HYSOP
[Hebr.: ʼe·zōvʹ; Gr.: hus·soʹpos].
Het is niet precies bekend om welke plant het hierbij gaat. Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord kan namelijk op een aantal verschillende plantesoorten betrekking hebben.
Volgens verscheidene hedendaagse geleerden is de hysop waarover in de Hebreeuwse Geschriften wordt gesproken, waarschijnlijk marjolein of majoraan (Origanum maru). Deze plant, die tot dezelfde familie behoort als de munt, komt in Palestina veel voor. Onder gunstige omstandigheden bereikt ze een hoogte van 50-90 cm. De stengels en dikke bladeren zijn behaard, en ze groeit, zoals 1 Koningen 4:33 te kennen geeft, in rotsspleten en aan muren.
Hysop werd door de Israëlieten in Egypte gebruikt om het bloed van het paschaoffer op de twee deurposten en op het bovengedeelte van de deuropening van hun huis te spatten (Ex 12:21, 22). Bij de inwijding van het Wetsverbond nam Mozes hysop om het boek van de Wet en het volk te besprenkelen (Heb 9:19). Hysop werd ook gebruikt bij de reinigingsceremonie voor personen of huizen die met melaatsheid besmet waren geweest (Le 14:2-7, 48-53; zie REIN, REINHEID [Melaatsheid]) en bij de bereiding van de as voor „het reinigingswater”, alsook om bepaalde voorwerpen en personen met dit water te bespatten (Nu 19:6, 9, 18). Het was dus passend dat David bad of hij met hysop van zonde gezuiverd mocht worden. — Ps 51:7.
Sommigen zijn van mening dat de hysop waarover in verband met Jezus’ terechtstelling aan de paal wordt gesproken (Jo 19:29), durrha of kafferkoren is, een variëteit van gierst (Sorghum vulgare). Het is een hoge plant met kleine graankorrels en lange, brede bladeren. Aangezien deze plant in Palestina gewoonlijk een hoogte van minstens 1,8 m bereikt, kan ze een stengel of „rietstok” hebben geleverd die lang genoeg was om de spons met zure wijn naar Jezus’ mond te brengen (Mt 27:48; Mr 15:36). Anderen denken dat met de hysop ook in dit geval marjolein wordt bedoeld en opperen de gedachte dat er wellicht een bosje marjolein aan de door Mattheüs en Markus genoemde „rietstok” was bevestigd. Weer een andere zienswijze is dat in Johannes 19:29 oorspronkelijk husʹsoi (lans, werpspies) heeft gestaan in plaats van hus·soʹpoi (hysop); vandaar de vertalingen „op een lans” (AT) en „op een speer” (Mo).