Mogen christenen gebruik maken van de geneeskunst van een medicijnman?
OVER het algemeen beschouwen mensen in Europa en Noord-Amerika het bijgeloof dat onder een deel van de bevolking heerst als absurd. Zij lachen om het geloof dat het in handen nemen van schildpadden wratten veroorzaakt, dat slapen met maanlicht op het gezicht krankzinnigheid kan veroorzaken en soortgelijke denkbeelden. Toch zijn velen van hen in andere opzichten net zo bijgelovig. Hotels hebben uit vrees voor het „ongeluks”-getal dertien bijvoorbeeld geen dertiende verdieping of kamer met dat nummer. Bovendien raadplegen vele vooraanstaande personen, zelfs politieke leiders, astrologen en waarzeggers.
In Midden- en Zuid-Amerika, Afrika, Azië en op de eilanden in de wereldzeeën vat een groot deel van de bevolking vodou en de geneeskunst van medicijnmannen vaak heel ernstig op.
Medicijnmannen en beoefenaars van vodou schrijven alle of de meeste ziekten toe aan boze bovennatuurlijke machten, aan „tovenaars” en boze geesten. Daarom wenden zij zich bij de behandeling van ziekte tot het bovennatuurlijke. Soms schijnen zij door hun toverformules, riten en offers in de vorm van kippen, varkens en geiten werkelijk genezing te bewerken.
Dientengevolge rijst de vraag: Mogen mensen die christenen worden zich voor genezing van hun ziekten terecht op de geneeskunst van een medicijnman of op vodou verlaten?
Het antwoord op deze vraag hangt natuurlijk af van de bron van dergelijke „genezingen” en van wat de bijbel erover zegt. Waar het bij de hele kwestie om draait, is of de persoon exclusieve toewijding aan de ware God schenkt of niet — of hij die toewijding met andere „goden” deelt. De God van de bijbel zegt namelijk: „Ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis.” — Deut. 5:9.
Iemands huidige leven is niet zo belangrijk dat hij beginselen van rechtvaardigheid mag overtreden en zich voor hulp tot andere goden mag wenden (Matth. 16:25). Een ware christen zal bijvoorbeeld geen moord of overspel plegen om zijn eigen leven te redden. Maar maken vodou en de geneeskunst van medicijnmannen het noodzakelijk dat een christen God geen exclusieve toewijding meer schenkt en deze met andere goden deelt? — Vergelijk Jesaja 42:8.
DE GENEESKUNST VAN MEDICIJNMANNEN EN VODOURITEN
Het is waar dat medicijnmannen veel kruiden gebruiken die erom bekendstaan dat ze genezend werken. En dank zij de westerse invloed zijn sommige „medicijnmannen” tot op zekere hoogte specialisten in kruidendranken voor bepaalde ziekten geworden. Maar de vodou-„genezers” en medicijnmannen zijn van mening dat de kruiden en drankjes die zij gebruiken op zichzelf machteloos zijn. Deze mannen geloven dat medicijnen alleen doeltreffend zijn in verband met de macht van de nomma, dat wil zeggen de levenskracht die door de macht van het woord van de medicijnman komt — of de „medicijn” nu wordt ingenomen, ingewreven of aan een koord om de hals wordt gedragen. Daarom houden alle medicijnen die door dergelijke „genezers” worden voorgeschreven, verband met magie, met de aanbidding van de goden van de tovenaar, ook al hebben sommige van die medicijnen dan al een specifieke, natuurlijke werking op de ziekte.
De !Kung Bosjesmannen van Afrika (het uitroepteken vertegenwoordigt een „klak”-geluid) zeggen dat God in het begin „medicijn” aan Bosjesmannen heeft gegeven, maar dat mensen „medicijn” van het ene lichaam op het andere kunnen overbrengen. Wanneer de „medicijn” door middel van dansen op het ’kookpunt’ is gebracht, stijgen de dampen door de wervelkolom omhoog en als ze dan de hersenen bereiken, raakt de danser in trance. Een van hen bracht de uitwerking als volgt onder woorden:
„Bosjesmanmedicijn wordt door de ruggegraat in het lichaam gebracht. Het kookt in mijn buik en borrelt op naar mijn hoofd, net als bier. Als de vrouwen beginnen te zingen en ik begin te dansen, voel ik mij eerst heel goed. Dan begint de medicijn in het midden, vanuit mijn maag, op te stijgen. Daarna zie ik alle mensen als heel kleine vogeltjes, de hele omgeving draait dan rond en daarom rennen wij in het rond. . . . Je voelt je bloed heel heet worden, net als bloed dat op een vuur staat te koken, en dan ga je genezen . . . als ik mijn handen dan op een zieke leg, gaat de medicijn in mij in hem en geneest hem.” — Het tijdschrift Natural History van november 1967.
