzwijgen leidt. Integendeel, het ware christendom bevordert een actieve christelijke bediening die zich uit in woorden en daden! Dat Paulus zich hier sterk van bewust was, blijkt uit zijn uitroep: „Werkelijk, wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” — 1 Korinthiërs 9:16; Jesaja 52:7.
8. Welke belangrijke vragen raken velen in deze tijd?
8 Maar hoe staat het met de miljoenen ware christenen die niet met heilige geest zijn gezalfd omdat hun hoop eeuwig leven op aarde is en niet in de hemel? Moeten ook zij bedienaren zijn? — Psalm 37:29; 2 Petrus 3:13.
Zijn de leden van de „grote schare” bedienaren?
9. Aan welke activiteit nemen de leden van de „grote schare” deel?
9 Het boek Openbaring beantwoordt deze vragen ten dele. Johannes zegt bijvoorbeeld nadat hij in een visioen de gezalfde gemeente van de 144.000 heeft gezien: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’” Het is duidelijk dat deze personen, die thans worden bijeengebracht om de grote verdrukking te overleven, hun christelijke identiteit niet verbergen. Zij maken met „een luide stem” bekend van wie hun redding afkomstig is. Hoe doen zij dat in deze tijd? Onder andere doordat zij het kleine overblijfsel van gezalfden hulp bieden bij de vervulling van andere uiterst belangrijke profetieën en geboden in verband met de bediening. — Openbaring 7:9, 10, 14.
10, 11. (a) Welk gebod gaf Jezus vlak voor zijn hemelvaart aan zijn volgelingen? (b) Welke profetie moet in onze tijd worden vervuld?
10 Deze schare, waarvan het aantal onbepaald is, speelt bijvoorbeeld een belangrijke rol in het volvoeren van het door Jezus aan zijn getrouwe discipelen in Galiléa gegeven gebod om te prediken en te onderwijzen. Bij die gelegenheid zei Jezus: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” Deze opdracht werd aan alle christenen gegeven, niet aan een uitgelezen klasse van geestelijken. — Matthéüs 28:18-20; 1 Korinthiërs 15:6.
11 Jezus’ gebod staat ook in nauw verband met de profetie die hij met betrekking tot „het besluit van het samenstel van dingen” gaf. Hij verklaarde: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” Hoe is het hoofd geboden aan deze uitdaging om binnen één geslacht de Koninkrijksboodschap overal ter wereld te prediken? De enkele duizenden gezalfde christenen — wier aantal snel slinkt — hadden dit levenreddende werk stellig niet alleen kunnen verrichten. Dat zou een onmogelijke taak zijn geweest! — Matthéüs 24:3, 14; Lukas 21:32.
12. Wat erkennen de gezalfden graag?
12 De gezalfde „medeërfgenamen met Christus” erkennen graag de rol van de ruim twee miljoen bedienaren die tot de „grote schare” behoren en die de boodschap van het Koninkrijk in zo’n betrekkelijk kort tijdsbestek over de gehele wereld hebben verbreid. Reeds in de jaren ’30 hebben veel ware christenen het als hun verantwoordelijkheid gezien de bediening in andere landen te verrichten en aangeboden te gaan dienen waar de behoefte groter was. Dank zij het voorbeeld van zelfopoffering van deze broeders en zusters, die zowel tot de gezalfden als tot de klasse der „andere schapen” behoorden, schoot het Koninkrijkswerk krachtiger wortel in veel landen in Europa, Afrika, Azië en Noord- en Zuid-Amerika. — Romeinen 8:17.
13. (a) Hoe heeft Jehovah het werk sinds 1943 bespoedigd? (Jesaja 60:22) (b) Welk aandeel hebben de leden van de „grote schare” aan de zendingsactiviteit?
13 Al vóór 1943 zag de uit gezalfde christenen bestaande „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse er de noodzaak van in een zendingsschool op te richten, zodat christelijke bedienaren met het oog op het openen en bespoedigen van het predikingswerk in nog veel meer landen, een aanvullende opleiding konden ontvangen en zich verder konden voorbereiden op hun zendingswerk. Vanaf de inwijding in 1943 tot op 4 maart 1984 zijn er aan die Gileadschool (in het Hebreeuws betekent „Gilead” „getuigenishoop”) zo’n 6100 zendelingen opgeleid, van wie de meesten na hun graduatie een buitenlandse toewijzing ergens ter wereld hebben gekregen. Slechts 292 (4,8 procent) van deze afgestudeerden van Gilead beleden tot de gezalfde klasse te behoren. De meerderheid van deze speciaal opgeleide bedienaren behoorde dus tot de „grote schare”. Net als de overige getuigen van Jehovah over de gehele wereld hebben zij, toen zij zich door bemiddeling van Christus Jezus aan Jehovah opdroegen, de christelijke bediening als een integrerend deel van de christelijke levenswijze aanvaard. — Matthéüs 24:45-47; Hebreeën 10:7.
Waarop is hun roeping gebaseerd?
14, 15. Waarop is de christelijke roeping tot de bediening gebaseerd? (Matthéüs 22:37-40)
14 Wil dit zeggen dat iedere christen persoonlijk door God tot de bediening is geroepen? Het is waar dat er in de christenheid personen zijn die hun „roeping” als een uiterst emotionele ervaring beschrijven, alsof God hen rechtstreeks tot zijn dienst heeft geroepen. Maar is de christelijke bediening hoofdzakelijk gebaseerd op iets zo kortstondigs als emotie?
