HAZAËL
(Ha̱zaël) [God aanschouwde].
Een belangrijke koning van Syrië, die naar alle waarschijnlijkheid tijdens de regering van koning Joram van Israël (ca. 917–905 v.G.T.) begon te regeren (2Kon 8:7-16). Hij stierf tijdens de regering van koning Joas van Israël (ca. 859–845 v.G.T.) (2Kon 13:24, 25). Hazaël was niet van koninklijke afkomst, maar had slechts als hoge officier in dienst van zijn voorganger, koning Ben-Hadad II van Syrië, gestaan. — 2Kon 8:7-9.
Jaren voordat Hazaël aan de macht was gekomen, had Jehovah Elia opgedragen om ’Hazaël tot koning over Syrië te zalven’. De reden voor deze aanstelling lag in het feit dat Israël tegen God had gezondigd en Hazaël het strafvonnis aan de natie moest voltrekken. — 1Kon 19:15-18.
Hazaël werd nooit letterlijk met olie gezalfd, maar niettemin werd de opdracht die Elia had ontvangen, ten uitvoer gebracht, en wel door zijn opvolger, de profeet Elisa. Dit gebeurde toen de Syrische koning Ben-Hadad II ziek werd en Hazaël naar Damaskus, de belangrijkste stad van Syrië, zond. Hazaël moest een geschenk meenemen en Elisa vragen of Ben-Hadad al dan niet van zijn ziekte zou herstellen. Elisa zei tot Hazaël: „Ga, zeg tot [Ben-Hadad]: ’Gij zult beslist herstellen’”, maar toen vervolgde de profeet: „En Jehovah heeft mij getoond dat hij beslist zal sterven.” Vervolgens zei hij tot Hazaël: „Jehovah heeft mij u getoond als koning over Syrië.” Toen Hazaël was teruggekeerd en de koning hem vroeg wat Elisa had geantwoord, zei Hazaël: „Hij heeft mij gezegd: ’Gij zult beslist herstellen.’” De volgende dag verstikte Hazaël de koning echter met een nat dekkleed en begon in zijn plaats te regeren. — 2Kon 8:7-15.
Het antwoord dat Elisa aan Hazaël gaf, heeft reeds heel wat hoofdbrekens gekost. Volgens de kanttekening bij de masoretische tekst, alsook volgens de Griekse Septuaginta, de Latijnse Vulgaat, de Syrische Pesjitta en achttien Hebreeuwse handschriften, luidt de tekst in vers 10: „Zeg tot hem: ’Gij zult beslist’”, terwijl de eigenlijke masoretische tekst luidt: „Zeg: ’Gij zult beslist niet.’”
Wanneer men uitgaat van de eerste lezing: „’Gij zult beslist herstellen’”, zou Elisa’s antwoord als een raadsel opgevat kunnen worden, waarmee hij zeggen wilde dat Ben-Hadad weliswaar niet aan zijn ziekte zou sterven, maar dat hij toch de dood zou vinden (hij werd immers door Hazaël vermoord). In ieder geval bracht Hazaël het eerste deel van Elisa’s antwoord — „gij zult beslist herstellen” — mondeling over, maar de verdere woorden van de profeet voerde Hazaël persoonlijk uit door Ben-Hadad om te brengen. — 2Kon 8:10.
Hazaël onderdrukt Israël. Kort nadat Hazaël koning was geworden, voerde hij bij Ramoth-Gilead (Rama) oorlog tegen de koningen van Israël en Juda, waarbij koning Joram van Israël gewond raakte. Over de afloop van de strijd wordt in het verslag echter niets vermeld (2Kon 8:25-29; 2Kr 22:1-6). In de dagen van koning Jehu van Israël, de opvolger van Joram, begon Hazaël stukje bij beetje Israëls gebied weg te nemen, doordat hij Gilead en Basan ten O van de Jordaan veroverde (2Kon 10:32, 33). Blijkbaar werd hierdoor de weg gebaand voor zijn latere invasie in het koninkrijk Juda. Hazaël nam de stad Gath in Filistea in en maakte vervolgens aanstalten om tegen Jeruzalem op te trekken. Koning Joas van Juda wist Hazaël echter met kostbare voorwerpen uit de tempel en het paleis om te kopen, zodat Hazaël wegtrok en Jeruzalem gespaard bleef. — 2Kon 12:17, 18.