Een variant op deze rite is die van de „Zionisten” van Zuid-Afrika, een religieuze groepering die ontstaan is door het werk van zendelingen van een sekte in Zion, in de Amerikaanse staat Illinois. Tijdens de kringdans grijpen de dansers de zieke lichaamsdelen beet van personen die ’genezen’ moeten worden. Deze „handoplegging” wordt verondersteld „heilige geest” te verlenen om hen te genezen.
In Peru heeft de curandero of „genezer” wellicht een mesa of tafel die in drieën is verdeeld. Het eerste gedeelte wordt verondersteld door Satan te worden beheerst. Het bevat voorwerpen die verband houden met zwarte magie en boze krachten. Het gedeelte daartegenover wordt „het veld van goddelijk recht” genoemd en bevat voorwerpen die verband houden met „witte magie”. Dit vlak wordt volgens zeggen door Christus beheerst. Het derde (middelste) gedeelte is van neutrale aard en wordt beheerst door Sint Cyprianus (die naar verluidt een machtige tovenaar was die tot het christendom was bekeerd).
De curandero treedt voor zijn cliënten als adviseur in de liefde, in zakelijke transacties of in andere aangelegenheden op. Voor deze personen zal hij de kaart leggen. Betreft het echter iemand die ziek is of van wie wordt vermoed dat hij door de geest van een tovenaar is bezeten, dan wrijft hij zijn patiënt wellicht met een levend guinees biggetje in, opent daarna de maag van het biggetje en schouwt de ingewanden. Als de ziekte door toverij is veroorzaakt, wordt verwacht dat de ruggegraat van het guinese biggetje is gebroken. Is er sprake van een organische ziekte, dan wordt verwacht dat het overeenkomstige orgaan in het guinese biggetje gevlekt of zwart is.
TWEE TYPERENDE VERSLAGEN VAN „GENEZINGEN”
Een onderzoeker die in het tijdschrift Natural History (nov. 1972) schrijft, vertelt dat hij een „genezings”-bijeenkomst in Peru had bijgewoond die ’s nachts werd gehouden. Een man was ziek geworden en kon niet meer lopen. Zijn zaken gingen achteruit en zijn kinderen verzuimden hun werk en de school. De diagnose van de curandero was dat een tovenaar het gezin had betoverd en dat hun moeilijkheden hieraan te wijten waren. Tijdens het „genezings”-ritueel dat volgde, begon de dochter van het gezin te hoesten en te spuwen, waarbij zij een brouwsel van gekookt San-Pedrocactussap dat zij had gedronken (zij had ook een mengsel van cactus en wilde tabakssap gedronken) uitbraakte. Zij ging heel gek achterover leunen. Iemand schreeuwde dat een monster haar van achteren aan haar haren trok. Hierop greep de curandero een zwaard van de mesa en ging verwoed, als met een onzichtbare vijand, in gevecht, waarbij hij woest en wild met het zwaard sloeg. Dit moest, zo zei hij, de betovering verbreken. De onderzoeker vertelt dat toen hij de familie later zag, zowel de gezondheid van de man als de toestand van zijn gezin en zijn zaken waren vooruitgegaan.
L. C. Whiton, een andere onderzoeker, die zes expedities naar Suriname had geleid om een studie te maken van de mensen die als de Bosnegers bekendstaan, geeft een verslag van zijn eigen ervaring met een vooraanstaande toverdokter in Paramaribo (Natural History van aug.-sept. 1971). „Velen van de meer onderlegde mensen van de stad maakten van zijn talenten gebruik, ook al gingen zij naar christelijke kerken”, zo schrijft hij. Whiton leed aan een verlamming en hevige pijn in zijn heup en been. Na achttien maanden waren specialisten en Whitons eigen arts nog niet in staat geweest hem verlichting te geven. Het volgende is een zeer korte samenvatting van het „genezings”-ritueel.
