Jaag datgene na waardoor u elkaar opbouwt
„Zo laten wij dan najagen hetgeen den vrede en de onderlinge opbouwing bevordert.” — Rom. 14:19.
1, 2. (a) Hoe ontstond de aarde, en waarom is ze zo goed geschikt voor menselijke schepselen? (b) Waarom is ze thans geen paradijs?
DE GROTE Schepper van het universum is zonder begin en zonder einde. Jehovah is zijn naam. Voordat het universum of enig schepsel erin werd geschapen, bestond Jehovah reeds ontelbare miljoenen jaren. Hij was destijds volledig in zichzelf en voelde zich ondanks het feit dat hij alleen was, niet eenzaam. Het behaagde Jehovah er een begin mee te maken te scheppen of een universum te bouwen en vele schepselen te maken om erin te leven. Alles wat Jehovah in verband met de schepping van het universum deed, bleek voor anderen heilzaam te zijn. De aarde is er een in het oog lopend voorbeeld van hoe de schepping anderen tot voordeel strekte of heilzaam voor hen was. De aarde werd geschapen opdat schepselen er onder rechtvaardige toestanden en in geluk en vrijheid op zouden leven. De mens werd de hoogste vorm van de levende, zichtbare schepping, en alles wat werd geschapen, werd zodanig gemaakt dat er een grote verscheidenheid was en het aangenaam en nuttig voor de mens zou zijn. God schiep de aarde tot een gerieflijk, gelukkig tehuis voor de mens, en uit alles blijkt dat de grote Schepper zorgzaam heeft overdacht wat nuttig voor de mens zou zijn en zijn leven op aarde aangenaam zou maken. — Gen. 1:28; Ps. 115:15, 16.
2 Er bestaat geen twijfel over dat liefde de beweegreden was welke achter al deze zorg van de zijde van Jehovah stak. Jehovah is liefde, de grote personificatie ervan, en doordat Jehovah zijn liefde aanwendde, verschafte hij zoveel goede dingen voor het nut en ter verheuging van zijn schepselen. Het tot uitdrukking brengen van ware liefde is altijd opbouwend en nuttig. In 1 Korinthiërs 8:1 (PC) toont de apostel Paulus dat de liefde opbouwt. Indien de mensen op aarde — in het begin vertegenwoordigd door Adam en Eva — er blijk van hadden gegeven de Schepper lief te hebben, een juiste achting en aanbidding voor de Schepper hadden opgebouwd en hem in hun liefde gehoorzaam waren geweest, zou de gehele mensheid thans ten volle de vele zegeningen en voordelen genieten van de bouwwerkzaamheden die Jehovah verrichtte toen hij de aarde en alles wat hij erop gebouwd heeft, maakte. Met de opstand van Satan en de ongehoorzaamheid van de eerste man en vrouw begon echter een afbraakproces. De gehele mensheid geraakte derhalve wegens de zonde van Adam en Eva onder de veroordeling. Nu kwam Jehovah tussenbeide om zijn liefde tot uitdrukking te brengen en volgens een hernieuwd bouwprogramma te werk te gaan. Jehovah ontwierp een nieuw samenstel van dingen en nam zich voor een nieuwe wereld te bouwen. — Gen. 3:15; Hebr. 11:3, 39, 40, NW; 2 Petr. 3:13.
3. (a) Welke voorziening trof Jehovah voor het bouwen van een harmonieuze wereld? (b) Met wat voor soort vast geestelijk opbouwwerk is er na de dood van Christus een begin gemaakt?
3 Een sterk gebouw heeft een solide fundament en in zijn nieuwe bouwprogramma voorzag Jehovah in een sterke fundament-steen, Christus Jezus. Hoe onbegrensd Jehovah’s liefde is, blijkt wel uit het feit dat hij zijn kostbaarste bezit, zijn eniggeboren Zoon, Christus Jezus, als een slachtoffer voor ’s mensen zonden offerde. Toen door middel van het rantsoenoffer van Christus Jezus ’s mensen onvermogen werd weggenomen, ontving de mensheid voordelen van Jehovah’s bouwwerkzaamheden, want Jehovah begon op het fundament van Christus Jezus een geestelijk huis te bouwen dat werd opgetrokken uit levende stenen en was ontworpen om in het raam van Jehovah’s voornemen een speciaal werk te verrichten. Zo is er sinds de dood en de opstanding van Christus Jezus een groot bouwprogramma aan de gang geweest. De apostel Paulus verwijst hiernaar wanneer hij in 1 Korinthiërs 3:9 zegt: „Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij.” Jehovah bouwt derhalve een geestelijke organisatie op Christus Jezus als het fundament en gebruikt opgedragen christelijke mensen op aarde als zijn medewerkers. — Joh. 3:16; 1 Petr. 2:4-10.
