Een internationaal lofgezang voor de ene God
„Looft Jehovah, al gij natiën.” — Ps. 117:1; Rom. 15:11.
1. Wat zullen alle natiën nog gaan doen?
ZOVER zullen alle natiën eens komen. Eens zullen ze alle de miljoenen goden die ze thans aanbidden, de rug toekeren en zich verenigen in de aanbidding van de ene God. Alleen de ene ware God zou zo eendrachtig aanbeden kunnen worden door al de op religieus gebied verdeelde hedendaagse natiën.
2. Wat zijn alle goden der wereldmachten tot nog toe gebleken, maar wiens aanbidding is tot op heden blijven bestaan, met hoop, bescherming en bevrijding voor degenen die hem aanbidden?
2 De goden van het Egypte van weleer zijn verdwenen, en waren niet bij machte Egypte de wereldmacht te laten blijven welke het eens was. Ook de goden van de daaropvolgende wereldmacht, Assyrië, zijn verdwenen, evenals van de geweldige wereldmacht Babylon. Ja, de goden van de opeenvolgende wereldmachten Medo-Perzië, Griekenland en Rome zijn alle verdwenen, terwijl er van het imperialistische rijk dat door hun respectieve aanbidders werd opgebouwd, slechts een vage herinnering overbleef. Waar is de Egyptische triade bestaande uit Isis, Osiris en Horus? Waar zijn Assoer en Nisroch van Assyrië? Waar Bel en Mardoek van Babylon? Waar Ahoera Mazdâh van Perzië, Zeus van Griekenland en Jupiter van Rome? Door de vele vervlogen eeuwen en tijden heen heeft één God met al die andere goden gestreden en bewezen dat ze valse goden waren. Eén is er als overwinnaar uit het strijdperk te voorschijn getreden en terecht is men hem tot op heden blijven aanbidden. Hij weet wie hij is. Hij weet dat er naast hem geen andere ware God bestaat en evenals in het verleden blijken ook tegenwoordig de valse goden der natiën niet bij machte te zijn hun miljarden aanbidders te hulp te komen. Deze ene ware God is evenwel de hoop en bescherming van wie hem aanbidden; hij bevrijdt hen. In het onder zijn inspiratie opgetekende boek zet hij duidelijk uiteen wie hij is. Onder inwerking van zijn geest schreef iemand die de door hem opgetekende heilige geschiedenis bestudeerde:
3. Wat schreef iemand die zijn heilige geschiedenis bestudeerde, onder inwerking van Zijn geest in Psalm 135 over hem?
3 „Ik weet zeer goed dat Jehovah groot is, en onze Heer is meer dan alle andere goden. Alles waarin Jehovah behagen heeft geschept, heeft hij gedaan, in de hemel, op aarde, in de zeeën en al de bruisende wateren. O Jehovah, uw naam is tot voor onbepaalde tijd. O Jehovah, uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. De afgoden der natiën zijn zilver en goud, het handenwerk van een aardling. Een mond hebben ze, doch niets kunnen ze zeggen; ogen, doch niets zien ze; oren, doch aan niets kunnen ze het oor lenen. Ook bestaat er geen geest in hun mond. Precies als zij, zullen hun makers worden, elk die op hen vertrouwt. Gezegend zij Jehovah uit Zion, hij die woont te Jeruzalem. Looft Jah, gijlieden!” — Ps. 135:5, 6, 13, 15-18, 21.
4. Welke houding van de hedendaagse regeerders en natiën werd in Psalm 2 voorzegd, en welke oproep tot loven werd er desondanks profetisch toch uitgezonden?
4 De hedendaagse toestanden schijnen elke hoop en mogelijkheid dat alle natiën der aarde nog eens gelukkig eendrachtig deze ene God die als enige de naam Jehovah draagt, zullen aanbidden, de bodem in te slaan en te torpederen. Ja, in het profetische boek dat hij liet schrijven, werd de huidige toestand aldus dichterlijk voorzegd: „Waarom zijn de natiën in heftige beroering en zijn de volken over iets ijdels blijven mompelen? De koningen der aarde nemen hun standpunt in en hoge overheidspersonen hebben zich als een blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde, [zeggende:] ’Scheuren wij hun banden vaneen en werpen wij hun koorden van ons!’” (Ps. 2:1-3) Alhoewel hij deze profetie inspireerde, waaruit bleek dat er in deze tijd tegenstand tegen Jehovah als God en zijn gezalfde Zoon Jezus Christus als Koning van de nieuwe wereld geboden zou worden, richtte hij toch ook het volgende bevel tot de volken der natiën: „Looft Jehovah, al gij natiën; prijst hem, al gij geslachten” (Ps. 117:1). Bovendien ontrukte een der twaalf apostelen van Christus dat zelfde bevel aan een mogelijke vergetelheid en vaardigde het in deze vorm weer uit aan christenen die in de dagen van de Romeinse wereldmacht te Rome leefden: „Looft Jehovah, al gij natiën, en dat alle volken hem loven.” — Rom. 15:11.
5. Hoe is de afgelopen veertig en meer jaren gebleken dat de oproep tot loven niet tevergeefs is uitgezonden?
5 Deze oproep, de ene levende en ware God te loven, bleef niet voor niets of om niet in vervulling te gaan, tot op heden in geschrifte bewaard. Alhoewel de natiën nu reeds meer dan veertig jaar in beroering zijn, is het opmerkelijk hoevelen er in meer dan 160 landen der aarde aan deze oproep gehoor hebben gegeven. Nog tallozen meer zullen zich bij hen voegen. De oproep gaat steeds krachtiger klinken en steeds meer mensen geven er, verstandig genoeg, gehoor aan. Ze zullen stellig door nog velen meer uit alle natiën gevolgd worden, die dan met hen deze ene God Jehovah gaan loven, hetgeen redding voor hen zal betekenen.
HONDERD VIJFTIG PSALMEN
6. Hoe wordt het boek waarin zijn lof bezongen wordt, genoemd, en door wie en door middel waarvan werd het gecomponeerd?
6 Hem is een geheel boek vol lofgezangen opgedragen. In de oorspronkelijke schrijftaal van het boek werd het Te·hil·limʹ genoemd, wat „Lofzangen” betekent. Degenen die geen Hebreeuws spreken, noemen het echter gewoonlijk de Psalmen. Een psalm is een bij snarenspel, zoals op de harp, gezongen gedicht. Alhoewel de naam van de herder David van Bethlehem in Judea, die koning van Jeruzalem werd, in de opschriften van 73 psalmen verschijnt, heeft hij ze niet alle 150 gecomponeerd, want in andere staan de namen van andere samenstellers, zoals van Davids zoon, koning Salomo, de profeet Mozes, de componisten Asaf, Heman en Ethan, en vervolgens de zonen van Korach. 49 vermelden in het geheel geen naam. Alle 150 werden, wie ze op aarde ook hebben samengesteld, door heilige geest geïnspireerd.
7. Wat zeiden David en verschillende anderen betreffende de inspiratie der Psalmen, en wat zal derhalve gebeuren met de oproep tot loven?
7 Koning David, die de meeste psalmen heeft gecomponeerd, zei: „De uitspraak van David, de zoon van Isaï, en de uitspraak van de man die hoog verheven werd, de gezalfde van de God Jakobs, en de lieveling van Israëls melodieën. Jehovah’s geest heeft door mij gesproken, en zijn woord was op mijn tong” (2 Sam. 23:1, 2). Ter bevestiging van een dergelijke inspiratie zei de christelijke apostel Petrus op een vergadering te Jeruzalem: „Mannenbroeders, de schriftuurplaats moest vervuld worden waarvan de heilige geest voorheen bij monde van David heeft gesproken” (Hand. 1:15, 16). De schrijver van de Hebreeën-brief zei, toen hij de door David opgetekende Psalm 95 aanhaalde: „Daarom evenals de heilige geest zegt: ’Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw hart niet’” (Hebr. 3:7, 8; 4:7). In een kritieke tijd baden de vroege christenen tot God en spraken hem aan als Degene „die bij monde van onze voorvader David, uw knecht, door heilige geest heeft gezegd: ’Waartoe zijn de natiën in beroering gekomen en zinnen de volken op iets ’vruchteloos?’” (Hand. 4:24, 25) Daar dus het boek der Psalmen door de Almachtige God is geïnspireerd, zal de in Psalm 117:1 tot alle natiën gerichte oproep, hem te loven, stellig vervuld worden.