De ceremonie begon te middernacht. Zijn lichaam werd met klei ingewreven dat met ritueel was gezegend ten einde de macht te hebben kwaad af te weren. Hierop volgden eentonig gezang en gebeden tot de oerwoudgoden. Toen werd de „ziel” van de patiënt naar zijn verleden gevraagd. De toverdokter bad tot de god Misah om „dit Kind van de Aarde te beschermen, ook al heeft hij gezondigd, zodat hem geen kwaad zal overkomen”. Men liep met het vodou-altaar rond Whitons hoofd en zwaaide met de vlaggen van de Indiaanse goden boven zijn hoofd. Na ongeveer twee uur werd hem verteld dat de goden waren gekomen. Hij moest op de grond gaan liggen en de „genezer” ging in tegenovergestelde richting liggen, zodat hun kruinen elkaar raakten. Toen werd er een bijzonder grote en zware vijzel op de borst van de toverdokter gezet, terwijl een van zijn assistenten op zijn maag en een andere op zijn dijbenen ging staan en met grote houten stampers op de vijzel begonnen te slaan. Zij geloofden dat zijn hart tijdens de beproeving waarbij de boze geest werd verondersteld uit de patiënt en in de toverdokter te gaan, door het slaan regelmatig zou blijven kloppen.
De toverdokter, die naar men veronderstelde nu door de boze geest was bezeten die in de patiënt was geweest, werd twistziek en uitte in het Engels, in plaats van in zijn moedertaal Taki-Taki, boze en onvriendelijke woorden. Hierna moest de boze geest van hem worden overgebracht naar een uit slangebeenderen bestaand altaar, en ten slotte naar het lichaam van een kip die bij haar nekveren voor de patiënt werd opgehouden. Als de boze geest volkomen was uitgedreven, zou de kip sterven zonder dat de toverdokter haar op de een of andere manier letsel had toegebracht. De kip stierf niet en dus zei men tot de patiënt dat waarschijnlijk nog niet al het kwaad ’uit hem was getrokken’. Hij moest daarom de bek van de kip openen en erin spuwen. Hij voldeed hieraan, waarop de vogel heftig met zijn vleugels sloeg, slap werd en stierf. Whiton bericht dat twee jaar na de rite de pijn in zijn been en heup nog niet was teruggekeerd.
DOOR WIENS MACHT?
Deze verslagen schijnen er duidelijk op te wijzen dat in de geneeskunst van een medicijnman en in vodouriten de een of andere macht schuilt. Maar wiens macht? Is het de macht van Jehovah God, de Schepper van hemel en aarde, of van andere „goede geesten” ? Wie worden door degenen die genezing zoeken door middel van vodou of de geneeskunst van een medicijnman in werkelijkheid aangeroepen? Laten wij voor een antwoord op deze vragen eens een kijkje nemen op een van de vodou-bijeenkomsten — geen genezingsritueel, maar een bijeenkomst die periodiek wordt gehouden om hun goden, loa’s genoemd, tevreden te stellen. Het toont aan wie in werkelijkheid macht krijgt over vodoubeoefenaars en medicijnmannen:
In een smeekbede tot de loa’s om te verschijnen, beginnen de aanbidders onder begeleiding van liederen en trommels te dansen. Naarmate de trommels luider worden, neemt de spanning toe. De dansers raken in trance, springen en beginnen te schreeuwen. Dan ’verschijnen’ de loa’s en nemen bezit van de ene danser na de andere, of zoals zij het zeggen, ’bestijgen en berijden’ hen. De persoon wordt het „paard” van de loa. Dan openbaart hij de karaktertrekken van die speciale loa, van wie er vele zijn — een die de vruchtbaarheid beheerst, een andere die heerser van de zeeën is, weer een andere die de bestuurder van de landbouw is, een groep die goden van de oorlog en van de dood zijn en een seksgodin, om er maar enkele te noemen Degene die ’bereden’ wordt, belichaamt de loa; hij wordt in feite die loa. Dan barst hij misschien los in ruwe en zeer liederlijke taal en daden. Vaak zal de persoon die door een van de vuurloa’s is bezeten blootsvoets op de smeulende overblijfselen van een reusachtig vuur lopen, terwijl hij gloeiende tangen in zijn hand houdt en, zonder zichtbaar letsel, langzaam weer terugloopt.
