Wat is de zienswijze van de bijbel?
Moet u wederom geboren worden?
EEN van de meest bijzondere gaven die God aan de zondige mensheid heeft geschonken, is de mogelijkheid om tot Hem in een vriendschappelijke verhouding te komen door bemiddeling van Jezus Christus, en daarbij de hoop te kunnen koesteren op eeuwig leven. — Joh. 3:16.
Wat moet men doen om die beloning te beërven? Velen zeggen dat eeuwig leven alleen mogelijk is voor diegenen die „wederom geboren” zijn. Zij verwijzen hiervoor naar de woorden van Jezus tot Nikodémus: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand niet wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien. . . . Indien iemand niet uit water en geest wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan.” — Joh. 3:3, 5.
Zulke mensen wijzen ook op 1 Johannes 5:1, waar staat: „Een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren”, waaruit zij de conclusie trekken dat alle ware volgelingen van Jezus „weder-” of „wederom” geboren moeten worden als kinderen van God.
Is dat echter werkelijk de betekenis van deze teksten? Als u zich in een juiste verhouding tot God en eeuwig leven wilt verheugen, moet u dan „wederom geboren” worden? Laat ons eens onderzoeken wat de bijbel met deze uitdrukking bedoelt.
De apostel Petrus verklaart in 1 Petrus 1:3, 4 het doel van de nieuwe geboorte als volgt: „Overeenkomstig [Gods] grote barmhartigheid heeft hij ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u.”
Personen die God tot hemels leven roept, zullen daar onsterfelijke, onverderfelijke, geestelijke personen zijn, „deelhebbers aan de goddelijke natuur” (1 Kor. 15:42-44, 53; 2 Petr. 1:4). Aangezien „vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven” moeten deze personen een verandering ondergaan (1 Kor. 15:50). Voor het bezitten van deze hoop moeten zij „uit water . . . geboren” worden, dat wil zeggen, de christelijke doop in water ondergaan. Tevens moeten zij door Gods heilige „geest” geboren of verwekt worden, om aldus het vreugdevolle vooruitzicht op geestelijk leven in de hemel te ontvangen (Joh. 3:5). Zij die op deze wijze wederom worden geboren, worden geestelijke „zonen” van God. — Rom. 8:14, 15.
Waarom aanvaardt God mensen voor geestelijk leven in de hemel? Openbaring 20:6 verklaart: „Zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” De apostel Paulus schreef: „Indien wij blijven verduren, zullen wij ook te zamen als koningen regeren” (2 Tim. 2:12). Het is dus Gods bedoeling met deze naar de hemel geroepen personen een hemelse regering onder Christus Jezus te vormen. — Openb. 5:9, 10.
Elke regering bestaat slechts uit een klein aantal personen van de totale bevolking. Geeft de bijbel aan dat ook slechts een beperkt aantal mensen deel zullen uitmaken van Gods hemelse regering? Merk op hoevelen er in Openbaring 14:1 worden genoemd: „En ik zag, en zie! het Lam stond op de berg Sion, en met hem honderd vierenveertig duizend.” De verzen 3 en 4 spreken over „de honderd vierenveertig duizend, die van de aarde zijn gekocht”, niet als alle personen die redding ontvangen, doch in plaats daarvan slechts in beperkte zin, als „eerstelingen voor God en voor het Lam”. — Vergelijk Jakobus 1:18.
De Schrift laat zien dat nog anderen behalve dezen eeuwig leven zullen beërven. Jezus sprak erover dat hij „nog andere schapen” had, „die niet van deze kooi zijn” (Joh. 10:16). Openbaring hoofdstuk 7 schept een tegenstelling tussen de 144.000 christelijke, geestelijke Israëlieten en een „grote schare, die niemand tellen kon” en die door het Lam, Jezus Christus, „naar bronnen van wateren des levens” wordt geleid (De verzen 4, 9, 17; Gal. 6:16). In de gelijkenis van Jezus over het scheiden van de natiën „zoals een herder de schapen van de bokken scheidt”, maakte Jezus een onderscheid tussen zijn „broeders” en de „schapen” — die niettemin ’het koninkrijk [van God] zullen beërven’ en „het eeuwige leven” zullen ingaan. — Matth. 25:32, 34, 40, 46; Rom. 8:29.