8. Wie kan het best bepalen of de Psalmen geïnspireerd zijn en profetische waarde hebben, en hoe profeteerden de Psalmen dat hij tot de hemel verheven zou worden, hetgeen door Petrus werd bevestigd?
8 Niemand anders dan Christus Jezus, de stichter van het christendom, zou beter kunnen bepalen of de Psalmen geïnspireerd zijn en profetische waarde hebben. Hij was niet slechts een gewone profeet, zoals die welke God voor zijn tijd had gezonden. Hij was Gods eerstgeboren Zoon uit de hemel (Hebr. 1:1, 2). Alhoewel hij een verre zoon van David was, was hij juist daarom de Heer van koning David. Om aan te tonen dat in het boek der Psalmen profetisch was aangeduid dat hij ver boven koning David verheven zou worden in de hemel, zei hij tot de religieuze leiders: „Hoe zeggen zij dat de Christus Davids zoon is? Want David zelf zegt in het boek der Psalmen: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten maak.’ David noemt hem derhalve ’Heer’; hoe is hij dan zijn zoon?” (Luk. 20:41-44) Onder leiding van Gods geest zei de apostel Petrus dat deze 110de Psalm werd vervuld in Jezus Christus, die uit de doden werd opgewekt en tot Gods rechterhand werd verhoogd om diens gezalfde Koning van de nieuwe wereld te worden. Tegen deze Gezalfde van Jehovah zijn de natiën dezer wereld sedert 1914 in beroering gekomen, en tegen hem hebben de koningen hun standpunt ingenomen en hebben de hoge overheidspersonen zich als één blok aaneengesloten; zij zullen echter nimmer zijn duizendjarige regering over de mensheid kunnen dwarsbomen.
9. Hoe vestigde Jezus op de dag van zijn opstanding de aandacht op het profetische karakter der Psalmen?
9 Op de avond van de dag dat Jezus uit de doden werd opgewekt om Davids Heer in de hemel te worden, verscheen hij plotseling in een kamer te Jeruzalem aan zijn discipelen. Hij toonde hun duidelijk dat hij de Jezus was die slechts drie dagen daarvoor aan een martelpaal was gedood. Ten bewijze dat de Psalmen zowel geïnspireerd als profetisch waren, zei hij „tot hen: ’Dit zijn mijn woorden die ik tot u heb gesproken toen ik nog bij u was, dat alles wat in de wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen omtrent mij staat geschreven, vervuld moest worden.’ Toen opende hij hun verstand volledig zodat zij de betekenis van de Geschriften begrepen, en hij zei tot hen: ’Aldus staat er geschreven dat de Christus zou lijden en op de derde dag uit het midden der doden zou opstaan, en op grond van zijn naam zou er in alle natiën vergeving van zonden gepredikt worden — te beginnen bij Jeruzalem, dient gij hiervan getuigen te zijn.’” — Luk. 24:44-48.
10. Wat kan er dienovereenkomstig betreffende Jezus uit het boek der Psalmen bewezen worden, alhoewel de uitdrukking „Psalmen” wat nog meer kan omvatten?
10 Kan er in overeenstemming hiermee aan de hand van de Psalmen worden bewezen dat Jezus Christus moest lijden, sterven, uit de doden worden opgewekt en dat dan zijn naam aan alle natiën gepredikt zou worden, waardoor zij van hun zonden bevrijd zouden kunnen worden? Ja, beslist. Er zij echter opgemerkt dat Jezus de oude Hebreeuwse Geschriften in drieën verdeelde, „de wet van Mozes” en „de Profeten en de Psalmen.” De 150 Psalmen waren het eerste boek van het uit dertien boeken bestaande gedeelte dat de Heilige Geschriften of Hagiografen werd genoemd. Daarom werd er kortweg naar het gehele derde gedeelte verwezen als de Psalmen. Laten wij echter in het bijzonder eens het geïnspireerde boek der 150 Psalmen beschouwen.
11. Wie volgden Jezus’ voorbeeld na om aanhalingen uit de Psalmen te doen, en wat zijn de Psalmen nog meer dan slechts sentimentele of emotionele poëzie?
11 Jezus’ twaalf apostelen en hun medediscipelen volgden Jezus’ voorbeeld en deden veelvuldig aanhalingen uit het boek der Psalmen. In de zevenentwintig boeken van de Christelijke Griekse Geschriften, van Mattheüs tot en met Openbaring, haalden de acht geïnspireerde christelijke schrijvers 103 van de 150 Psalmena aan, oftewel van de tweede Psalm tot en met de 149ste. Daarom zijn de Psalmen niet slechts sentimentele en emotionele poëzie. Zij zijn historisch en ook profetisch, een leidraad voor de gebeden en lofzangen van een christen en voor zijn werk in dienst van God. Ze vormen een belangrijk gedeelte van de „gehele Schrift” welke door God is „geïnspireerd en heilzaam om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen in orde te brengen en streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volledig bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk.” — 2 Tim. 3:16, 17.
DE OPPERSTE STRIJDVRAAG IN VERBAND MET GOD
12. Hoe ontstond het opperste geschilpunt voor het hele universum, en wat vermelden de Psalmen 90 en 91 hierover?
12 Het is opmerkelijk hoe het boek der Psalmen melding maakt van het totaalgebeuren sedert de schepping van hemel en aarde, al die duizenden jaren van ’s mensen bestaan, tot op heden toe, nu de opperste strijdvraag voor het gehele universum beslecht zal worden. Deze allervoornaamste strijdvraag betreft de universele soevereiniteit van de ene God wiens naam Jehovah is. Die strijdvraag of dit geschil deed zich voor bij de intrede van de zonde onder de mensheid. Het loon dat zulk een zonde betaalt, is de dood en een terugkeer tot het stof van de aardbodem. Hierop de aandacht vestigend, staat er in een door Mozes geschreven psalm: „O Jehovah, gij hebt zelf bewezen een ware woning voor ons te zijn in geslacht na geslacht. Voordat de bergen ook maar geboren werden, of gij er toe overgingt de aarde en het produktieve land als door barensweeën voort te brengen, ja van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God. Gij doet de sterfelijke mens terugkeren tot fijn gestampt stof en zegt: ’Keert terug, mensenzonen.’ Want duizend jaar zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren, wanneer het is voorbijgegaan, en als een nachtwake. Gij hebt hen weggevaagd; zij worden slechts als een slaap” (Ps. 90:1-5 en opschrift). In de eerste twee verzen van de daarop aansluitende psalm wordt deze Eeuwige de Allerhoogste, de Almachtige, Jehovah en God genoemd. Ter ondersteuning van zijn zijde der opperste strijdvraag wordt Jehovah God in de Psalmen ook de Soevereine Heer genoemd.
13. Wat kan de Soevereine Heer voor hen die hem ondersteunen, doen, en waarom doen de Psalmen geen bevooroordeelde poging zijn naam, titels en soevereiniteit te verheimelijken?