Merk op dat Jezus Christus erkende dat demonen werkelijk bestaan, welke demonen onder leiding van Satan de Duivel, de vijand van God staan, een feit dat ook de joden accepteerden (Luk. 11:14-20). De meeste mensen uit wie Jezus demonen verdreef, hadden een „ongeneeslijke” lichamelijke of geestelijke ziekte. Sommigen leden aan vallende ziekte of waren verlamd (Matth. 4:24; 17:14-16, 18; Luk. 9:38-43). Sommigen waren heftig, gewelddadig en gevaarlijk (Matth. 8:28-32; Mark. 5:2-13). Sommigen waren door de demonen blind en stom gemaakt. — Matth. 12:22; Luk. 11:14.
Jezus dreef geen demonen uit mensen door het een of andere ritueel, en ook niet door „de goden” aan te roepen, maar in de naam van de ware God, zijn Vader, Jehovah (Joh. 10:25). Hij trachtte niet de geesten tevreden te stellen of een bepaald ritueel te gebruiken om hun hulp te verkrijgen. Hij „bestrafte” de onreine geest met autoriteit van God. Bij een zekere gelegenheid genas hij een epileptische jongen die door een buitengewoon sterke demon werd bezocht die Jezus’ discipelen niet konden uitwerpen. Maar Jezus „bestrafte” de demon eenvoudig „en deze ging van hem uit; en de jongen was van dat uur af genezen”. — Matth. 17:14-18; Luk. 9:42.
Wie wordt dus gediend door iemand die „de goden” aanroept om boze geesten uit te drijven, of die kaartlegt of ingewanden schouwt, die voortekens waarneemt en offers brengt?
Jehovah God onthulde hoe hij tegenover alle vormen van waarzeggerij, magie, astrologie en occulte praktijken stond toen hij tot de natie Israël, die op het punt stond het land Kanaän binnen te gaan, zei:
„Wanneer gij in het land zijt gekomen dat Jehovah, uw God, u geeft, moogt gij niet leren doen naar de verfoeilijkheden van die natiën. Er dient onder u niemand te worden gevonden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, niemand die aan waarzeggerij doet, geen beoefenaar van magie, noch iemand die voortekens zoekt, noch een tovenaar, noch iemand die anderen door een banspreuk bindt, noch iemand die een geestenmedium of beroepsvoorzegger van gebeurtenissen raadpleegt, noch iemand die de doden ondervraagt. . . . Want deze natiën, die gij uit hun bezit verdrijft, plachten te luisteren naar hen die magie beoefenen en naar hen die waarzeggen; maar wat u aangaat, Jehovah, uw God, heeft u iets dergelijks niet gegeven.” — Deut. 18:9-14.
De apostel Paulus waarschuwde christenen voor het gevaar hun toewijding te verdelen door naar andere goden dan naar Jehovah op te zien: „Gij kunt niet de beker van Jehovah en de beker van de demonen drinken; gij kunt niet aan ’de tafel van Jehovah’ en aan de tafel van de demonen deel hebben. Of ’zijn wij Jehovah tot jaloezie aan het prikkelen’? Zijn wij soms sterker dan hij?” — 1 Kor. 10:21, 22.
WARE CHRISTENEN SCHENKEN GOD EXCLUSIEVE TOEWIJDING
Betekent de ware christelijke zienswijze dat het een christen door de bijbel wordt verboden genezing te zoeken bij kruidendokters, artsen, chiropractici, enzovoort? Neen. Maar ware christenen zullen vodou, medicijnmannen, toverdokters en alle vormen van spiritisme, met inbegrip van die waarbij volgens degenen die het beoefenen „goede geesten” zijn betrokken, vermijden (Openb. 21:8). Kruiden en andere middelen hebben ongetwijfeld geneeskrachtige waarde, maar christenen beseffen dat zij geen genezing mogen zoeken bij toverdokters, medicijnmannen, curanderos en bij wie maar ook die een tovermiddel of toverformule, een amulet of ritueel gebruikt waarbij spiritisme is betrokken — of die dokter daarbij nu gebruik maakt van kruiden of een soort van medicijnen of niet.