15 Waarop was heilige dienst voor God volgens de apostel Paulus gebaseerd? Hij schreef: „Dientengevolge verzoek ik u dringend, broeders, bij de meedogendheden Gods, uw lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en aan God welgevallig is, een heilige dienst met uw denkvermogen [„uw verstandelijke godsdienst”, Herziene Voorhoeve-uitgave van het Nieuwe Testament, voetnoot; „als met rede begaafde schepselen”, The New English Bible, voetnoot].” Heilige dienst voor God is dus op het denkvermogen gebaseerd. Hoe dat zo? Omdat iemands opdracht en persoonlijke verhouding met Jehovah gebaseerd zijn op kennis van de ware God. Daarom ligt aan de christelijke roeping tot de bediening — die op zich zeker een blij stemmende ervaring is — niet enkel een emotionele reactie ten grondslag. Die roeping heeft een degelijke motivatie — liefde voor God en liefde voor de naaste. — Romeinen 12:1; Johannes 17:3.
16. Is iemand geen bedienaar als hij een full-time wereldse baan heeft? (Handelingen 18:1-5)
16 Maar de vraag kan bij u opkomen: Waren die vroege christenen ook bedienaren als zij een full-time wereldse baan hadden of huisvrouw waren? Ja, inderdaad. Misschien konden zij slechts een klein deel van hun tijd aan de christelijke bediening — het prediken en onderwijzen — besteden, maar de bediening was wel het voornaamste doel in hun leven. Zij wisten dat zij als ware discipelen van Christus ’hun licht moesten laten schijnen’. In feite waren zij al lang voordat de christenheid haar beweging van priester-arbeiders kende ’bedienaar-arbeiders’. — Matthéüs 5:16; 1 Petrus 2:9.
Bewijs voor hun bediening
17, 18. (a) Welk algemene beginsel met betrekking tot ware christenen stelde Christus vast? (b) Waardoor wordt iemand werkelijk als bedienaar aanbevolen?
17 Hoe bewijzen Jehovah’s Getuigen dat zij bedienaren zijn indien zij geen diploma of universitaire graad hebben? Welnu, hoe bewezen de vroege christenen dat zij bedienaren waren? Christus zelf merkte in verband hiermee op: „Elke goede boom [brengt] voortreffelijke vruchten voort.” Christelijke bedienaren moeten „voortreffelijke vruchten” voortbrengen, waarbij inbegrepen is dat zij een aandeel hebben aan het maken van discipelen. — Matthéüs 7:17.
18 De apostel Paulus verklaarde het aldus: „Beginnen wij ons weer aan te bevelen? Of hebben wij misschien, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven voor u of van u nodig? Gij zelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen. Want het is duidelijk dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als dienaren, niet met inkt geschreven, maar met geest van een levende God, niet op stenen tafelen, maar op vleselijke tafelen, op harten.” Hoe werd dat schrijven op harten tot stand gebracht? Door de prediking van het met zaad te vergelijken woord des geloofs, dat in het hart werd geplant. Dit zaad motiveerde de ontvanger ervan op zijn beurt ook dezelfde boodschap van redding tot anderen te prediken. — 2 Korinthiërs 3:1-3.
19. Over welke deugdelijke aanbeveling als bedienaren beschikken Jehovah’s Getuigen?
19 Kunnen Jehovah’s Getuigen ’een brief van Christus die door hen als bedienaren geschreven is’ laten zien? De feiten spreken voor zichzelf. Toen zij in 1931 voor het eerst hun unieke naam aannamen, predikten er op de hele wereld ongeveer 50.000 Getuigen. Het bericht over 1983 laat een hoogtepunt van ruim 2.652.000 bedienaren zien die, met 46.235 gemeenten verbonden, het goede nieuws van het Koninkrijk prediken. Ja, er zijn nu bijna net zoveel gemeenten als er in 1931 Getuigen waren! De waarheid is de afgelopen tientallen jaren inderdaad op miljoenen harten geschreven — en dat vormt het onweerlegbare bewijs voor de bediening van Jehovah’s Getuigen. — Jesaja 43:10-12.
20. Wat wordt er in deze tijd van ons als christelijke bedienaren verlangd? Welke vragen moeten nog beantwoord worden?
20 Nog nooit is er zo’n dringende behoefte aan christelijke bedienaren geweest als thans. De tijd is kort en de oogst is groot. Zoveel te meer reden voor ons dus om bekwame bedienaren te zijn die op produktieve wijze prediken en onderwijzen. Hoe kunnen wij dat doen? Hoe kunnen wij doeltreffender bedienaren zijn? Hebben de voorbeelden van Christus en de apostelen praktische waarde voor ons in deze tijd? — Efeziërs 5:15, 16; Matthéüs 9:37, 38.
Punten ter herhaling
□ Hoe weten wij dat alle gezalfde volgelingen van Christus bedienaren moesten zijn?
□ Welke rol heeft de „grote schare” in de hedendaagse bediening gespeeld?
□ Waarop is de christelijke roeping tot de bediening gebaseerd?
□ Over welk bewijs voor hun bediening beschikken Jehovah’s Getuigen?
[Illustraties op blz. 10]
In 1943 werd in South Lansing, in de staat New York, de Gileadschool geopend. De school werd in 1961 naar Brooklyn verplaatst
[Illustraties op blz. 11]
De Gileadschool leidt nog steeds bedienaren op voor de zendingsdienst, nu in nieuwe faciliteiten vlak bij de Brooklyn Bridge