13 Omdat hij de Soevereine Heer, de universele Soeverein, is, kan hij degenen die voor zijn universele soevereiniteit opkomen, beschermen en bewaren. Koning David, de psalmist, zei: „O, Jehovah, Soevereine Heer, de sterkte van mijn redding, gij hebt mijn hoofd beschut ten dage der gewapende macht.” „Op u, o Jehovah, Soevereine Heer, zijn mijn ogen gericht. Bij u heb ik toevlucht gezocht. Giet mijn ziel niet uit” (Ps. 140:7, vs. 8, SV; 141:8). „De [ware] God is voor ons een God van reddende daden, en aan Jehovah, de Soevereine Heer, behoren de wegen toe die uit het midden van de dood leiden.” „Wat mij betreft, mij is het goed tot God te naderen. Bij de Soevereine Heer Jehovah heb ik mijn toevlucht gezocht, om al uw werken bekend te maken” (Ps. 68:20, vs. 21, SV; 73:28; 69:6, vs. 7, SV; 109:21). Er valt in het boek der Psalmen geen bevooroordeelde poging te bespeuren om Gods eigennaam te verbergen, want hij wordt 848b maal bij zijn naam Jehovah genoemd, 43 maal wordt er naar hem in verwezen onder zijn verkorte naam Jah, en 475 maal wordt er op hem gezinspeeld onder zijn titel God of El·o·himʹ. In Psalm 50:1 lezen wij: „De Goddelijke, God, Jehovah, heeft zelf gesproken.” In Psalm 103:20-22 wordt op grond van zijn soevereiniteit of heerschappij in hemel en op aarde het volgende bevel gegeven: „Zegent Jehovah, o gij, zijn engelen, machtig in kracht, die zijn woord volbrengt, luisterend naar de stem van zijn woord. Zegent allen Jehovah, gij, zijn legerscharen, gij, zijn dienaren, die zijn wil doet. Zegent allen Jehovah, gij, zijn werken, in alle plaatsen zijner heerschappij. Zegen Jehovah, o mijn ziel.”
14. Waartoe leidde het voor ons dat Adam en Eva de verkeerde zijde van het geschilpunt kozen, en waarom werd het noodzakelijk dat God in een toereikend offer voorzag?
14 Toen Adam en Eva de verkeerde zijde van het geschilpunt betreffende de universele soevereiniteit van Jehovah God kozen, bracht dit het doodsoordeel over hen, zodat wij allen onvolmaakt en staande onder het doodsoordeel werden geboren. In zijn droefheid over een ernstige zonde bad de psalmist David tot God: „Zie! in ongerechtigheid werd ik onder barensweeën voortgebracht, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. Zuivert gij mij met hysop van zonde opdat ik rein zij, wast gij mij zodat ik witter word dan sneeuw” (Ps. 51:5, 7, vss. 7, 9, SV). Destijds offerden koning David en anderen die Jehovah God aanbaden, hem ter verzoening van de zonde dieroffers, doch de psalmist zei onder inspiratie dat de dierlijke slachtoffers, die door rijke mensen gekocht en in overvloed geofferd konden worden, niet werkelijk de zonden konden wegnemen en de mensen niet van het doodsoordeel konden bevrijden: „Geen hunner kan ook maar enigszins een broeder loskopen, noch God zijn rantsoen geven; (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar, dat ze voor onbepaalde tijd achterwege is gebleven) dat hij nog voor eeuwig zou leven [en] de kuil niet zou zien. Want hij ziet dat zelfs de wijzen sterven” (Ps. 49:7-10, vss. 8-11, SV). Daarom moest de universele Soeverein een volmaakt menselijk slachtoffer voor de gehele mensheid verschaffen. Hoe zou hij dit doen?
15. Hoe voorzag God in het volmaakte menselijke offer, en door welke kennis bood Jezus zich als een toereikend offer aan?
15 De universele soevereine Heer zond zijn eniggeboren Zoon uit de hemel naar beneden om als mens met een volmaakt lichaam geboren te worden, opdat hij de Messias of Gezalfde mocht worden over wie de Psalmen profetisch spreken. Negentien eeuwen geleden werd deze hemelse Zoon van God uit het koninklijke geslacht van koning David geboren, doch niet in een prachtig paleis, maar in een stal in Davids geboorteplaats Bethlehem. Een kribbe was toen zijn bed. Hij werd Jezus genoemd, wat betekent „Jehovah is redding,” en onder deze naam zou hij zijn volk, de christenen, van hun zonden redden (Matth. 1:20, 21). Geen wonder dat hij herhaaldelijk vertelde dat hij in de naam van zijn Vader was gekomen. Op 30-jarige leeftijd werd hij in de wateren van de rivier de Jordaan gedoopt, niet ten bewijze dat hij een zondaar was, doch als een teken voor God, de heilige engelen en Johannes de Doper dat hij zich aan een omvangrijkere dienst voor God, zijn Vader, opdroeg. Direct daarna zalfde God Jezus vanuit de hemel met heilige geest en aldus werd de titel „Christus” of Gezalfde aan zijn naam toegevoegd; hij werd Jezus Christus. De volmaakte Jezus wist dat de joodse dieroffers in waarde niet gelijkstonden aan een mens en daarom geen loskoopprijs voor de mensen konden zijn; hun bloed kon de zonden der mensheid niet wegwassen. Daarom bood Jezus, die wist dat hij volmaakt was, zichzelf aan als een toereikend offer.
16. Welke woorden van Psalm 40 deed Jezus daarbij in vervulling gaan, en wat behelsde deze mededeling omtrent hem?
16 Toen Jezus zo handelde, bracht hij de woorden van Psalm 40:6-8 (vss. 7-9, SV) in praktijk: „Slachtoffer en offerande hebben u niet behaagd; deze, mijn oren, hebt gij geopend [doch gij hebt mij een lichaam bereid]. Brandoffer en zondoffer hebt gij niet gevraagd. Daarom zei ik: ’Hier ben ik, in de boekrol staat over mij geschreven. In het doen van uw wil, o mijn God, heb ik behagen geschept, en uw wet is in mijn binnenste’” (Lezing volgens de voetnoot; Hebr. 10:5-10). Dit hield in dat Jezus zondeloos en op offerandelijke wijze moest sterven, waardoor hij voor eeuwig afstand zou doen van zijn volmaakte menselijke lichaam dat Jehovah God op wonderbaarlijke manier voor hem had bereid. Hij moest dat offer gebruiken, niet terugnemen.
17. Op welke stellige wijze moest Jezus volgens Psalm 22 sterven?
17 Volgens de Psalmen en andere profetische geschriften zou Jezus op een bepaalde wijze sterven. Neen, niet op het altaar van Jehovah’s tempel te Jeruzalem; dat was niet voor menselijke slachtoffers bestemd. Doch aan een martelpaal, terwijl hij met handen en voeten daaraan genageld zou zijn. Zoals Psalm 22:16 (vs. 17, SV) profetisch van Jezus zei: „Honden hebben mij omringd; de vergadering der kwaaddoeners heeft mij ingesloten. Gelijk een leeuw [hebben zij het op] mijn handen en voeten [gemunt] [zij doorboorden mijn handen en voeten].” — Lezing volgens de voetnoot.
18. Door de vervulling van welke andere onderdelen van Psalm 22 en Psalm 69 wordt te kennen gegeven dat Jezus de voorzegde Messias was?
18 Wanneer wij het overige gedeelte van Psalm 22 in het licht van zijn latere vervulling lezen, kunnen wij de vijanden die het complot smeedden hem aan een martelpaal te laten nagelen, hem horen beschimpen met de woorden: „Hij vertrouwde zich aan Jehovah toe. Die geve hem de uitkomst! Die bevrijde hem; hij heeft immers behagen in hem gesteld!” Wij kunnen de Romeinse soldaten die Jezus van zijn kleren ontdeden voordat zij hem aan de paal nagelden, er voor zien dobbelen wie het onderkleed zou bezitten: „Zij verdelen mijn kleren onder elkaar, en over mijn kleed werpen zij het lot.” Wij kunnen Jezus vlak voor zijn dood de woorden van Psalm 22:1 (vs. 2, SV) horen opnemen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten? [Waarom zijt gij] er verre van mij te redden, ver [van] de woorden van mijn gebrul?” Wanneer hij ten slotte de laatste adem uitblaast en een Romeinse soldaat hem met een speer in de zijde steekt en er bloed en water uitstroomt, zien wij de woorden in vervulling gaan: „Gelijk water ben ik uitgegoten, en al mijn beenderen zijn van elkaar gescheiden. Mijn hart is als was geworden, het is weggesmolten, diep in mijn binnenste. Mijn kracht is opgedroogd als een aardewerkscherf, en mijn tong kleeft aan mijn tandvlees; in het doodsstof legt gij mij neer” (Ps. 22:8, 14, 15, 18, vss. 9, 15, 16, 19, SV; Matth. 27:43, 46; Joh. 19:23, 24). Zelfs de gal welke ze hem trachtten te laten drinken, en de azijn waarmee de soldaten zijn mond nat maakten om zijn dorst te stillen, waren voorzegd: „Smaad heeft mijn hart gebroken en [de wond] is ongeneeslijk. En ik bleef hopen op iemand die medegevoel had, maar er was er geen, en op troosters, maar ik vond er geen. Vervolgens gaven zij [mij] tot voedsel een vergiftige plant, en in mijn dorst trachtten zij mij azijn te laten drinken” (Ps. 69:20, 21, vss. 21, 22, SV; Joh. 19:28-30). Dergelijke vervullingen kenmerken Jezus als de voorzegde Messias!