Sommigen zijn wellicht van oordeel dat zij door een medicijnman van een ziekte zijn genezen, of gedeeltelijk genezen. Degenen die vroeger een dergelijke vorm van geneeskunst hebben beoefend, geven echter toe dat de enige „genezingen” die de spiritistische genezers over het algemeen beweren te bewerkstelligen, genezingen zijn waarbij mensen zijn betrokken die door geesten of demonen worden bezocht. Sommigen gebruiken weliswaar geneeskrachtige kruiden bij hun magie, doch zij schrijven alle baat die bij hun behandeling wordt gevonden aan hun spiritistische vermogens en niet aan de kruiden toe. Op deze wijze misleiden zij de patiënt door hem te doen geloven dat in werkelijkheid de magie, en niet de kruiden, hem enige verlichting heeft gegeven. Personen die naar zulke genezers gaan, komen onder de invloed van geesten, de goddeloze demonen, omdat zij, door bemiddeling van de toverdokter, de demonen hebben aangeroepen en hebben aanvaard wat zij boden. — Rom. 6:16; 1 Kor. 10:20, 21.
Veel mensen in Afrika, Azië, Zuid-Amerika en andere delen van de aarde waar magische geneeskunst, vodou, fetisjisme en andere magische praktijken worden beoefend, worden van hun bijgeloof en vrees voor tovenaars en vodougoden bevrijd door de waarheid van de bijbel te leren kennen. Jezus zei: „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:32). Deze vrijheid van vrees voor de demonen geeft hun een gezonde kijk op het leven en draagt veel tot hun lichamelijke en mentale gezondheid bij. Aan de andere kant zien zij hoezeer het beoefenen van een vorm van geneeskunst waarbij geesten — in werkelijkheid goddeloze demonen — worden aangeroepen, de mensen heeft verlaagd. Zij beseffen dat de mens alleen door Christus’ loskoopoffer werkelijke, blijvende genezing van zijn onvolmaaktheden en kwalen kan verkrijgen. Zij komen ook te weten dat de voordelen van dit loskoopoffer zullen worden aangewend tijdens de duizendjarige Messiaanse regering, die thans nabij is.
Een voorbeeld van iemand die volkomen met al zulke praktijken heeft gebroken, is een van Jehovah’s getuigen in Afrika aan wie werd gevraagd enkele instructies uit te tikken die door een toverdokter werden verschaft om zijn cliënt te vertellen hoe een speciaal medicijn dat hij had bereid, moest worden gebruikt. De Getuige weigerde zich bij de behandeling te laten betrekken en zei tot de „medicijnman” dat hijzelf zulke drankjes niet meer gebruikte en tegenover God niet de verantwoordelijkheid wilde dragen iemand anders te hebben aangemoedigd ze te gebruiken. Zulk een handelwijze getuigt van waar geloof en ware gehoorzaamheid en verzekert iemand van Gods zegen.
Het onomwonden antwoord op de vraag: ’Mogen christenen gebruik maken van de geneeskunst van een medicijnman?’ is dus een categorisch „Neen”. Christenen dienen te beseffen dat zij zich niet aan het ware christendom kunnen houden en tegelijkertijd, als een soort van „intergeloof”, een smeekbede tot welke andere god maar ook kunnen richten, ook al zijn zij van mening dat er uit die bron wellicht enige genezing van lichamelijke pijnen zou kunnen komen. Jezus Christus, Gods Zoon, zei: „Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven om mij verliest, zal het vinden.” En ook: „Niemand kan twee meesters als slaaf dienen.” — Matth. 16:25, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal; 6:24.
Ware christenen weten dat zij bovenal Gods goedkeuring moeten trachten te winnen. Zij vermijden het genezing of iets anders te verkrijgen op een wijze die in Gods ogen wetteloos is en waardoor hun toewijding verdeeld zou raken. Zij stellen vertrouwen in zijn beloofde nieuwe ordening, want daar kunnen zij zich verheugen in een genezing die niet slechts voor enkele jaren, maar blijvend zal zijn.