Zij onderwijzen een gemakkelijke religie
Wat bedoelen wij met een gemakkelijke religie? Wie onderwijzen die? Wat heeft deze religie voor de christenheid gedaan? Welke beslissing is van invloed op uw eeuwige bestemming?
DE AMERIKAANSE zendeling Stanley Jones vroeg Mahatma Gandhi eens iets waarop hij een antwoord kreeg waar hij het mee kon doen. „Ik zou zeer graag willen dat het christendom in India een nationaler inslag krijgt,” zei de zendeling tot de nationalistische hindoe-leider, „zodat het niet langer iets uit het buitenland zal zijn dat wordt vereenzelvigd met een vreemd volk en een vreemde regering, maar deel zal gaan uitmaken van het nationale Indiase leven en het zijne er toe zal bijdragen India te verheffen en te verlossen. Wat zou u ons hiertoe aanraden?”
„In de eerste plaats zou ik jullie christenen aanraden,” antwoordde de hindoe-leider, „allen meer gelijk Jezus Christus te beginnen te leven. Ten tweede moeten jullie je religie in praktijk brengen zonder daarbij water in de wijn te doen. En ten derde moeten jullie meer nadruk leggen op liefde, want dit is de kern en de ziel van het christendom.”
Een niet-christen had de spijker op de kop geslagen. Hij uitte herhaaldelijk zijn bewondering voor de bergrede en de in de bijbel opgetekende christelijke beginselen. Alleen zag hij hoe zij die zich christenen noemen hun religie niet serieus namen, Christus Jezus niet navolgden en de vereisten van het christendom verwaterden. Kortom, Gandhi had beseft dat de christenheid haar religie tot een gemakkelijke religie had gemaakt.
DE MORAAL NEEMT AF
Kunnen wij het Mahatma Gandhi kwalijk nemen dat hij niet graag wilde dat de gemakkelijke religie der christenheid in India een nationaler inslag kreeg? Wanneer wij in de christenheid rondkijken en zien hoe misdaad en immoraliteit er toenemen, zouden wij, indien wij geen christenen waren, ons dan bij zulk een religie willen aansluiten? Stellen wij naast de stijging in de misdaad het zich in opgaande lijn bewegen van het aantal bij een kerk aangesloten personen, dan rijst de vraag of dit raadsel toegeschreven kan worden aan het invoeren van een gemakkelijke religie.
De evangelist Billy Graham vestigde hierop de aandacht: „Ongetwijfeld staan wij middenin de grootste religieuze renaissance in de geschiedenis van Amerika. Weinig schijnt er echter te duiden op een betere persoonlijke moraliteit. — Het is gemakkelijk, te gemakkelijk, om in Amerika lid van de kerk te worden.”
Ook de bijbel getuigt er van dat men het in onze tijd gemakkelijk met de religie zou nemen. „Er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen,” waarschuwde de apostel Paulus van te voren, „maar zich naar hun eigen begeerten leraars zullen vergaren om hun oren te laten strelen” (2 Tim. 4:3). Velen die zich christenen noemen, zouden zich dus leraars van een gemakkelijke religie vergaren. Dezen zouden de fantasieën der mensen strelen en wat zij zouden zeggen, zou het oor strelen. Zij zouden Gods Woord vervalsen zodat hun religie weinig inspanning van de mensen zou vergen en zij hun aanzien zouden behouden, ook al voldeed hun morele leven niet aan de christelijke beginselen.
„Vroeger werd iemand die de morele perken te buiten ging, van elke christelijke groep buitengesloten,” schreef geestelijke George Birney in The Christian Century van 11 januari 1956. „Thans zijn wij er blind voor dat onze mensen te ver gaan.” Vervolgens duidt hij op de oorzaak van de grove immoraliteit onder de gewapende strijdkrachten: „Ik zeg dikwijls tot mijn collega-geestelijken in het leger dat onze kerken hebben gefaald. . . . Ik ben er van overtuigd dat wij debet zijn aan deze immoraliteit en dat het hoog tijd is dat wij onze schuld zouden toegeven. . . . Wij hebben een geslacht grootgebracht dat op bijbels, theologisch en moreel gebied ongeletterd is. Dat is de schuld der kerken. . . . Waarin zijn onze kerken te kort geschoten? Eén ding staat als een paal boven water, wij hebben toegelaten dat men te gemakkelijk lid van de kerk wordt.”