19. Hoe had Jehovah in de Psalmen Jezus’ opstanding voorzegd, en hoe deed hij zulke profetieën in vervulling gaan?
19 Een dode Jezus zou zich echter niet kunnen rechtvaardigen als een Zoon van God die tot de dood getrouw is geweest, noch zou Jehovah God gerechtvaardigd worden als de universele Soevereine Heer, die alle macht en heerschappij bezit. Met dit in gedachten voorzeide Jehovah in de Psalmen dat Jezus uit de doden opgewekt zou worden. De dode Jezus werd in een nabijgelegen rotsgraf begraven en aldus ging zijn ziel, die hij in de dood had uitgestort, naar Sheol of het gemeenschappelijke graf der mensheid. Jezus stierf echter terwijl hij geheel en al op een opstanding hoopte, hetgeen in Psalm 16:8-11 onder woorden wordt gebracht: „Ik heb mij Jehovah voortdurend voor ogen gesteld. Omdat [hij] aan mijn rechterhand is, zal ik niet aan het wankelen worden gebracht. Daarom verheugt mijn hart zich en mijn heerlijkheid is geneigd vreugdevol te zijn. Ook zal mijn vlees in zekerheid wonen. Want gij zult mijn ziel niet in Sheol laten. Gij zult niet toelaten dat uw man van liefderijke goedgunstigheid de kuil ziet. Gij zult mij het pad des levens bekendmaken. Verzadiging van verheuging is voor uw aangezicht. Er is voor altijd liefelijkheid aan uw rechterhand.” Opdat deze en andere profetieën in de Psalmen vervuld mochten worden, verijdelde Jehovah God de pogingen van Satan de Duivel om dit te verhinderen, en wekte Jezus uit de doden op en bevrijdde hem op de derde dag uit Sheol. God beloonde hem met een geestelijk lichaam in plaats van het geofferde menselijke lichaam, opdat hij wederom het pad des levens en voor eeuwig liefelijkheid aan Gods rechterhand mocht kennen. — Hand. 2:22-31.
DE GEMEENTE EN HET KONINKRIJKSVERBOND
20. Welk werk moest Jezus op aarde verrichten, zoals in Psalm 40:8-10 was voorzegd, hoe werd hij een herder, en wie erkende hij op zijn beurt als zijn herder?
20 Alvorens zijn loopbaan op aarde te kunnen eindigen, moest Jezus echter een werk verrichten. Dit hield in de naam en soevereiniteit van de ene ware God bekend te maken; dit werk moest het voornaamste getuigenis zijn betreffende Jehovah en door dit getuigenis van het Koninkrijk moest er op aarde rondom hem een gemeente van discipelen, geestelijke broeders, bijeenvergaderd worden, die het door hem begonnen werk zouden voortzetten en voltooien. Dit was onder meer begrepen onder Jehovah’s wil voor Jezus, zoals in Psalm 40:8-10 (vss. 9-11, SV) werd voorzegd: „In het doen van uw wil, o mijn God, heb ik behagen geschept, en uw wet is in mijn binnenste. Ik heb het goede nieuws van rechtvaardigheid in een grote gemeente verteld. Zie! mijn lippen weerhoud ik niet. O Jehovah, gij weet dat zeer goed. Uw rechtvaardigheid heb ik niet in mijn hart bedekt. Uw trouw en redding heb ik bekendgemaakt. Ik heb uw liefderijke goedgunstigheid en oprechtheid in de grote gemeente niet verborgen.” Overeenkomstig deze profetie over Jezus uit de rol van Gods bijbel begon hij vervolgens twaalf apostelen en andere discipelen rondom zich te vergaderen. Hij was Jehovah’s Juiste Herder voor deze „kleine kudde.” Hij was echter ook het „lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt,” en daarom kon hij evenals de psalmist David tot God, zijn Vader, zeggen: „Jehovah is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken. In grazige weiden doet hij mij nederliggen, naar rijk van water voorziene rustplaatsen leidt hij mij.” — Ps. 23:1, 2.
21. Welke openbare belijdenis legde hij betreffende zijn volgelingen af, en hoe werd dit in Psalm 22 voorzegd?
21 Jezus nam in zijn predikingswerk vele van zijn discipelen mee om hen op te leiden voor hun toekomstige evangeliebedieningswerk. Hij schaamde zich er niet voor hen in geestelijk opzicht zijn broeders te noemen. Dit werd door de volgende woorden van Psalm 22:22 (vs. 23, SV) voorzegd: „Ik zal uw naam aan mijn broeders bekendmaken; in het midden der gemeente zal ik u loven” (Hebr. 2:11, 12). Toen iemand uit een grote menigte zei dat zijn moeder en haar zonen bij hem wensten te komen om hem te spreken, wees hij naar zijn discipelen en zei: „Ziet! mijn moeder en mijn broeders!” Op de dag van zijn opstanding verscheen hij aan Maria Magdalena en zei: „Ga heen naar mijn broeders en zeg hun: ’Ik stijg op tot mijn Vader en uw Vader en tot mijn God en uw God.’” — Matth. 12:46-50; Joh. 20:17.
22. Op welk verbond duidde Jezus toen hij het avondmaal des Heren vierde, en hoe werd dit in Psalm 50 voorzegd?
22 Jezus maakte deze getrouwe discipelen het beloofde nieuwe verbond bekend, dat het oude wetsverbond, hetwelk de profeet Mozes tussen Jehovah God en Israël had bemiddeld, zou vervangen. Toen Jezus voor zijn dood bij het laatste avondmaal met zijn discipelen over het nieuwe verbond sprak, doelde hij op het nieuwe verbond dat over zijn menselijke slachtoffer gesloten zou worden en dat in Psalm 50:4, 5 was voorzegd: „[God] roept tot de hemelen daarboven en de aarde dat hij het oordeel wil voltrekken aan zijn volk: ’Vergadert mij mijn mensen van liefderijke goedgunstigheid, die mijn verbond sluiten over offerande.’”
23. Welke onverdiende goedgunstigheid zouden de gelovigen ontvangen op grond van dit nieuwe verbond, waardoor ze zeer gelukkig werden, en wat wordt er door dit verbond uit de natiën genomen?
23 Door dit nieuwe verbond zouden hun zonden werkelijk vergeven worden op grond van hun geloof in het menselijke slachtoffer waardoor het verbond van kracht werd, hen aldus het gelukkigste volk op aarde makend. Zoals David in Psalm 32:1, 2 voorzegde: „Gelukkig is hij wiens overtreding wordt vergeven, wiens zonde bedekt. Gelukkig is de man wien Jehovah de dwaling niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is” (Rom. 4:5-8; Jer. 31:31-34, AS). Door dit verbond worden wij uit alle wereldse natiën genomen om een volk voor Jehovah’s naam, zijn gelukkige, rechtvaardige getuigen, te worden (Hand. 15:14). Jehovah heeft in deze laatste dagen het overblijfsel van hen aan wie hij zijn liefderijke goedgunstigheid heeft geschonken, tot zich bijeenvergaderd, zodat zij getuigen van zijn koninkrijk kunnen zijn in alle natiën der gehele bewoonde aarde.
