Jezus’ leven en bediening
Voor het Sanhedrin, en dan naar Pilatus
DE NACHT loopt ten einde. Petrus heeft Jezus voor de derde maal verloochend en de leden van het Sanhedrin hebben hun schijnproces afgesloten en zijn uiteengegaan. Maar bij het aanbreken van de dag op vrijdagmorgen vergaderen zij opnieuw, deze keer in hun Sanhedrin-zaal. Hiermee proberen zij het nachtelijke proces waarschijnlijk een wettelijk tintje te geven. Als Jezus voor hen wordt geleid, zeggen zij, evenals zij dit ’s nachts hadden gedaan: „Indien gij de Christus zijt, zeg het ons dan.”
„Ook al zou ik het u zeggen, gij zoudt het toch niet geloven”, antwoordt Jezus. „En al zou ik u vragen stellen, gij zoudt toch niet antwoorden.” Jezus wijst echter moedig op zijn identiteit door te zeggen: „Van nu af zal de Zoon des mensen aan de krachtige rechterhand van God zitten.”
„Zijt gij dan de Zoon van God?”, willen zij allen weten.
„Gijzelf zegt dat ik het ben”, antwoordt Jezus.
Voor deze moordlustige mannen is dit antwoord voldoende. Zij beschouwen het als godslasterlijk. „Waarom hebben wij nog meer getuigenis nodig?”, vragen zij. „Wij hebben het toch zelf uit zijn eigen mond gehoord.” Daarom boeien zij Jezus, voeren hem weg en leveren hem over aan de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus.
Judas, Jezus’ verrader, heeft de gebeurtenissen gevolgd. Als hij ziet dat Jezus veroordeeld is, krijgt hij wroeging. Daarom gaat hij naar de overpriesters en oudere mannen om de dertig zilverstukken terug te geven, terwijl hij uitlegt: „Ik heb gezondigd toen ik rechtvaardig bloed verried.”
„Wat gaat ons dat aan? Dat is uw zaak!”, antwoorden zij hardvochtig. Daarom gooit Judas de zilverstukken in de tempel en gaat naar een plaats waar hij zich tracht op te hangen. Maar de tak waaraan hij het touw vastbindt, breekt blijkbaar af, en zijn lichaam stort neer op de zich eronder bevindende rotsen, waar het openbarst.
De overpriesters weten niet goed wat met de zilverstukken te doen. „Het is niet geoorloofd ze in de heilige schatkist te werpen,” concluderen zij, „want het is een bloedprijs.” Na dus met elkaar raad te hebben gehouden, kopen zij met het geld het veld van de pottenbakker, om daar vreemden te begraven. Daarom wordt het veld daarna „Bloedveld” genoemd.
Het is nog steeds vroeg in de morgen als Jezus naar het paleis van de stadhouder wordt gebracht. De joden die met hem meegekomen zijn, weigeren echter het paleis binnen te gaan, omdat zij geloven dat een dergelijke nauwe omgang met heidenen hen zal verontreinigen. Om hen ter wille te zijn, komt Pilatus derhalve naar buiten. „Welke beschuldiging brengt gij tegen deze mens in?”, vraagt hij.
„Indien hij geen kwaaddoener was, zouden wij hem niet aan u hebben overgeleverd”, antwoorden zij.
Omdat Pilatus zich niet in deze kwestie wil mengen, antwoordt hij: „Neemt hem dan zelf en oordeelt hem volgens uw wet.”
De joden onthullen hun moordzuchtige opzet door te zeggen: „Het is ons niet geoorloofd iemand te doden.” Ja, als zij Jezus tijdens het paschafeest zouden doden, zou dit waarschijnlijk een openbaar tumult veroorzaken, aangezien velen Jezus zeer hoogachten. Maar als zij de Romeinen ertoe kunnen brengen hem op grond van een politieke beschuldiging terecht te stellen, zal dit hen ongetwijfeld in de ogen van het volk van verantwoordelijkheid ontslaan.
Daarom verzinnen de religieuze leiders, die niet reppen van hun eerdere proces waarin zij Jezus wegens godslastering veroordeeld hebben, nu andere aanklachten. Zij uiten de drieledige beschuldiging: „Wij hebben bevonden dat deze man [1] onze natie tot opstand aanspoort en [2] verbiedt belastingen aan caesar te betalen en [3] van zichzelf zegt dat hij Christus, een koning, is.”
De beschuldiging dat Jezus beweert een koning te zijn, is voor Pilatus van belang. Hij gaat daarom opnieuw het paleis binnen, roept Jezus bij zich en vraagt: „Zijt gij de koning der joden?” Met andere woorden, hebt u de wet overtreden door u in strijd met caesar tot koning uit te roepen?
Jezus wil weten hoeveel Pilatus al over hem gehoord heeft, en daarom vraagt hij: „Zegt gij dit uit uzelf, of hebben anderen u over mij verteld?”
Pilatus verklaart niets over hem te weten en de feiten te willen vernemen. „Ben ik soms een jood?”, antwoordt hij. „Uw eigen natie en de overpriesters hebben u aan mij overgeleverd. Wat hebt gij gedaan?”
Jezus doet geen enkele poging om het strijdpunt, het koningschap, te ontwijken. Het antwoord dat Jezus nu geeft, verbaast Pilatus ongetwijfeld. Lukas 22:66–23:3; Mattheüs 27:1-11; Markus 15:1; Johannes 18:28-35; Handelingen 1:16-20.
◆ Waarom komt het Sanhedrin ’s ochtends opnieuw bijeen?
◆ Hoe sterft Judas, en wat wordt er met de dertig zilverstukken gedaan?
◆ Waarom willen de joden dat Jezus door de Romeinen wordt gedood in plaats van hem zelf om te brengen, zoals zij dit bij vroegere gelegenheden hadden proberen te doen?
◆ Welke beschuldigingen brengen de joden tegen Jezus in?