4. Wie hebben een aandeel aan de geestelijke bouwwerkzaamheden, en wat beweegt hen hiertoe?
4 Paulus en Apollos hadden een aandeel aan de bouwwerkzaamheden. Ook anderen namen hieraan deel, zoals Paulus in Eén Korinthiërs hoofdstuk drie uitlegt. Allen die aan deze bouwwerkzaamheden een aandeel hebben, werken met God samen ten einde Gods voornemen ten uitvoer te brengen, en er moet verwacht worden dat allen dezelfde aandrijvende kracht, namelijk liefde, hebben. Iedere medewerker van God moet in zijn beweegredenen evenals Hij zijn, ook al is het dan in een veel beperktere mate. Hij moet diep onder de indruk zijn van de verhouding waarin hij tot Jehovah staat. Jehovah, de Almachtige Schepper, is onnoemlijk groot vergeleken bij de kleine medewerker die het voorrecht geniet een aandeel te hebben in het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van Jehovah’s voornemens. — 2 Kor. 6:1; Ef. 5:1.
5. Welk voorbeeld heeft Jehovah ons getoond inzake het omgaan met zwakkeren, en wat dienen wij derhalve te doen?
5 Elkeen van deze medewerkers geniet alleen het voorrecht om dienst te verrichten omdat de grote Jehovah door middel van het slachtoffer van Christus Jezus in het middel voorzag om zwakheid te overwinnen. De Sterke Jehovah houdt rekening met de zwakheden van het menselijke schepsel. Dit is het voorbeeld dat hij ons heeft gesteld en wij dienen derhalve hetzelfde standpunt in te nemen ten aanzien van anderen die in geestelijk opzicht misschien minder sterk zijn dan wij zijn geworden. Geestelijke kracht wordt verkregen door kennis tot zich te nemen van Gods Woord, zich toe te leggen op het toepassen van Gods beginselen, aan het onderwijzingswerk deel te nemen en zich voor de hulp van Jehovah en zijn geest open te stellen. Er is voor deze studie en oefening ook tijd nodig. Sommigen die Gods Woord reeds vele jaren bestuderen, worden sterker dan anderen. Dit geldt vooral voor degenen die zich er goed op toeleggen. De apostel Paulus behoorde tot degenen die zich er ijverig op toelegde geestelijk sterk te worden en hij geeft ons in Romeinen 15:1-3 de raad: „Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden der zwakken verdragen en niet onszelf behagen. Ieder onzer trachte zijn naaste te behagen, ten goede, tot opbouwing, want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd.” Christus Jezus hield rekening met de zwakheden en geestelijke noden van anderen en hielp degenen die zich in zijn omgeving bevonden.
6. Hoe toont de christelijke bouwer door de handelwijze die hij ten opzichte van het goede nieuws volgt, dat hij door liefde wordt gedreven?
6 Wij dienen aan de belangen van onze naasten, of degenen die ons na zijn, te denken en niet alleen te trachten onszelf te behagen. Op deze wijze wordt ware liefde tot uitdrukking gebracht. De ware christen zal uitzien naar wat goed is tot opbouw van zijn naaste. Het is een gelegenheid voor onzelfzuchtige gedachten en daden. Op deze wijze worden de eigen verlangens en belangen niet als iets heel belangrijks verhoogd of verheerlijkt, maar wordt het ten uitvoer brengen van Gods wil van het grootste belang. Dit betekent dat wij ter wille van Gods werk rekening moeten houden met anderen. Een bouwer is een werker die een onderneming moet voltooien. Hij moet op zodanige wijze werken dat hij de taak welke hem is opgedragen, ten uitvoer kan brengen. Hij onderwerpt zijn wil dus aan die van Jehovah om een aandeel te hebben aan het grote werk dat in verband staat met de verbreiding van het goede nieuws. Paulus is een uitmuntend voorbeeld. „Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen; en ik ben den Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet — hoewel persoonlijk niet onder de wet — om hen, die onder de wet staan, te winnen; hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet — hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus — om hen, die zonder wet zijn, te winnen. Ik ben den zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden. Alles doe ik ter wille van het evangelie, om er zelf ook deel aan te verkrijgen” (1 Kor. 9:19-23). Ja, wij dienen anderen te helpen en wij moeten het vermijden degenen die ons na zijn met opzet te irriteren of onverschillig te zijn met betrekking tot dingen waardoor zij in hun waardering van geestelijke aangelegenheden afgebroken in plaats van opgebouwd zullen worden.
