Christelijke gastvrijheid in een verdeelde wereld
„Wij zijn daarom verplicht zulke personen gastvrij te ontvangen, opdat wij medewerkers in de waarheid mogen worden.” — 3 JOHANNES 8.
1. Welke zeer begerenswaardige gaven heeft de Schepper de mensheid geschonken?
„DE MENS [heeft] niets beters onder de zon . . . dan te eten en te drinken en zich te verheugen, en dat dit hem dient te vergezellen bij zijn harde werk gedurende de dagen van zijn leven die de ware God hem onder de zon heeft gegeven” (Prediker 8:15). Met die woorden vertelt de Hebreeuwse bijeenbrenger uit de oudheid ons dat Jehovah God niet alleen wil dat zijn menselijke schepping vreugdevol en gelukkig is, maar hun ook de middelen daartoe verschaft. Door de hele menselijke geschiedenis heen schijnt er onder mensen overal één gemeenschappelijk verlangen te hebben bestaan, namelijk zich te verheugen en te vermaken.
2. (a) Hoe heeft de mensheid datgene wat Jehovah voor hen in gedachten had, misbruikt? (b) Wat is het gevolg?
2 Thans leven wij in een hedonistische maatschappij waarin mensen geheel opgaan in het najagen van genoegens en vermaak. Zoals de bijbel heeft voorzegd, zijn de meeste mensen ’zichzelf gaan liefhebben en hebben zij meer liefde voor genoegens dan liefde voor God’ (2 Timotheüs 3:1-4). Dit is natuurlijk een grove vervorming van wat Jehovah God in gedachten had. Wanneer het najagen van vermaak een doel op zich wordt, of wanneer het bevredigen van eigen verlangens het enige doel in het leven wordt, is er geen werkelijke voldoening en ’wordt alles ijdelheid en een najagen van wind’ (Prediker 1:14; 2:11). Bijgevolg is de wereld vol eenzame en gefrustreerde mensen, hetgeen op zijn beurt tot veel van de problemen in de maatschappij leidt (Spreuken 18:1). Mensen gaan elkaar wantrouwen en raken in raciaal, etnisch, sociaal en economisch opzicht verdeeld.
3. Hoe kunnen wij ware vreugde en voldoening vinden?
3 Hoe anders zou het zijn als mensen in de wijze waarop zij anderen bejegenen, Jehovah zouden navolgen — door vriendelijk, edelmoedig en gastvrij te zijn! Hij maakte duidelijk dat het geheim van waar geluk niet gelegen is in onze pogingen om onze eigen verlangens te bevredigen. Nee, de sleutel is: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20:35). Om ware vreugde en voldoening te vinden, moeten wij belemmerende en verdeeldheid veroorzakende factoren die ons zouden kunnen beperken, overwinnen. En wij moeten ons openstellen voor degenen die samen met ons Jehovah dienen. Het is van essentieel belang dat wij acht slaan op de raad: „Wij zijn daarom verplicht zulke personen gastvrij te ontvangen, opdat wij medewerkers in de waarheid mogen worden” (3 Johannes 8). Wanneer wij in de mate dat onze omstandigheden dat toelaten gastvrijheid betonen aan personen die er recht op hebben, levert dat in twee opzichten voordelen op — zowel de gever als de ontvanger trekt er profijt van. Maar wie behoren tot degenen die er recht op hebben en die wij ’gastvrij moeten ontvangen’?
„Voor wezen en weduwen zorgen”
4. Welke verandering in de gezinsstructuur wordt zelfs onder sommigen van Jehovah’s volk waargenomen?
4 Stabiele gezinnen en gelukkige huwelijken zijn in deze tijd een zeldzaamheid. Stijgende echtscheidingscijfers en het toenemende aantal ongehuwde moeders over de hele wereld hebben het traditionele gezin drastisch veranderd. Bijgevolg komen velen die de laatste jaren Jehovah’s Getuigen zijn geworden, uit uiteengevallen gezinnen. Zij zijn wettig gescheiden, wonen niet meer bij hun huwelijkspartner of maken deel uit van een eenoudergezin. Bovendien heeft, zoals Jezus voorzei, de door hem onderwezen waarheid in veel gezinnen verdeeldheid gebracht. — Mattheüs 10:34-37; Lukas 12:51-53.