Moeten deze „schapen” wederom worden geboren? Houd in gedachten dat het hoofddoel van een dergelijke wedergeboorte erin is gelegen mensen naar de hemel te roepen. Is de hemel echter de enige bestemming voor mensen die in Jezus Christus geloven? Het is interessant hoe Jezus zijn volgelingen de aanmoediging geeft om te bidden of Gods wil „geluk in de hemel, alzo ook op aarde” mag geschieden (Matth. 6:10). In dezelfde geest beschrijft Openbaring 21:3, 4 de tijd wanneer ’de tent van God bij de mensen is . . . En God zelf . . . elke traan uit hun ogen zal wegwissen, en de dood er niet meer zal zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn’.
De mens leeft op aarde, aangezien schepselen van vlees en bloed de hemelen niet kunnen binnengaan (1 Kor. 15:50). Het is daarom hier op aarde dat de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis, met inbegrip van de „grote schare”, eeuwig leven zullen verwerven. Zij ’beërven het koninkrijk’ door bezit te nemen van het gebied dat aan de koning, Christus Jezus, onderworpen is.a En gezien het feit dat de geestelijke wedergeboorte slechts een ervaring is voor degenen die naar de hemel gaan, worden christenen die niet tot die klasse behoren, niet wedergeboren.
Dit betekent niet dat personen met een aardse hoop geen heilige geest zouden bezitten. Getrouwe dienstknechten van God in vóórchristelijke tijden hadden, hoewel ze niet als geestelijke zonen van God met een hemelse hoop waren verwekt, Gods geest (Recht. 6:34; 11:29; 14:6; 2 Sam. 23:2; 2 Tim. 3:16). Johannes de Doper bijvoorbeeld, was ’vervuld met heilige geest’, ofschoon hij niet naar de hemel ging, want Jezus zei over hem: „Een mindere . . . in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij.” — Matth. 11:11.
Insgelijks zoeken ook thans al degenen die God wensen te behagen naar de leiding van zijn heilige geest in hun leven. Zij doen er moeite voor „de nieuwe persoonlijkheid” aan te doen en „de vrucht van de geest” ten toon te spreiden, waaronder valt: liefde, vriendelijkheid, zachtaardigheid en zelfbeheersing (Ef. 4:24; Gal. 5:22). Zij hoeven hiervoor echter niet „wederom geboren” te worden.
Interessant is tevens dat de „schapen” die van de „bokken” zouden worden gescheiden, pas aan de dag zouden treden „wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid”, tijdens zijn onzichtbare „tegenwoordigheid”, bij het „besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 25:31-33; 24:3). Dienovereenkomstig komt ook de „grote schare” van Openbaring 7:9-17 „uit de grote verdrukking”, aan het eind van het huidige samenstel van dingen. — Openb. 7:14; Matth. 24:21, 22.
Bovenstaande helpt ons te begrijpen wat de apostel Johannes bedoelde met de verklaring dat „een ieder” die in Jezus gelooft, uit God is geboren (1 Joh. 5:1). Johannes schreef tot medegelovigen uit de eerste eeuw van de gewone tijdrekening, die allen tot de klasse der „eerstelingen” behoorden, terwijl uit een beschouwing van de context blijkt dat Johannes niet elke afzonderlijke persoon op het oog had die te eniger tijd in de geschiedenis in Jezus zou geloven, alsof die wedergeboren zou worden en naar de hemel zou gaan. Wat hij duidelijk probeerde te maken, was dat niemand wedergeboren kon worden, tenzij hij in Jezus Christus geloofde. Sommigen in Johannes’ dagen loochenden Christus Jezus; dezen bracht Johannes in verband met „de antichrist”. — 1 Joh. 2:22, 23.
Moet u wederom geboren worden? Niet als u behoort tot die groep van mensen die de hoop bezitten onder de heerschappij van Gods hemelse koninkrijk op aarde te leven. Niettemin zult u ijverig Gods Woord dienen te bestuderen, en de leiding van Gods heilige geest dienen te zoeken, en de vrucht ervan in uw leven ten toon dienen te spreiden. — Joh. 17:3.
[Voetnoten]
a Thayer’s A Greek-English Lexicon geeft als een van de definities van het Griekse woord voor koninkrijk (basileia): „Het gebied dat onderworpen is aan de heerschappij van een koning” (blz. 97). Vergelijk Markus 6:23.