VERDRAAGZAAMHEID TEN OPZICHTE VAN GEWOONTEN
7, 8. (a) Waarom dient niemand wegens zijn eetgewoonten te worden gecritiseerd? (b) Hoe zou een christen door wat hij eet of drinkt een struikelblok op de weg van iemand anders kunnen leggen?
7 Er bestaan onder de mensen vele gewoonten. Zo bestaan er verschillende manieren om te eten, te drinken, zich te kleden, te spreken en bepaalde persoonlijke dingen te doen. De wereld is thans verdeeld door nationalisme en verscheidene meningen omtrent de levensstandaarden. Toch heeft Jehovah God gezegd dat hij uit al deze mensen van vele verschillende natiën een volk bijeenbrengt dat hem looft. Dat iemand tot een zekere kennis van Jehovah God en zijn voornemens komt en God wenst te dienen, wil niet zeggen dat hij al zijn gewoonten volledig gaat veranderen. Het betekent niet dat hij zijn eetgewoonten zal veranderen. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat iemand alleen vegetarisch leeft. Of hij nu vlees of plantaardig voedsel eet, heeft niets met het dienen van Jehovah te maken. De mens mag datgene eten en drinken wat hij het beste voor zijn fysieke welzijn vindt. Wanneer iemand eten of drinken nu tot een strijdpunt gaat maken, leidt hij de aandacht af van de belangrijke activiteit in het leven welke erin bestaat de Schepper te dienen, hetgeen tot onenigheid en moeilijkheden zou kunnen leiden. Het zou voor een christelijke bouwer onjuist zijn om aldus tegengesteld aan de belangen van anderen die in het grote bouwprogramma zijn opgenomen dat thans onder Jehovah’s leiding wordt verricht, te werk te gaan. Iedere bouwer is een medewerker van God, een dienstknecht van God, die aan God verantwoording verschuldigd is. God is de Rechter. „Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal staande blijven, want de Here is bij machte hem vast te doen staan.” — Rom. 14:4.
8 In dit veertiende hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen spreekt de apostel Paulus erover dat wij rekening dienen te houden met anderen en ten opzichte van hun levenswijze verdraagzaam moeten zijn. Hij gebruikt de illustratie betreffende het eten van voedsel om aan te tonen hoe het moet worden vermeden dat er louter en alleen omdat men het er niet over eens is of iets nu wel of niet gegeten dient te worden, verdeeldheid ontstaat of wordt afgebroken. Alle medebouwers van God dienen aan dat wat het belangrijkste is, namelijk Gods koninkrijk, ernstige aandacht te besteden. Ook al merkt men dat iemand anders bepaalde voedselsoorten niet eet, waarom zou men dit dan tot een strijdpunt maken? Buitendien zou iemand geneigd kunnen zijn aanstoot te nemen aan een persoon die bepaalde voedselsoorten of dranken eet of drinkt. Door in een bepaald deel van de aarde de een of andere voedselsoort te eten, kan men op de weg van iemand die niet sterk in het geloof is, zelfs een struikelblok leggen. Sommige mensen hebben in hun jeugd van hun ouders geleerd dat het verkeerd is om rundvlees te eten. Anderen zullen geen varkensvlees eten. In het ene deel van de wereld is het heel gewoon om wijn of alcoholische dranken te drinken, maar in een ander deel van de aarde wordt iemand die dit doet, met afkeer of zelfs als een kwaaddoener beschouwd.
9. Welke handelwijze dient de rijpe christen, hierbij zijn doel in gedachten houdend, met betrekking tot eten of drinken te volgen?