24. Waartoe dient het Koninkrijk, en van wie ging de gedachte van een verbond er voor, uit, en wordt hiervan ook in de Psalmen melding gemaakt?
24 In Jehovah’s verheven regeling dient het koninkrijk het allerbelangrijkste doel, want daardoor zal hij zijn positie als de universele Soevereine Heer rechtvaardigen. Zijn vertegenwoordiger, iemand die hij tot Koning heeft gezalfd, zit op de troon van dit Koninkrijk. Spoedig na de vloed van Noachs dagen verwekte Jehovah een aardse koning die Jehovah’s gezalfde Koning van de nieuwe wereld voorschaduwde, Melchizedek, koning van de stad Salem en terzelfder tijd priester van de Allerhoogste God. Geen schepsel in hemel of op aarde zou zichzelf tot koning van de nieuwe wereld kunnen aanstellen. Dit koningschap moest van Jehovah uitgaan, en hij moest met zijn candidaat daarvoor een verbond of plechtige overeenkomst sluiten. Daar Jehovah Jezus Christus tot Koning heeft gezalfd, heeft hij dan ook met hem het speciale verbond voor het koninkrijk der hemelen gesloten. Aangezien Jezus zijn discipelen aantoonde dat er in de Psalmen zoveel profetieën over hem stonden opgetekend, rijst de vraag of er ook psalmen zijn waarin melding wordt gemaakt van het Koninkrijksverbond en Melchizedek. Ja, die zijn er. Jehovah besliste dat de Messias, de gezalfde Koning van de nieuwe wereld, uit de geslachtslijn van koning David zou komen. Daarom sloot Jehovah met David een verbond voor een blijvend koninkrijk.
25. Hoe deed Ethan, de Ezrahiet, in naam van het in Psalm 89 opgetekende Koninkrijksverbond een beroep op God?
25 In Psalm 89 noemt Ethan, de Ezrahiet, dit koninkrijksverbond en doet een beroep op Jehovah God; hij haalt hierbij Jehovah’s woorden aan: „Ik heb een verbond gesloten met mijn uitverkorene; ik heb David, mijn dienstknecht, gezworen: ’Zelfs tot onbepaalde tijd zal ik uw zaad stevig bevestigen, en ik zal uw troon bouwen op geslacht na geslacht.’ . . . Hij zelf roept luid tot mij: ’Gij zijt mijn Vader, mijn God en de Rots van mijn redding.’ Ook zal ik hem tot eerstgeborene stellen, de allerhoogste van de koningen der aarde. Tot onbepaalde tijd zal ik mijn liefderijke goedgunstigheid jegens hem bewaren, en mijn verbond met hem zal betrouwbaar zijn. En ik zal zijn zaad stellig tot in eeuwigheid bevestigen en zijn troon als de dagen des hemels. . . . Ik zal mijn verbond niet ontwijden, en wat over mijn lippen gekomen is, zal ik niet veranderen. Eenmaal heb ik bij mijn heiligheid gezworen: aan David zal ik geen leugens vertellen. Zijn zaad zal zelfs tot onbepaalde tijd blijken te zijn en zijn troon als de zon tegenover mij. Als de maan zal die stevig bevestigd worden tot onbepaalde tijd en een getrouwe getuige zijn in de lucht.” — Ps. 89:3, 4, 26-29, 34-37, vss. 4, 5, 27-30, 35-38, SV.
26. Hoe herinnerde de psalmist Jehovah in Psalm 132 aan het Koninkrijksverbond, en waarom zal Jehovah niet terugkomen op wat hij aan David gezworen heeft, alhoewel dit al lang is geleden?
26 Nog een psalmist, mogelijk koning Hizkia, die op Davids troon zat, herinnert Jehovah God eveneens aan zijn koninkrijksverbond: „Wend, ter wille van David, uw dienstknecht, het aangezicht van uw gezalfde niet af. Jehovah heeft aan David gezworen, waarlijk hij zal er niet op terugkomen: ’Van de vrucht van uw schoot zal ik op uw troon zetten. Indien uw zonen mijn verbond zullen houden en mijn vermaningen, welke ik hun zal leren, zullen ook hun zonen voor altijd op uw troon zitten.’ Want Jehovah heeft Zion uitgekozen, hij heeft haar als een woonplaats voor zichzelf verlangd: ’. . . Daar zal ik de hoorn van David doen groeien. Ik heb een lamp voor mijn gezalfde klaargemaakt. Zijn vijanden zal ik met schande bekleden, maar op hem zal zijn diadeem bloeien’” (Ps. 132:10-18). Hoe zouden wij, daar Jehovah het heeft verkozen zijn universele soevereiniteit te rechtvaardigen door het machtige middel van het koninkrijk, ook maar kunnen denken dat hij zou terugkomen op zijn plechtige eed aan koning David, ook al is dit dertig eeuwen geleden gebeurd! Hij is een God die zijn verbond getrouw nakomt.
27. Met wie sloot Jehovah derhalve later een Koninkrijksverbond, en met wie sloot deze een verbond voor hetzelfde koninkrijk?
27 Ter verwezenlijking van dit koninkrijksverbond zette hij zijn Zoon Jezus Christus op aarde als een afstammeling van koning David, en sloot met hen niet alleen een verbond voor het koninkrijk der aarde, maar ook voor dat der hemelen. Daarom zei Jezus op de avond voordat hij als een getuige van dit koninkrijk stierf tot zijn getrouwe apostelen: „Gíj zijt . . . in mijn beproevingen steeds bij mij gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk” (Luk. 22:28, 29). Daarom zal Jezus zijn gemeente van broeders, die met dezelfde geest van God zijn gezalfd, als medeërfgenamen in het koninkrijk der hemelen bij zich hebben.
28. Hoe zou Jezus hoger dan de koningen der aarde worden?
28 In de profetieën stond reeds dat Jezus hoger zou worden dan elke aardse koning, ja, zelfs hoger dan koning David. Aldus zou hij, alhoewel hij Davids zoon was, Davids Heer worden. Dit kon slechts wanneer hij een hemelse Koning werd, die aan Gods rechterhand in de hemelen is gezeten. Hij zou een priester voor David worden, en daar David slechts een koning was en geen priester, zou Jezus dus meer worden dan David; hij zou een Priester-Koning worden gelijk Melchizedek uit de oudheid, de koning van Salem.
29. Hoe vestigde Jezus hierop de aandacht om zijn vijanden tot zwijgen te brengen, en hoe verwees Petrus op Pinksteren ook hiernaar?
29 Door hierop de aandacht te vestigen, bracht Jezus zijn vijanden tot zwijgen. Hij haalde voor hen een gedeelte uit Psalm 110 aan, waarin koning David Jezus Christus profetisch zijn Heer noemt: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot uw voetbank stel.’ De roede van uw sterkte zal Jehovah uit Zion zenden: ’Ga er op uit te onderwerpen te midden uwer vijanden.’ Jehovah heeft gezworen (en het zal hem niet spijten): ’Gij zijt een priester tot onbepaalde tijd, naar de wijze van Melchizedek!’ Jehovah aan uw rechterhand zal stellig zelf koningen in stukken breken op de dag van zijn toorn” (Ps. 110:1, 2, 4, 5; Matth. 22:41-45). Om deze tot Jezus gerichte uitnodiging aan Gods rechterhand te gaan zitten, en deze gezworen eed, Jezus aldaar een eeuwige koning gelijk Melchizedek te doen zijn, te verwezenlijken, wekte Jehovah Jezus op de derde dag uit de doden op, zodat deze de onzichtbare hemelen kon binnengaan. Op de veertigste dag daarna zagen zijn discipelen hem op de Olijfberg in de richting van de hemel naar zijn Vader opstijgen. Tien dagen later tijdens Pinksteren predikte de apostel Petrus tot meer dan 3000 joden, haalde Psalm 110 aan en bewees hun dat Jezus zich toen op die dag boven in de hemel bevond aan Jehovah’s rechterhand als Davids Heer en als Christus. — Hand. 2:32-36.