Vooral gedurende de tijd dat Jehu’s zoon Joahaz over Israël regeerde, werd deze natie door Hazaël zwaar onderdrukt. Hierdoor ging in vervulling wat de profeet Elisa had voorzien, namelijk dat Hazaël de versterkte plaatsen van de Israëlieten aan het vuur zou prijsgeven, hun uitgelezen mannen met het zwaard zou doden, hun kinderen zou verpletteren en hun zwangere vrouwen zou openrijten (2Kon 13:3, 22; 8:12). Toch liet God niet toe dat Syrië Israël volledig vernietigde (2Kon 13:4, 5). Na Hazaëls dood wist koning Joas van Israël Ben-Hadad III, de zoon van Hazaël, driemaal te verslaan en de steden te heroveren die Hazaël van zijn vader, koning Joahaz, had weggenomen (2Kon 13:23-25). Later bracht koning Jerobeam II van Israël „Damaskus en Hamath aan Juda in Israël” terug. — 2Kon 14:28.
In oude inscripties. Hazaël wordt genoemd in een historische inscriptie die men in het huidige Afis, ongeveer 40 km ten ZW van Aleppo, heeft ontdekt. Ze stemt hierin met de bijbel overeen dat Hazaëls zoon Ben-Hadad III, in de inscriptie „Barhadad” genoemd, hem als koning van Syrië opvolgde.
In de annalen van Salmaneser III waarin hij zijn veldtochten tegen Syrië beschrijft, verhaalt hij zijn overwinningen op Hazaël. Hazaël wordt in deze annalen een gewone man (lett.: zoon van niemand) genoemd. De reden hiervoor is ongetwijfeld dat hij niet van koninklijke afkomst was maar door de moord op koning Ben-Hadad II de troon van Damaskus had weten te bemachtigen. Een van deze inscripties luidt: „In het achttiende jaar van mijn regering trok ik voor de zestiende maal de Eufraat over. Hazaël van Damaskus (Imerisu) stelde zijn vertrouwen in zijn talrijke leger en riep zijn troepen in grote aantallen op en maakte de berg Senir (Sa-ni-ru), een berg tegenover de Libanon, tot zijn vesting. Ik streed tegen hem en bracht hem een nederlaag toe, waarbij ik 16.000 van zijn ervaren soldaten met het zwaard doodde. Ik nam 1121 strijdwagens, 470 rijpaarden, alsook zijn legerplaats, van hem af. Om zijn leven te redden sloeg hij op de vlucht, (maar) ik zette hem achterna, en in Damaskus (Di-mas-qi), zijn koninklijke residentie, sloot ik hem in. (Daar) hakte ik zijn boomgaarden om (buiten de stad, en vertrok). Ik trok verder tot aan de bergen van Hauran (sadee matHa-u-ra-ni), vernielde, verwoestte en verbrandde talrijke steden, en de buit die ik eruit meenam was niet te tellen.” — Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 280.
Salmaneser III slaagde er echter kennelijk niet in om ook Damaskus in te nemen. Dit was schijnbaar weggelegd voor Tiglath-Pileser III, en wel in de dagen van de Syrische koning Rezin. Daardoor ging in vervulling wat Jehovah bij monde van Amos had laten profeteren: „Ik wil een vuur zenden tegen het huis van Hazaël, en het moet de woontorens van Ben-Hadad verslinden. En ik wil de grendel van Damaskus verbreken.” — Am 1:4, 5; 2Kon 16:9.