9 De rijpe christen, die samen met God bouwt, moet altijd zijn doel voor ogen houden. Om welke reden bevindt hij zich in een bepaalde gemeenschap of in het gezelschap van een zekere groep mensen? Als een opgedragen dienstknecht van Jehovah God is hij daar om het werk dat God voor deze tijd heeft vastgesteld, namelijk de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk, te verrichten. Indien hij de opdracht heeft ontvangen om het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken, moet hij tot de mensen kunnen spreken en hen kunnen onderwijzen en opbouwen. Waarom zou hij dan met deze mensen ruzie gaan maken en een onoverkomelijke hindernis op zijn weg plaatsen door iets te drinken of te eten waaraan de gemeenschap aanstoot neemt? Neem bijvoorbeeld eens een gemeenschap waar iemand die een alcoholische drank gebruikt als een zondaar wordt beschouwd. Indien nu een christelijke bedienaar van het evangelie die uit een land afkomstig is waar het drinken van wijn heel gewoon is, in die gemeenschap komt, dient hij er dan op te staan wijn te drinken, ook al kwetst hij hierdoor de gevoelens van de mensen in de gemeenschap en ontwikkelt hij hierdoor een vooroordeel tegen zichzelf en de boodschap die hij brengt? Het ligt voor de hand dat de betreffende prediker beter thee of andere dranken die in de gemeenschap beschikbaar zijn, kan nemen, en wel omdat hij het christelijke bouwprogramma wenst te bevorderen. Het doet hem geen kwaad of hij gaat er niet dood aan als hij geen wijn heeft. Er zijn immers vele andere dingen die iemand kan drinken?
10. Hoe dient een rijpe christen, zoals in Romeinen 14:13-21 te kennen wordt gegeven, zijn persoonlijke smaak ter wille van de gemeente te beteugelen?
10 Hetzelfde beginsel is van toepassing op iemand die in een gemeenschap komt en zich daar met de christelijke gemeente van zijn broeders en zusters verbindt. Indien het in dat land of dat gedeelte van de wereld niet de gewoonte is wijn te drinken, dient de bezoeker niet in het openbaar wijn te gaan drinken, omdat hij daardoor de gehele gemeente in moeilijkheden brengt. Paulus zegt in Romeinen 14:13-21: „Komt liever tot dit oordeel: uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven. Ik weet en ben overtuigd in den Here Jezus, dat niets uit zichzelf onrein is; alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein. Want indien uw broeder door iets, dat gij eet, gegriefd wordt, wandelt gij niet meer naar den eis der liefde. Breng niet door uw eten hem ten verderve, voor wien Christus gestorven is. Laat van het goede, dat gij hebt, geen kwaad gezegd kunnen worden. Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door den heiligen Geest. Want wie door dezen Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en in achting bij de mensen. Zo laten wij dan najagen hetgeen den vrede en de onderlinge opbouwing bevordert. Breekt niet ter wille van spijs het werk Gods af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten tot aanstoot is. Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot.”
11. Waarom kunnen wij zeggen dat deze handelwijze christelijk is?
11 Hier wordt ons wederom een voorbeeld getoond van iemand die zichzelf niet boven zijn werk in Gods dienst plaatst. Niet lang hierna verklaarde Paulus: „Want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd.” En hij toonde aan dat wij dezelfde geestesgesteldheid dienen te bezitten welke Christus had.
12. Welke houding neemt de rijpe christen overeenkomstig het tiende hoofdstuk van Eén Korinthiërs aan?
12 Iemand zou kunnen aanvoeren dat hij eet of drinkt wat hij wil zolang het in Gods ogen niet onwettig is om wijn te drinken of bepaalde voedselsoorten te eten. Ook al is iets echter in Gods ogen wettig, blijft nog de vraag of het opbouwend is. Paulus brengt dit ter sprake in Eén Korinthiërs, hoofdstuk tien, waar hij op overeenkomstige wijze naar voedsel en drank verwijst, en zegt: „Alles is wettig, maar niet alles bouwt op. Een ieder blijve niet zijn eigen voordeel zoeken, maar dat van de ander. Hetzij gij derhalve eet of drinkt of iets anders doet, doet alles tot Gods heerlijkheid. Onthoudt u ervan aanleiding te geven tot struikelen, zowel voor de joden als voor de Grieken en voor de gemeente Gods, zoals ik ook alle mensen in alles behaag, niet mijn voordeel zoekend maar dat van de grote menigte, opdat zij gered mogen worden.” — 1 Kor. 10:23, 24, 31-33, NW.
13. Wie worden door zulk een onzelfzuchtig gedrag nagevolgd?
13 Het is alleen maar juist wanneer alle christenen ter wille van het goede nieuws een dergelijke vorm van consideratie jegens anderen aan de dag leggen. Zij geven er hierdoor blijk van de juiste geestesgesteldheid te bezitten welke ook Christus aan de dag legde. Paulus zegt derhalve in 1 Korinthiërs 11:1: „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg.” Wij dienen ter wille van het goede nieuws altijd het voordeel van anderen te zoeken.