Een en ander heeft in de hand gewerkt dat de kerken meer op een soort ontspannings- en gezelligheidsvereniging lijken dan op iets anders. Professor Warren Ashby, filosofie docerend en verbonden aan het Vrouwencollege van de Universiteit, van Noord-Carolina en tevens predikant geweest van verscheidene methodistische kerken, schreef in januari 1957 in Theology Today:
„Het kost wellicht wat geld maar er is geen deugd voor nodig om lid van een sportvereniging te worden. . . . Men moet zich er geestelijk thuis voelen, maar er is niet veel geloof voor nodig om tot de ’knights of Columbus’ of Vrijmetselaars te behoren. . . . Hetzelfde kan van de plaatselijke kerk worden gezegd. . . . De vereisten zijn van uiterlijke aard, omdat de mensen nu eenmaal willen dat je een geloof hebt; maar dit hoeft nog niet te betekenen dat men het in woord en daad ook werkelijk belijdt. Ook op een ander punt gaat de vergelijking met een club op: Wanneer men eenmaal aan de entreevereisten heeft voldaan, is het niet moeilijk meer om later nog aan de vereisten in de kerk te voldoen. Even gemakkelijk als men lid van de Rotaryclub kan zijn, kan men tot een plaatselijke kerk behoren.”
DE OORZAAK VAN DE TOESTAND DER CHRISTENHEID
Wanneer een gezin tracht te draaien volgens dit beginsel van persoonlijk gemak in plaats van discipline, zelfbeheersing, opofferende samenwerking en liefde, slaat het te pletter tegen de rotsen. In het grote gezin van hen die zich christenen noemen, zoekt men niet alleen zijn persoonlijke gemak, maar het is als een gezin waar de kinderen de ouders de wet voorschrijven ten aanzien van hun opvoeding en onderwijs. In plaats dat de religieuze leraars de leiding nemen en het zuivere, onvervalste Woord Gods onderwijzen, zijn zij de massa ter wille. Is het dan te verwonderen dat het schip der gemakkelijke religie van de christenheid reeds tweemaal te pletter is gelopen op de rotsen van twee wereldoorlogen?
Ook al vóór de 2de Wereldoorlog schreef de zendeling-arts dr. Albert Schweitzer in Christianity and the Religions of the World: „Er wacht al degenen van ons die het Evangelie in verafgelegen landen prediken, een bittere vernedering. Of wij ons nu onder meer primitieve volken in afgelegen plaatsen of onder de ontwikkelde klassen in de grote centrums van de oosterse en Afrikaanse beschaving bevinden, men stelt ons de vraag, ’Waar blijft u nu met uw ethische religie?’ Men vindt dat wat het christendom als de religie der liefde tot stand heeft gebracht, is tenietgedaan doordat ze de christelijke natiën geen vredelievendheid heeft bijgebracht en ze zich in de Oorlog met zoveel wereldsgezindheid en haat heeft ingelaten waarvan ze zich op het ogenblik nog niet heeft losgerukt. Ze is zo verschrikkelijk ontrouw geweest aan de geest van Jezus. . . . Waarom zijn wij zo diep gezonken? Omdat wij dachten dat het zo makkelijk was de geest van Christus te bezitten.”
