GIERZWALUW
[Hebr.: sis].
Een van de snelste vogels, die in de regel snelheden bereikt van ruim 100 km/u en in duikvlucht waarschijnlijk 200 km/u of meer. Met zijn lange, dunne sikkelvormige vleugels maakt hij krachtige slagen en wordt schijnbaar niet vermoeid als hij met bliksemsnelle bewegingen insekten achternajaagt of op ze toeschiet en ze dan in de vlucht verschalkt. Van de vier gierzwaluwsoorten in Israël is de alpengierzwaluw (Apus melba) de grootste en te herkennen aan zijn witte onderzijde. Hij is de eerste van de trekkende gierzwaluwen die in het begin van het voorjaar in Palestina verschijnen. Kort daarna volgen er grote zwermen gewone gierzwaluwen (Apus apus). Ze bouwen hun nesten op donkere plaatsen, vaak onder overhangende daklijsten en soms in holle bomen of aan de zijkant van kliffen. De nesten bestaan uit stro en veren, die met het kleverige speeksel dat de vogel met behulp van zijn klieren produceert, worden aaneengekit. De poten van de gierzwaluw zijn kennelijk niet gemaakt om te lopen of te zitten, en daarom bemachtigt hij al zijn voedsel en nestmateriaal in de vlucht. Hij drinkt zelfs op deze wijze door langs het watervlak te scheren. Hij rust door zich aan verticale oppervlakken vast te klampen. De roep van de gierzwaluw heeft iets klagends of melancholisch.
Dat met het Hebreeuwse sis de gierzwaluw wordt aangeduid, blijkt uit het feit dat in het Arabisch voor die vogel dezelfde naam wordt gebruikt. Sommige geleerden menen dat de naam op een voorbijjagend geruis duidt; anderen daarentegen zijn van mening dat de naam staat voor de schrille si-si-si-kreten van de gierzwaluw.
Toen Hizkia van zijn ziekte herstelde, zei hij in een bezinnend lied dat hij ’bleef piepen als de gierzwaluw’, kennelijk op een melancholische wijze, en de profeet Jeremia gebruikte de gierzwaluw, die een trekvogel is, als voorbeeld toen hij het volk van Juda bestrafte omdat het de tijd van Gods oordeel niet onderscheidde. — Jes 38:14; Jer 8:7.