Een „zuiver oog” is nodig
DATGENE waar onze ogen zich op richten, wat ze zien en hoe ze het zien, is van invloed op onze daden. Een goed gezichtsvermogen kan ons helpen gevaar te vermijden, terwijl een slecht gezichtsvermogen er de oorzaak van kan zijn dat wij dingen verkeerd beoordelen, waardoor wij onszelf en anderen schade berokkenen.
Om deze reden sprak Jezus Christus over het „oog” als een „lamp”. Hij zei: „De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dan uw oog zuiver is, zal uw hele lichaam helder zijn.” — Matth. 6:22.
In letterlijk opzicht is een „zuiver” oog een oog dat scherp ziet en duidelijke beelden aan de geest doorgeeft. Op grond van duidelijke zichtbare indrukken kunnen beslissingen worden genomen die het gehele lichaam tot voordeel strekken. Zou het oog echter doelloos in alle richtingen dwalen, zonder zich op een bepaald voorwerp te richten, dan zouden er verwarde en vage beelden aan de geest worden doorgegeven. De uitwerking hiervan zou vergeleken kunnen worden met wandelen in de duisternis van de nacht.
Wat in letterlijk opzicht geldt, is ook in geestelijk opzicht waar. Toen Jezus Christus over het ’zuivere’ oog sprak, had hij dit aspect zelfs in gedachten. En een goed geestelijk gezichtsvermogen is afhankelijk van het feit of het hart, de geest en het geweten in harmonie met Gods wil zijn geoefend. Is dit niet het geval, dan verkeert de persoon in „duisternis”. Hij is blind ten aanzien van zijn verantwoordelijkheden jegens God en zijn medemensen en gedraagt zich derhalve op een manier die schadelijk is.
Wanneer iemand zich niet door de rechtvaardige beginselen van Gods Woord laat leiden, kan hij de dingen op een onzuivere wijze of met kwade bedoelingen gaan bezien. Daarom spreekt de bijbel over het ’onedelmoedige oog’, het ’afgunstige oog’ en ’ogen vol overspel’ (Deut. 15:9; Spr. 28:22; 2 Petr. 2:14). Hoe zou iemands oog „onedelmoedig” kunnen zijn? Het ’onedelmoedige oog’ heeft geen deernis met anderen maar is opzettelijk blind voor hun noden. Zelfzucht en onwilligheid om zich ten behoeve van anderen op te offeren, verduisteren het gezicht. Op overeenkomstige wijze zou men er ook toe kunnen komen datgene wat anderen hebben, met afgunstige blikken te bezien, waardoor men een „man met een afgunstig oog” is geworden. En de gehuwde man die naar een andere vrouw dan zijn eigen vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te ontwikkelen, geeft er blijk van iemand te zijn wiens ogen „vol overspel” zijn.
Er zijn krachtsinspanningen voor nodig om een „zuiver” oog te behouden, een oog dat niet verlangend kijkt naar wat verkeerd is. Aangezien wij zondige neigingen in ons hebben, dienen wij er te allen tijde naar te streven deze onder controle te houden en te bidden dat wij iets wat slecht is niet als iets begeerlijks gaan bezien. Dit is in overeenstemming met de vurige bede van de psalmist: „Wend mijn ogen af, opdat ze dat wat waardeloos is niet zien.” — Ps. 119:37.
Nog een uiterst belangrijke factor bij het bewaren van een „zuiver” oog is waardering voor de verhouding waarin men tot de Schepper, Jehovah God, mag staan. Alles in iemands leven dient rond deze kostbare verhouding opgebouwd te zijn. Als dit het geval is, wordt iemand ertoe aangespoord zich krachtig in te spannen om een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah te blijven innemen. Hij zal niet toelaten dat hij door zelfzuchtige verlangens op een zijspoor terechtkomt.