5. Wat kan, zoals Jezus zei, een bron van aanmoediging zijn voor degenen die in een verdeeld gezin leven?
5 Het is hartverwarmend te zien dat nieuwelingen een krachtig standpunt voor de waarheid innemen, en vaak vertroosten wij hen met Jezus’ aanmoedigende belofte: „Voorwaar, ik zeg ulieden: Niemand heeft huis of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws verlaten, die niet nu, in deze tijdsperiode, honderdvoudig zal ontvangen, huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, mèt vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven.” — Markus 10:29, 30.
6. Hoe kunnen wij voor de „wezen en weduwen” in ons midden ’broeders, zusters, moeders en kinderen’ worden?
6 Maar wie zijn deze ’broeders en zusters en moeders en kinderen’? Enkel het zien van een groot aantal mensen in een Koninkrijkszaal, vaak honderd of meer, die zich broeders en zusters noemen, geeft iemand niet automatisch het gevoel dat het zijn broeders, zusters, moeders en kinderen zijn. Beschouw het volgende punt eens: De discipel Jakobus herinnert ons eraan dat wil onze aanbidding aanvaardbaar zijn voor Jehovah, wij ’voor wezen en weduwen moeten zorgen in hun verdrukking en onszelf onbevlekt van de wereld moeten bewaren’ (Jakobus 1:27). Dit betekent dat wij niet mogen toelaten dat wereldse houdingen die voortspruiten uit een gevoel van trots op financiële en maatschappelijke positie, de deur van onze gevoelens van mededogen jegens zulke „wezen en weduwen” sluiten. In plaats daarvan moeten wij het initiatief nemen door met hen om te gaan en hun gastvrijheid te verlenen.
7. (a) Wat is het werkelijke doel van het gastvrij zijn jegens „wezen en weduwen”? (b) Wie kunnen wellicht ook een aandeel hebben aan het betonen van christelijke gastvrijheid?
7 „Wezen en weduwen” gastvrijheid betonen, houdt niet altijd in datgene te compenseren wat zij misschien op materieel gebied te kort komen. Eenoudergezinnen of religieus verdeelde gezinnen zitten niet noodzakelijkerwijs krap bij kas. Maar de gezonde omgang, de gezinssfeer, de vriendschap met personen van verschillende leeftijden en het delen van geestelijk goede dingen — dat zijn de dingen in het leven die kostbaar zijn. Hoe fijn is het derhalve, in gedachte houdend dat het niet de groots opgezette gelegenheid is die telt, maar de geest van liefde en eenheid, dat soms zelfs „wezen en weduwen” een aandeel kunnen hebben aan het betonen van gastvrijheid aan medechristenen! — Vergelijk 1 Koningen 17:8-16.
Zijn er buitenlanders onder ons?
8. Welke verandering wordt in veel gemeenten van Jehovah’s Getuigen waargenomen?
8 Wij leven in een tijd waarin hele bevolkingsgroepen verhuizen. „Meer dan 100 miljoen mensen over de hele aarde wonen niet in hun geboorteland en 23 miljoen zijn ontheemd in hun eigen land”, zegt World Press Review. Een rechtstreeks gevolg hiervan is dat in veel gebieden, vooral in grotere steden, gemeenten van Jehovah’s Getuigen die eens voornamelijk uit één ras of nationaliteit bestonden, nu mensen uit verschillende delen van de wereld omvatten. Misschien is dit ook zo waar u woont. Maar hoe dienen wij deze „vreemdelingen” en „buitenlanders”, zoals de wereld hen wellicht noemt, wier taal, gewoonten en levensstijl misschien van de onze verschillen, te bezien?
9. In welke ernstige valstrik kunnen wij geraken met betrekking tot de wijze waarop wij de „vreemdelingen” en „buitenlanders” die in de christelijke gemeente komen, bezien?