HET KONINKRIJK IN ACTIE
30. Waarom liggen die dingen welke negentien eeuwen geleden zijn geschied, niet in een te grijs verleden om thans nog op ons van invloed te zijn?
30 Dit was echter meer dan negentienhonderd jaar geleden! Wat zegt dat ons nog in deze tijd? Wat zou dat nog voor invloed op ons in deze tijd kunnen hebben, nu wij in de eeuw leven van waterstofbommen en atoomoorlogvoering? Wij mensen dienen niet te denken dat dit alles in een te grijs verleden ligt om nog van enig belang of van enige waarde voor ons in deze tijd te kunnen zijn. Negentien eeuwen geleden lijken voor ons heel lang, maar voor Jehovah God, die zonder begin en einde is, en voor wie duizend jaren slechts een dag zijn, zijn negentienhonderd jaren nog geen twee volle dagen. Meer dan ooit tevoren eisen de handelingen van alle natiën sinds 1914 dat de opperste strijdvraag, de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit over hemel en aarde, wordt beslecht. Daartoe is de koninklijke regering van zijn Koning gelijk Melchizedek thans zeer noodzakelijk.
31. Hoe is dat koninkrijk in 1914 opgericht, en hoe is het er toe overgegaan te midden van Christus’ vijanden te onderwerpen?
31 Dat koninkrijk is er thans om Jehovah’s zijde van de strijdvraag over de universele soevereiniteit hoog te houden. Als vervulling van Jehovah’s eed aan Davids Heer werd het in 1914 in de hemelen geboren. Tegen dat jaar kwam er een einde aan de vastgestelde tijd gedurende welke Jezus aan de rechterhand van zijn hemelse Vader zou zitten. Derhalve brak in 1914 de tijd aan waarop Jehovah er toe overging Christus’ vijanden tot diens voetbank te stellen. De tijd brak aan waarop Jehovah de roede van Christus’ sterkte uit het hemelse Zion zou zenden tegelijk met het bevel: „Ga er op uit te onderwerpen te midden uwer vijanden.” Getrouw deed Jehovah God dit alles precies op tijd in 1914. Zijn koninkrijk onder Christus is thans actief werkzaam. Een gevolg hiervan was, dat Satan de Duivel en al zijn demonen thans naar beneden zijn geworpen en zijn beperkt tot de omgeving dezer aarde, in afwachting van de dag waarop Jehovah zelf, aan de rechterhand van zijn gezalfde Koning, de vijandelijke koningen der aarde in stukken zal breken en zijn universele soevereiniteit zal rechtvaardigen.
32. Waarom is dit een dag voor ongewone activiteit en een bijzonder getuigenis door de gemeente van Christus’ broeders?
32 Dientengevolge is het thans ook een tijd van ongewone activiteit door de gemeente van Christus’ broeders, en de gezalfde getuigen van de universele Soeverein op aarde, want ze moeten op ongekende schaal getuigenis geven. Het is de door Jezus Christus voorzegde dag waarop aan alle bewoners der aarde het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk gepredikt moet worden, tot een getuigenis aan alle natiën voordat ze te gronde gaan in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige.” Hoe welkom is deze dag, want nu zal het goddelijke bevel van Psalm 96 in vervulling gaan: „Zingt Jehovah een nieuw lied. Bezingt Jehovah, [gij] ganse aarde. Bezingt Jehovah, zegent zijn naam. Vertelt van dag tot dag het goede nieuws van de van hem afkomstige redding. Zegt onder de natiën: ’Jehóvah is koning geworden.’” De daarop aansluitende psalm zegt de mensen in grote en kleine landen verheugd te zijn omdat Jehovah zijn koninklijke regering heeft voortgebracht: „Jehóvah is koning geworden! Dat de aarde zich verheuge. Dat de vele eilanden zich verblijden. Want gij, o Jehovah, zijt de Allerhoogste over de gehele aarde; gij zijt zeer hoog verheven boven alle andere goden” (Ps. 97:1, 9). Wij zijn inderdaad verstandig wanneer wij ons in geloof verheugen over de oprichting van Gods koninkrijk in plaats dat wij het naar vinden dat de koninkrijken dezer goddeloze wereld binnenkort omvergeworpen zullen worden.
33. Wat doen zij, die zich verheugen, en waartoe heeft dit geleid?
33 Wat doen zij die zich verheugen? Sinds het einde van de 1ste Wereldoorlog in 1918 doen zij vooral Psalm 145:10-13 in vervulling gaan: „Al uw werken zullen u prijzen, o Jehovah, en uw mensen van liefderijke goedgunstigheid [de gemeente van hen die in het koninkrijksverbond zijn opgenomen] zullen u zegenen. Van de heerlijkheid van uw koningschap zullen zij spreken, en van uw macht zullen zij gewagen, om de mensenzonen zijn machtige daden en de luistervolle heerlijkheid van zijn koningschap bekend te maken. Uw koningschap is een koningschap voor alle onbepaalde tijden, en uw heerschappij duurt alle opeenvolgende geslachten door.” Er is niet tevergeefs met alle mogelijke predikingsmiddelen over de heerlijkheid van Jehovah’s koningschap gesproken. Reeds honderdduizenden mensenzonen, aan wie in meer dan honderd talen de luistervolle heerlijkheid van Jehovah’s koningschap is bekendgemaakt, zijn gaan geloven, hebben de koninkrijksboodschap aanvaard en verheugen zich er in. Meer dan dat, als vervulling van het gebed van de psalmist handelen zij ook dienovereenkomstig: „Mijn mond zal van Jehovah’s lof gewagen, en alle vlees zegene zijn heilige naam tot in onbepaalde tijd, ja voor eeuwig” (Ps. 145:21). Ook zij zijn koninkrijksgetuigen van Jehovah geworden.
34. In welk opzicht is Christus’ bruidsklasse een Koningsdochter, en wie hebben zich bij haar gevoegd, nu haar trouwdag nadert?
34 In verrukkelijke taal vertelt het boek der Psalmen over deze blijde metgezellen van het predikende overblijfsel der koninkrijkserfgenamen, de laatsten dergenen die nog op aarde zijn overgebleven van de klasse die als Christus’ bruid wordt afgebeeld. Jehovah heeft hen door zijn levengevende geest verwekt en daarom zijn zij als een dochter voor de grote Koning der eeuwigheid, Jehovah, de universele Soeverein. Nu het koninkrijk van Gods geliefde Zoon, hun Bruidegom, is opgericht, komt de tijd naderbij waarop zij met hem in de „eerste opstanding” in de echt verenigd zullen worden. Nu het overblijfsel van de bruidsklasse steeds dichter bij de huwelijksdag komt, vertellen zij allen die van een goddelijke regering houden, over hun Bruidegom, die in de hemel aan Jehovah’s rechterhand tot Koning is aangesteld. Op hun tocht door deze wereld tot aan hun uiteindelijke vereniging met de Bruidegom, worden zij vergezeld door welmenende metgezellen — als bruidsmeisjes — die onderdanen willen worden van hun Bruidegom-Koning.
35. Hoe worden in Psalm 45 deze metgezellen van de bruid beschreven, en in welk opzicht bevinden zij zich thans in ’s konings paleis?
35 Psalm 45:13-15 (vss. 14-16, SV) beschrijft met de volgende prachtige woorden de bruidsklasse en de bruidsmeisjes: „De koningsdochter is louter heerlijkheid daarbinnen [het huis]; haar kleding is goudbrokaat. In geweven klederen zal ze tot de koning worden gebracht. De maagden in haar gevolg, haar metgezellinnen, worden gebracht . . . met verheuging en vreugde; zij zullen ’s konings paleis binnengaan.” Door het geluk van deze als het ware uit alle natiën uitgekozen bruidsmeisjes werd dus het onuitsprekelijke geluk van een hedendaagse schare mensen voorzegd. Zij zijn gelukkig omdat hun het voorrecht is gegeven het goede nieuws van het koninkrijk aan anderen door te geven, terwijl zij nauw zijn verbonden met het overblijfsel van de bruidsklasse. Zij zijn in het paleis van de universele Koning, Jehovah, omdat zij zich thans in zijn geestelijke tempel bevinden en daar voortdurend heilige dienst voor hem verrichten.