Zwaar drukt de vraag: Waarom blijft men in de christenheid, die zelf toegeeft dat ze zo diep is gezonken, een religie van gemak onderwijzen? Zelf geven zij hierop het antwoord: „Er zijn dingen waarvan wij weten dat wij ze dienen te doen, maar wij zijn bang dat wij ons baantje verliezen wanneer wij ze doen,” zei dr. Benjamin E. Mays, president van het Morehouse College, Atlanta, V.S. „Per slot moet een bedienaar van het evangelie ook leven. Misschien is het wel het verlangen naar economische zekerheid, sociale goedkeuring en acceptering waardoor de kerk in haar boodschap wordt verzwakt.” Ongetwijfeld om dezelfde redenen zei dr. Paul Calvin Payne, een presbyteriaans predikant uit Philadelphia: „Wij durfden onze gemeente niet met een hard evangelie onder ogen te komen.” De Britse prelaat H.R.L. Sheppard heeft eens gezegd: „Onze trots, onze rechten en onze waardigheid staan ons in de weg.”
EEN GEMAKKELIJKE RELIGIE CONTRA HET WARE CHRISTENDOM
De religieuze leraars weten dus wat er zou gebeuren indien zij het onvervalste Woord Gods zouden onderwijzen en er op zouden staan dat de mensen Christus’ geboden gehoorzaamden. Zij weten dat de grote massa deze honderd procent christelijke opvatting van aanbidding bekrompen, te beperkend en te hard zou vinden. De leraars weten wat er zou gebeuren wanneer de massa zou vinden dat hun religie te veel inbreuk op hun persoonlijke gewoonten zou maken, van hen zou eisen hun zedelijke leven volledig in harmonie met Gods Woord te brengen en zich zelfs zou inlaten met hun manier van zaken doen, waardoor het gehele aspect van hun leven zou veranderen. Neen, zij zouden er niet enthousiast over zijn; zij zouden die religie de rug toekeren en op zoek gaan naar een gemakkelijker religie, zoals Christus voorzei:
„Gaat in door de enge poort, want wijd is [de poort] en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.” — Matth. 7:13, 14.
Naar verhouding zouden niet velen van de miljoenen die beweren christenen te zijn bij een religie blijven die van haar leden eiste dat zij „door de enge poort” moet binnengaan. Daar de religieuze leiders der christenheid dit weten, leiden zij de massa langs de gemakkelijke weg. „Indien de kerken morgen door en door christelijk moesten worden,” schreef de Anglicaanse prelaat H.R.L. Sheppard in The Impatience of a Parson, „en indien al hun bedienaren van het evangelie moesten profeteren — dat wil zeggen, het vlammende Woord Gods ten aanhoren van de mensen moesten spreken — zouden de plaatsen van aanbidding zeer waarschijnlijk leger zijn dan thans, en stellig zou een groot aantal profeten worden gestenigd. Pas na hun dood zijn profeten geliefd, en zelfs dan zouden wij, alhoewel wij hen door middel van een standbeeld zouden herdenken en hun boodschap voor altijd stereotyperen in een vorm waartegen zij zelf vooral krachtig zouden opkomen, ernstig verontrust zijn indien . . . zij overwogen eens terug te keren om voort te gaan met de zware taak om onbehaaglijke dingen te zeggen. Ik weet niet . . . wat de reactie zou zijn wanneer het christendom in al zijn originele frisheid aan de mensen werd voorgezet.”
Die reactie is echter bekend. Honderdduizenden mensen uit alle natiën, rassen en tongen hebben er op gereageerd. Zij hebben waardering getoond voor de „gezonde leer” waarvan de massa zich heeft afgekeerd. Ja, zij hebben gehoor gegeven aan het goede nieuws van Gods koninkrijk dat over de gehele wereld door de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen wordt gepredikt.
Waarom? Omdat zij in de Nieuwe-Wereldmaatschappij de christelijke vruchten aantreffen van liefde, ware christelijke moraliteit en een leer welke niet is verwaterd om degenen te behagen die hun oren willen laten strelen. Zij zien waarheen de gemakkelijke religie der christenheid de massa leidt en zij kennen het bijbelse beginsel: „Indien dan een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen.” Zij hebben derhalve de beslissing genomen welke van invloed is op hun eeuwige bestemming. — Matth. 15:14.
Een gemakkelijke religie of het oorspronkelijke christendom — welke keus neemt u?