In plaats dat iemand met een „zuiver” oog vergankelijke, materiële dingen tot het belangrijkste doel in zijn leven maakt, zal hij zich er voornamelijk om bekommeren ’schatten in de hemel te vergaren’, schatten die niet verloren kunnen gaan en die niet gestolen of verwoest kunnen worden (Matth. 6:19-21). Zijn bericht van voortreffelijke werken kan inderdaad vergeleken worden met rijkdommen die bij Jehovah God zijn opgeslagen, Degene die de getrouwe daden van zijn dienstknechten niet vergeet maar ze met grootse zegeningen beloont (Hebr. 6:10). Deze voortreffelijke werken omvatten niet slechts de hulp die men aan anderen geeft opdat zij een nauwkeurige kennis van Gods voornemens verkrijgen, maar ook dat men zijn christelijke verplichting nakomt om zich van zijn gezinsverantwoordelijkheden te kwijten, dat men een voorbeeldig gedrag aan de dag legt in wat men op zijn werk, op school of elders doet en dat men er waakzaam op toeziet medegelovigen te helpen wanneer zij in fysieke of geestelijke nood verkeren (Gal. 6:10; Ef. 4:25; 1 Tim. 5:8; Tit. 2:1-10). Ja, in plaats dat iemand met een „zuiver” oog zijn vertrouwen in vergankelijke rijkdommen stelt of zelfzuchtig tracht nog meer rijkdommen te vergaren, streeft hij ernaar datgene wat hij heeft te gebruiken ter bevordering van de ware aanbidding en om degenen die werkelijk in nood verkeren, te helpen.
Als iemands oog werkelijk op de Schepper gericht is, houdt de ’zorg voor het levensonderhoud’ hem niet overmatig bezig. Hij beseft de wijsheid van Jezus’ raad: „Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met betrekking tot wat gij zult eten of wat gij zult drinken, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. Betekent de ziel niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Slaat oplettend de vogels des hemels gade, want ze zaaien niet, noch oogsten ze, noch vergaren ze in voorraadschuren; toch voedt uw hemelse Vader ze. Zijt gij niet meer waard dan deze?” — Matth. 6:25, 26.
Dit betekent niet dat een dienstknecht van God er geen moeite mee zal hebben in zijn levensonderhoud te voorzien of dat hij geen tegenspoed en tegenstand van de zijde van de vijand zal ondervinden. In Spreuken 24:16 wordt gezegd: „De rechtvaardige kan wel zeven maal vallen.” Maar zal de „rechtvaardige” verlaten worden en zal hij, wanneer hij in zulke ongunstige omstandigheden terechtkomt, zonder enige hulp volledig in de steek worden gelaten? Beslist niet. De spreuk vervolgt: „Hij zal stellig opstaan.” God zal hem helpen zijn problemen te overwinnen.
Iemand wiens „oog” altijd op Jehovah gericht is, zal zich derhalve niet van de geruststellende verzekering laten beroven dat, wàt er ook mag gebeuren, zijn God hem niet in de steek zal laten (Hebr. 13:5). Hij zal zich er niet toe laten verstrikken te denken dat hij zijn toevlucht zal moeten nemen tot oneerlijkheid om in zijn levensonderhoud te voorzien. Te zamen met andere toegewijde dienstknechten van God zal hij goede moed hebben en zeggen: „Jehovah is mijn helper; ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?” — Hebr. 13:6.
Het is beslist noodzakelijk een „zuiver” oog te bezitten, want een dergelijk oog vormt een werkelijke bescherming. Aangezien het ’zuivere’ oog ervoor zorgt dat men niet het verlangen ontwikkelt om rijkdommen te verwerven en dat men zich niet overmatig bezighoudt met de zorgen van het leven, kan men de vermogens van het lichaam blijven gebruiken om de waardevollere geestelijke rijkdommen te verwerven. Bovendien zal iemand die alles vanuit Gods standpunt beziet niet de ontaarde werken van het vlees gaan beoefenen, zoals „onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke” (Gal. 5:19-21). De reden hiervoor wordt in Galáten 5:16 vermeld: „Blijft door geest wandelen en gij zult in het geheel geen vleselijke begeerte volvoeren.”
Doet u er ijverig moeite voor een „zuiver” oog te behouden, een oog dat volledig op Jehovah God is gericht en de dingen zuiver beziet? Uw welzijn en leven hangen hiervan af.