36. Hoe is Psalm 22:28, 29 in hen in vervulling gegaan?
36 Deze grote schare bruidsmeisjes is afkomstig van de einden der aarde, overal waar de koninkrijksboodschap is gepredikt, en zij behoren tot alle geslachten der natiën, daar God jegens allen onpartijdig is. Zij hebben de naam van Jehovah leren kennen en hebben zich van de valse goden met andere namen afgekeerd, om Jehovah als God en de rechtmatige Koning te aanbidden. In hen gaat Psalm 22:27, 28 (vss. 28, 29, SV) in vervulling: „Alle einden der aarde zullen het gedenken en tot Jehovah terugkeren. En alle geslachten der natiën zullen zich voor u neerbuigen. Want het koningschap behoort Jehovah toe en hij heerst over de natiën.”
WIE GELUKKIG ZIJN (ZALIGSPREKINGEN)
37. Wat verschaft het boek der Psalmen ons om ons op de weg van geluk te leiden, zoals blijkt uit Psalm 1 en 2?
37 Terwijl de wereldse natiën zich in hun ellende en onzekerheid zorgen maken en oprukken naar hun vernietiging in de universele oorlog van Armageddon, kunnen wij gelukkig zijn. Willen wij dat? Wij kunnen het zijn. Hoe? In de Psalmen staan vierentwintig mogelijkheden voor geluk (zaligsprekingen) aangeduid, waardoor ons wordt geopenbaard hoe wij tot in alle eeuwigheid gelukkig kunnen zijn. Het is leerzaam eens enkele van deze zaligsprekingen te lezen! Het boek der Psalmen begint er al direct met één: „Gelukkig is de man die niet in de raad der goddelozen heeft gewandeld, niet op de weg der zondaars heeft gestaan en in de stoel der spotters heeft gezeten. Doch zijn lust is in de wet van Jehovah, en in zijn wet leest hij dag en nacht met gedempte stem” (Ps. 1:1, 2). Niet alleen de wereldse regeerders, doch wij allen die in de schaduw van Armageddon leven, dienen acht te slaan op de zaligsprekingen in de Tweede Psalm: „Dient Jehovah met vreze en verheugt u met beving. Kust de zoon, opdat Hij niet toorne en gij [van] de weg vergaat, want zijn toorn ontvlamt zeer licht. Gelukkig zijn allen die tot hem hun toevlucht nemen.” — Ps. 2:11, 12.
38. Welk verder geluk wordt vermeld in Psalm 40, 41, 94, 112, 119?
38 Wij kunnen God niet tarten, leugens over hem vertellen en daarbij dan ook nog gelukkig zijn. „Gelukkig is de man, gezond van lijf en leden, die Jehovah tot zijn vertrouwen heeft gesteld en zijn gezicht niet heeft gewend tot uitdagende mensen, noch tot hen die tot leugens vervallen” (Ps. 40:4, vs. 5, SV). Zij die zich verblijden in het geluk van het geven, zullen door Armageddon heen bewaard worden: „Gelukkig is een ieder die met consideratie jegens de nederige handelt; in de dag van rampspoed zal Jehovah voor hem in een ontkoming voorzien. Jehóvah zal hem behoeden en hem levend bewaren. Hij zal op de aarde gelukkig worden genoemd, en gij kunt hem onmogelijk overleveren aan het zielvolle verlangen van zijn vijanden” (Ps. 41:1, 2, voetnoot, vss. 2, 3, SV). Een terechtwijzing van Jehovah heeft ons geluk op het oog: „Gelukkig is de man, gezond van lijf en leden, die door u wordt terechtgewezen, o Jah, en die door u uit uw wet wordt geleerd, om hem rust te geven van de dagen der rampspoed, totdat er voor de goddeloze een kuil gegraven wordt” (Ps. 94:12, 13). Gehoorzaamheid aan Gods geboden heeft buitengewoon geluk tot gevolg: „Gelukkig is de man die Jehovah vreest, in wiens geboden hij een bijzonder groot behagen heeft geschept.” „Gelukkig zijn degenen die onberispelijk zijn in [hun] weg, die bij de wet van Jehovah wandelen. Gelukkig zijn zij die zijn vermaningen ter harte nemen; met geheel hun hart blijven zij naar hem zoeken.” — Ps. 112:1; 119:1, 2.
39. Wat zeggen de stoffelijk rijken over een gelukkige toestand, maar wat zeggen Jehovah’s getuigen daarentegen?
39 De stoffelijk rijken laten zich wellicht voorstaan op hun familie en aardse bezittingen maar zeggen dan toch misschien: „’Gelukkig is het volk dat het evenzo gaat!’” Daarentegen zegt de geestelijk rijk zijnde Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen: „Gelukkig is het volk wiens God Jehovah is!” (Ps. 144:12-15) „Gelukkig is wie de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens hoop is in Jehovah, zijn God, de Maker van hemel en aarde.” — Ps. 146:5, 6.
HALLELUJAH
40. Wat dienen wij, nu wij de dag van Jehovah’s oorlog naderen, te doen om ons zelf te verenigen, en wat dienen wij derhalve vast besloten zijn te doen?
40 Voor ons hoogste geluk in deze tijd en in de komende wereld vormen de Psalmen voor ons een betrouwbare gids die ons aantoont wat thans zijn wil voor ons is. Nu wij de dag der dagen naderen waarop Jehovah de oorlogen tot aan het uiteinde der aarde doet ophouden, het vijandelijke wapentuig in stukken breekt en verbazingwekkende daden op aarde zal doen, dienen wij als zijn volk verenigd te blijven en alle bijeenkomsten waarvoor regelingen zijn getroffen, te bezoeken. „Zie! hoe goed en aangenaam is het dat broeders in eenheid tezamen wonen!” (Ps. 133:1) Om de eensgezinde samenwoning zo goed en aangenaam mogelijk te doen zijn, dienen wij de gelegenheden aan te grijpen en elkaar als medegelovigen en mededienaren op te bouwen. Wij komen niet alleen bijeen om de universele Soeverein en zijn koninkrijk te loven, maar ook om elkaar te helpen zodat wij hem voor de mensen in de buitenwereld die nog redding behoeven, zullen loven. Wij moeten daarom het vaste besluit nemen: „Wat mij betreft, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen. O koop mij los en betoon mij gunst. Mijn voeten zullen stellig op een effen plaats staan; onder de bijeengekomen menigten zal ik Jehovah zegenen” (Ps. 26:11, 12). „Ik zal u prijzen in de grote gemeente; onder een talrijk volk zal ik u loven.” — Ps. 35:18.
41. Waartoe moeten wij de buitenstaanders uitnodigen, zoals te kennen wordt gegeven door Psalm 107 en 149?
41 Wij dienen de ongelukkige en verbijsterde mensen uit de buitenwereld die in gevaar verkeren, uit te nodigen met ons mee te komen naar onze vreugdevolle en opbouwende vergaderingen: „O, dat het volk Jehovah prijze voor zijn liefderijke goedgunstigheid en wonderbaarlijke werken ten opzichte van de mensenzonen. En dat zij hem verheffen in de gemeente van het volk en hem in de zetel der ouderen loven” (Ps. 107:31, 32). „Looft Jah, gijlieden! Zingt Jehovah een nieuw lied, zijn lof in de gemeente van mensen van liefderijke goedgunstigheid. Dat Israël zich verheuge in zijn grootse Maker, de zonen van Zion — dat zij vreugde bedrijven over hun Koning.” — Ps. 149:1, 2.
