BETH-JESIMOTH
(Beth-Je̱simoth) [Huis der verwoestingen].
Het zuidelijkste punt van de legerplaats van de Israëlieten toen zij zich in de vlakten van Moab legerden voordat zij de Jordaan overtrokken om in Kanaän te komen (Nu 33:48, 49). De legerplaats reikte van Beth-Jesimoth tot Abel-Sittim, een afstand van ongeveer 8 km indien de voor deze plaatsen veronderstelde liggingen tenminste juist zijn. Beth-Jesimoth wordt tegenwoordig geïdentificeerd met Tell el-ʽAzeimeh bij de NO-hoek van de Dode Zee en 19 km ten ZO van Jericho. Dichtbij ligt Khirbet Sweimeh, dat als Romeinse nederzetting bekendstond onder de Griekse naam Besimoth. In de omgeving bevindt zich ook een waterrijke bron. Tell el-ʽAzeimeh ligt op een plateau vanwaar men het uitzicht op de lager gelegen vlakten heeft, en is zo gesitueerd dat het de uitgang van een van de stroomdalen die de bergen in het O doorsnijden, kan beheersen.
Beth-Jesimoth maakte deel uit van het rijk van de Amoritische koning Sihon, en nadat de Israëlieten dat gebied veroverd hadden, werd het aan de stam Ruben toegewezen (Joz 12:1-3; 13:15-21; vgl. Re 11:13-27). In de tijd van de profeet Ezechiël werd de stad gerekend onder bepaalde steden van Moab die op de berghelling van de grens van dat gebied lagen en als „het sieraad van het land” beschreven werden (Ez 25:8-10). De profetie geeft te kennen dat Jehovah zou bewerken dat deze grenssteden werden opengelegd zodat Moab bloot zou komen te staan aan aanvallen van de „oosterlingen” of „zonen van het Oosten”, de nomadenstammen die in de Arabische Woestijn woonden. (Vgl. Re 6:3, vtn.; 8:10.) Vermoedelijk namen de Moabieten na de deportatie van de Rubenieten naar Assyrië — of misschien wel eerder — Beth-Jesimoth en andere steden van de stam Ruben in bezit. — 1Kr 5:26.