9 Eenvoudig gezegd, wij mogen niet toelaten dat wij er door welke xenofobische neigingen maar ook toe worden gebracht te denken dat wij er om de een of andere reden eerder voor in aanmerking komen de waarheid te leren kennen dan degenen die uit een vreemd of zogenaamd heidens land komen; ook dienen wij niet te denken dat deze nieuwkomers er geen recht op hebben de Koninkrijkszaal of andere gebouwen te gebruiken. De apostel Paulus moest sommige eerste-eeuwse joodse christenen, die er zulke zienswijzen op na hielden, eraan herinneren dat in feite niemand ergens recht op had; het was Gods onverdiende goedheid die het voor wie maar ook mogelijk had gemaakt redding te verkrijgen (Romeinen 3:9-12, 23, 24). Wij dienen ons erover te verheugen dat Gods onverdiende goedheid thans zo veel mensen bereikt die op de een of andere manier niet de gelegenheid hebben gehad het goede nieuws te horen (1 Timotheüs 2:4). Hoe kunnen wij tonen dat wij echte genegenheid voor hen hebben?
10. Hoe kunnen wij tonen dat wij oprecht gastvrij zijn jegens de „buitenlanders” onder ons?
10 Wij kunnen acht slaan op Paulus’ aansporing: „Aanvaardt elkaar . . . zoals ook de Christus ons heeft aanvaard, tot heerlijkheid van God” (Romeinen 15:7). In het besef dat mensen uit andere landen of met een andere achtergrond vaak minder bevoorrecht zijn, dienen wij, voor zover wij daartoe in staat zijn, vriendelijke belangstelling voor hen te tonen. Wij dienen hen in ons midden te verwelkomen en ieder van hen ’als een ingeborene van ons’ te bejegenen en ’hem lief te hebben als onszelf’ (Leviticus 19:34). Dit is misschien niet gemakkelijk, maar wij zullen hierin slagen als wij de raad in gedachte houden: „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is.” — Romeinen 12:2.
Deel met de heiligen
11, 12. Welke speciale aandacht werd er geschonken aan zekere dienstknechten van Jehovah in (a) het oude Israël (b) de eerste eeuw?
11 Tot degenen die werkelijk onze aandacht en gastvrijheid verdienen, behoren rijpe christenen die hard werken voor ons geestelijke welzijn. In het oude Israël trof Jehovah speciale voorzieningen voor de priesters en de levieten (Numeri 18:25-29). In de eerste eeuw werden de christenen er ook toe aangespoord zich te bekommeren om degenen die hen in een speciale hoedanigheid dienden. Het verslag in 3 Johannes 5-8 vergunt ons een glimp van de nauwe band van liefde die er onder de vroege christenen bestond.
12 De bejaarde apostel Johannes hechtte grote waarde aan de vriendelijkheid en de gastvrijheid die Gajus had betoond jegens zekere reizende broeders die uitgezonden waren om de gemeente te bezoeken. Deze broeders — met inbegrip van Demetrius, die blijkbaar de bezorger van de brief was — waren voordien allen vreemden of onbekenden voor Gajus geweest. Maar zij werden gastvrij ontvangen, want „ten behoeve van [Gods] naam zijn zij uitgegaan”. Johannes zei het als volgt: „Wij zijn daarom verplicht zulke personen gastvrij te ontvangen, opdat wij medewerkers in de waarheid mogen worden.” — 3 Johannes 1, 7, 8.
13. Wie onder ons verdienen het in deze tijd vooral ’gastvrij ontvangen’ te worden?
13 In deze tijd bevinden zich in Jehovah’s organisatie velen die zich krachtig inspannen ten behoeve van de gehele gemeenschap van broeders. Daartoe behoren de reizende opzieners, die week in week uit hun tijd en energie geven om de gemeenten op te bouwen; de zendelingen, die familie en vrienden hebben achtergelaten om in vreemde landen te prediken; degenen die dienst verrichten op Bethelhuizen of bijkantoren en vrijwillig hun diensten aanbieden om het wereldomvattende predikingswerk te ondersteunen; en degenen die in de pioniersdienst zijn en het grootste deel van hun tijd en energie aan de velddienst besteden. In wezen werken al deze personen hard, niet om op de een of andere wijze persoonlijk lof te oogsten of er zelf beter van te worden, maar uit liefde voor de christelijke broederschap en voor Jehovah. Zij zijn wegens hun van ganser harte geschonken toewijding een navolgenswaardig voorbeeld voor ons en verdienen het ’gastvrij ontvangen’ te worden.