42. Hoe heeft Jehovah zijn volk van de natiën afgescheiden en ze in een pasgeboren land gebracht?
42 Wij wonen niet zoals het Israël uit de oudheid allen tezamen in één land, terwijl wij slechts voor ons zelf leven en niets met de natiën buiten onze grenzen uit te staan hebben. Wij wonen verspreid over de aarde te midden van wereldse mensen, wier goddeloze praktijken en geloof in nationale trots wij moeten weerstaan. Toch heeft Jehovah zijn volk van deze wereld afgescheiden, ten eerste door zijn waarheid, waardoor zij zijn vrijgemaakt, en ten tweede doordat hij hen in zijn organisatie heeft gebracht opdat zij eendrachtig mogen samenwerken bij het ten uitvoer brengen van zijn ene wil voor hen. In deze dag van Jehovah heeft hij zijn natie van het geestelijke Israël voortgebracht, een natie die de gevangene van geen der natiën dezer wereld is. Hij heeft hun voor zijn aangezicht een geestelijke, theocratische positie gegeven, die door geen anderen op aarde wordt ingenomen, zodat hij in deze grote dag van Jehovah als het ware ’een land heeft doen geboren worden’ waar zij kunnen wonen. Daar heeft hij de geestelijke kinderen van zijn vrouw Zion naar toe gebracht en daar heeft hij honderdduizenden tijdelijke inwoners van goede wil tot hen bijeenvergaderd.
43. Wat moeten wij doen om te beseffen dat wij een geestelijke natie zijn, en waarmee zullen wij in dat geval dan gezegend worden?
43 Om te beseffen dat wij een geestelijke natie zijn en een nationale eenheid vormen, dienen wij geregeld op onze vergaderingen bijeen te komen. Daar is het de geschikte plaats om te spreken over de God die ons tot zijn georganiseerde volk heeft gemaakt. Daar dienen wij in het bijzijn van en tezamen met onze broeders in het geloof uitdrukking te geven aan onze vreugde in Jehovah, die sinds 1914 onze Koning is geworden. De zegeningen welke hieruit voor ons zullen voortvloeien, zullen onze liefde voor hem, zijn Christus en onze broeders verdiepen, en onze band versterken welke ons tezamen bindt zodat wij als één bijeenblijven tegenover de gehele wereld, die tegen Jehovah en ons als zijn getuigen verenigd is.
44. Wat moeten wij volgens het gebod door van onze vergaderingen uit te gaan, doen, en wie nemen daar volgens Psalm 68:12, 13 ook aan deel?
44 Wij krijgen het bevel van onze vergaderingen uit te gaan en de natiën voor de laatste maal getuigenis te geven en te waarschuwen, omdat de tijd voor hun volledige einde is bepaald op Armageddon. In het licht der profetieën zien wij door geloof zijn overwinning en wij kunnen ons verheugen over hetgeen dit voor zijn universele soevereiniteit en voor de zegening van allen die hem liefhebben en dienen, zal betekenen. Wanneer wij naar ons gebied gaan om in het openbaar en van huis tot huis getuigenis af te leggen, geeft hij ons in deze tijd zijn zegevierende boodschap. Gewoonlijk strijden slechts de mannen, maar ook vrouwen dienen nu met deze zegevierende bekendmaking in te stemmen. In dit opzicht is Psalm 68:11, 12 (vss. 12, 13, SV) bewaarheid geworden: „Jehóvah geeft het woord; de vrouwen die het goede nieuws vertellen, zijn een groot leger. Zelfs de koningen van legers vluchten, zij vluchten. Wat haar betreft die thuis blijft, zij deelt in de buit.” Ook thuis dienen wij te vertellen van de theocratische overwinningen die wij bij het prediken van het goede nieuws van Jehovah’s zegevierende koninkrijk hebben behaald.
45. Waar komt de uitdrukking „Hallelujah” het eerst voor, en hoe vaak komt deze oproep in de Psalmen voor, ongeacht van wat voor leeftijd of geslacht wij zijn?
45 Wanneer wij evenals de psalmist vooruitzien naar Jehovah’s overwinning te Armageddon, kunnen wij ons bij hem aansluiten en zeggen: „De zondaren zullen van de aarde worden weggevaagd, en wat de goddelozen betreft, zij zullen er niet langer meer zijn. Zegen Jehovah, o mijn ziel. Looft Jah, gijlieden!” (Ps. 104:35) Hier komt voor de eerste maal die heilige Hebreeuwse uitroep, Hallelujah! voor, waarin de naam Jah de verkorte vorm is van Jehovah. Wij die getuigen zijn geweest van de geboorte van zijn koninkrijk en zulke zegeningen onder die regering hebben ervaren, hebben thans elke reden Jehovah te loven. In dit laatste gedeelte van het boek der Psalmen wordt ons 23 maal de oproep gegeven te loven, Hallelujah! Op alle mensen die thans op aarde leven, wordt een beroep gedaan de universele Soeverein te loven, ongeacht welke positie zij op aarde ook bekleden, en ongeacht hun leeftijd of sekse: „Looft Jehovah vanaf de aarde, . . . gij koningen der aarde en al gij nationale groeperingen, gij vorsten en al gij rechters der aarde, gij jongemannen en ook gij maagden, gij oude mannen tezamen met jullie knapen. Dat zij de naam van Jehovah loven, want alleen zijn naam is onbereikbaar hoog. Zijn waardigheid is boven aarde en hemel. En hij zal de hoorn van zijn volk verhogen, de lof van al zijn mensen van liefderijke goedgunstigheid, van de zonen Israëls, de volken nabij hem. Looft Jah, gijlieden [Hallelujah]!” — Ps. 148:7-14, voetnoot.
46. Waar is het thans de tijd voor, volgens de vijf lofzangen in het boek der Psalmen?
46 Binnenkort zal de tijd van het einde voor deze oude wereld en haar koninkrijken zijn afgelopen. Het is er thans beslist de tijd niet meer voor mensen, menselijke organisaties en instellingen te loven. Thans is het de kritieke tijd dat allen die wensen te leven, onze Schepper en Soeverein moeten loven. Thans zijn wij mooi in de gelegenheid om gehoor te geven aan de oproep hem te zegenen. Het boek der Psalmen is door vijf lofzangen of zegewensen voor de ene levende en ware God, Jehovah, in vijven verdeeld; de eerste staat aan het einde van Psalm 41, de tweede aan het einde van Psalm 72, de derde aan het einde van Psalm 89, de vierde aan het einde van Psalm 106, en de vijfde brengt het gehele boek der Psalmen tot een besluit en omvat eigenlijk de gehele Psalm 150. Alles in het uitspansel van de hemelen en op de aarde wordt omsloten in de daarin vervatte oproep dat allen met één groots Hallelujah instemmen. „Looft Jah, gijlieden! Looft God in zijn heiligdom. Looft hem in het uitspansel zijner sterkte. . . . Alles wat adem heeft, love Jah. Looft Jah, gijlieden [Hallelujah]!” — Ps. 150:1-6, voetnoot.
47. Waartoe roept Psalm 150 ons op, en waarin dienen wij dan voorwaarts te gaan?
47 Dit komt er op neer dat de ene God thans in deze tijd op internationale schaal wordt geloofd. Met zulke gevoelens ten opzichte van hem was de geïnspireerde psalmist bezield. Hij is het waard op internationale schaal te worden geloofd en daarom zijn wij van gelijke gevoelens vervuld. Voorwaarts dan met de geboden prediking van het goede nieuws van het koninkrijk aan de mensen van alle natiën in een laatste definitieve getuigenisveldtocht, opdat de dankbaren mogen instemmen met de universele Hallelujah-roep als een vervulling van deze profetie en Jehovah voor eeuwig in zijn nieuwe wereld mogen loven!
[Voetnoten]
a Zie Plaatsenindex in Novum Testamentum Graece door D. Eberhard Nestle, Stuttgart, Duitsland.
b Hierbij inbegrepen de achtenveertig keer waar de joodse soferim de vroege Hebreeuwse tekst van Ye·ho·wahʹ in A·do·nayʹ hebben veranderd, in welke plaatsen de New World Translation de primitieve lezing heeft hersteld.