14. (a) Hoe komt het dat wij betere christenen worden wanneer wij gastvrijheid jegens getrouwen betonen? (b) Waarom zei Jezus dat Maria „het goede deel” had gekozen?
14 Wanneer wij ’zulke personen gastvrij ontvangen’, zo merkte de apostel Johannes op, worden wij „medewerkers in de waarheid”. In zekere zin worden wij als gevolg daarvan betere christenen. Dit is zo omdat goeddoen jegens medegelovigen deel uitmaakt van christelijke werken (Spreuken 3:27, 28; 1 Johannes 3:18). Er zijn ook in een ander opzicht beloningen. Toen Maria en Martha Jezus bij hen thuis ontvingen, wilde Martha een goede gastvrouw zijn door „veel dingen” voor Jezus klaar te maken. Maria betoonde in een ander opzicht gastvrijheid. Zij ’ging aan de voeten van de Heer zitten en bleef naar zijn woord luisteren’, en Jezus prees haar omdat zij „het goede deel” had gekozen (Lukas 10:38-42). Gesprekken met personen die vele jaren ervaring hebben, zijn vaak de hoogtepunten van een in hun gezelschap doorgebrachte avond. — Romeinen 1:11, 12.
Bij speciale gelegenheden
15. Welke speciale gelegenheden kunnen vreugdevolle tijden voor Jehovah’s volk blijken te zijn?
15 Hoewel ware christenen niet aan populaire gebruiken vasthouden en geen wereldse feestdagen en feesten vieren, zijn er gelegenheden dat zij bijeenkomen om van elkaars gezelschap te genieten. Jezus bezocht bijvoorbeeld een bruiloftsfeest in Kana en droeg tot de vreugde van die gelegenheid bij door daar zijn eerste wonder te verrichten (Johannes 2:1-11). Ook in deze tijd komen Jehovah’s dienstknechten bij soortgelijke speciale gelegenheden vreugdevol bijeen, en een gepaste viering en gepaste feestvreugde dragen daar veel toe bij. Maar wat is gepast?
16. Welke richtlijnen hebben wij met betrekking tot gepast gedrag, zelfs bij speciale gelegenheden?
16 Uit onze studie van de bijbel komen wij te weten wat gepast gedrag voor christenen is, en daar richten wij ons te allen tijde naar (Romeinen 13:12-14; Galaten 5:19-21; Efeziërs 5:3-5). Of gezelligheidsbijeenkomsten nu verband houden met bruiloften of om een andere reden georganiseerd worden, ze geven ons geen vrijbrief om onze christelijke maatstaven te laten varen of iets te doen wat wij normaal niet zouden doen; noch zijn wij verplicht om alle gebruiken in acht te nemen van het land waarin wij wonen. Veel van zulke gebruiken zijn op vals-religieuze praktijken of bijgeloof gebaseerd, en bij andere is gedrag betrokken dat duidelijk onaanvaardbaar is voor christenen. — 1 Petrus 4:3, 4.
17. (a) Waaruit blijkt dat het bruiloftsfeest in Kana goed georganiseerd was en er op juiste wijze toezicht werd uitgeoefend? (b) Waaruit kan worden opgemaakt dat Jezus zijn goedkeuring aan die gelegenheid hechtte?
17 Wanneer wij Johannes 2:1-11 lezen, valt het ons niet moeilijk te zien dat het om een uitgebreid feest ging en dat er een groot aantal gasten aanwezig was. Jezus en zijn discipelen waren echter „uitgenodigd”; zij kwamen niet zo maar even aan, ook al waren op zijn minst sommigen van hen waarschijnlijk aan de gastheer verwant. Wij merken ook op dat er zowel een „feestleider” was, die aanwijzingen gaf betreffende datgene wat er geserveerd of gedaan moest worden, als personen die „bedienden”. Uit dit alles blijkt dat de zaak goed georganiseerd was en er op juiste wijze toezicht werd uitgeoefend. Het verslag besluit met te zeggen dat Jezus door wat hij op het feest deed, ’zijn heerlijkheid openbaar maakte’. Zou hij die gelegenheid hebben uitgekozen om dat te doen als het een wild en bandeloos feest was geweest? Beslist niet.
18. Waarover moet in verband met elke gezellige bijeenkomst ernstig worden nagedacht?
18 Hoe staat het dan met eventuele speciale gelegenheden waarbij wij misschien als gastheer optreden? Wij willen niet vergeten dat het doel waarom wij anderen gastvrij ontvangen, is dat wij allen „medewerkers in de waarheid mogen worden”. Bijgevolg is het niet voldoende om een evenement als een „Getuige”-bijeenkomst aan te duiden. De vraag kan gesteld worden: Is het in feite een getuigenis ten gunste van wie wij zijn en wat wij geloven? Wij dienen zulke evenementen nooit te beschouwen als gelegenheden om te zien hoe ver wij met de wereld in haar wegen kunnen meegaan door ons over te geven aan „de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft” (1 Johannes 2:15, 16). Deze gelegenheden moeten veeleer op juiste wijze onze rol als Jehovah’s Getuigen weerspiegelen, en wij dienen ons ervan te vergewissen dat ons gedrag Jehovah tot heerlijkheid en eer strekt. — Mattheüs 5:16; 1 Korinthiërs 10:31-33.
’Wees gastvrij zonder morren’
19. Waarom moeten wij „gastvrij [zijn] jegens elkaar zonder morren”?
19 Aangezien de wereldtoestanden blijven verslechteren en de mensen steeds meer verdeeld raken, moeten wij ons uiterste best doen om de nauwe band die er onder ware christenen bestaat, te versterken (Kolossenzen 3:14). Met het oog hierop moeten wij, zoals Petrus ons aanspoorde, „intense liefde voor elkaar” hebben. Vervolgens voegde hij er in duidelijke bewoordingen aan toe: „Weest gastvrij jegens elkaar zonder morren” (1 Petrus 4:7-9). Zijn wij bereid het initiatief te nemen om gastvrij jegens onze broeders en zusters te zijn, ons moeite te getroosten om vriendelijk en hulpvaardig te zijn? Of morren wij als zo’n gelegenheid zich voordoet? Zo ja, dan beroven wij onszelf van de vreugde die wij zouden kunnen hebben en lopen wij ook de beloning mis geluk te oogsten uit het doen van het goede. — Spreuken 3:27; Handelingen 20:35.
20. Welke zegeningen zijn voor ons weggelegd als wij in de huidige verdeelde wereld gastvrij zijn?
20 Wanneer wij nauw met onze medechristenen samenwerken en vriendelijk en gastvrij jegens elkaar zijn, zullen wij grenzeloze zegeningen ontvangen (Mattheüs 10:40-42). Aan zulke personen deed Jehovah de belofte dat hij „zijn tent over hen [zou] uitspreiden. Zij [zouden] geen honger of dorst meer lijden.” Zich in Jehovah’s tent te bevinden, betekent zijn bescherming en gastvrijheid te genieten (Openbaring 7:15, 16; Jesaja 25:6). Ja, wij hebben het vooruitzicht ons binnenkort voor eeuwig in Jehovah’s gastvrijheid te verheugen. — Psalm 27:4; 61:3, 4.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Wat moeten wij niet over het hoofd zien als wij werkelijke vreugde en voldoening willen vinden?
◻ Wie zijn de „wezen en weduwen”, en hoe dienen wij voor hen te „zorgen”?
◻ Hoe dienen wij de „vreemdelingen” en „buitenlanders” onder ons te bezien?
◻ Wie verdienen in deze tijd speciale aandacht?
◻ Hoe dienen speciale gelegenheden de ware geest van gastvrijheid te weerspiegelen?
[Illustraties op blz. 16, 17]
Wij kunnen bij feestelijke gelegenheden gastvrijheid betonen jegens buitenlanders, vaderloze kinderen, volle-tijddienaren en andere gasten