BANDEN, BOEIEN
„Band” in deze zin duidt op iets waardoor iemand in zijn vrijheid wordt beperkt of beteugeld, zoals een boei of keten, een voetboei, een handboei; ook een bindende kracht of invloed; iets wat bindt of aaneensmeedt. In bijbelse tijden werden verschillende middelen aangewend om gevangenen in hun bewegingsvrijheid te beperken, onder andere het blok, hand- en voetboeien alsook gevangenissen.
In de Schrift wordt het Hebreeuwse woord nechoʹsjeth, dat gewoonlijk „koper” betekent, vaak vertaald met „koperen boeien”, omdat boeien vaak van koper of brons werden gemaakt, hoewel ook hout en ijzer werden gebruikt (2Sa 3:34; 2Kon 25:7). Bij Tocra (Libië) zijn ijzeren boeien gevonden die veel lijken op de boeien op reliëfs in Assyrische paleizen. Metalen beugels of ringen met een diameter van 13 cm, groot genoeg voor de enkels, zijn met een platte staaf met elkaar verbonden. De staaf is 18 cm lang, waardoor iemand maar heel kleine stappen kon nemen en lopen moeilijk werd. Het Griekse woord voor „voetboei” is peʹde, dat verwant is met pous (voet). — Lu 8:29.
Het Hebreeuwse werkwoord ʼa·sarʹ, dat „binden; in boeien sluiten” betekent (Re 16:5; Ez 3:25; 2Kon 23:33), is het grondwoord waarvan drie andere woorden zijn afgeleid die met gevangenschap, knechtschap, te maken hebben. ʼE·soerʹ heeft betrekking op „boeien” (Jer 37:15), mō·se·rōthʹ op „banden” (Ps 2:3) en ma·soʹreth op een „band” (Ez 20:37). Het Griekse woord voor boei is deʹsmos (Lu 8:29), terwijl sun·deʹsmos betrekking heeft op een „verenigende band” of „verbindingsband”. — Ef 4:3, Int.
Ook ketens werden gebruikt om gevangenen te binden. Twee Hebreeuwse woorden die een keten aanduiden (rethoe·qahʹ en rat·tōqʹ), zijn afgeleid van het grondwoord ra·thaqʹ, dat „binden” betekent (Na 3:10). Het Griekse woord voor keten is haʹlu·sis. — Mr 5:3, 4.
Veel getrouwe voorchristelijke getuigen werden in boeien geslagen en in gevangenissen geworpen (Heb 11:36). Over Jakobs zoon Jozef in Egypte wordt gezegd: „In boeien knelde men zijn voeten, in ijzers kwam zijn ziel” (Ps 105:18). Delila gebruikte zeven nog vochtige pezen en later nieuwe touwen als boeien in een poging Simson als gevangene aan de Filistijnen uit te leveren, maar hij verbrak ze moeiteloos. Ten slotte werd hij, nadat zijn kracht van hem was geweken en hij gevangengenomen was, met twee koperen boeien gebonden (Re 16:6-12, 21). Jeremia werd door Pashur, de gemachtigde in de tempel, in het blok gesloten en later door de vorsten van Juda in „het huis van boeien” gevangengezet. — Jer 20:2, 3; 37:15.
Wegens de trouweloosheid van koning Manasse van Juda liet Jehovah hem door de koning van Assyrië in koperen boeien sluiten. Koning Nebukadnezar bond koning Zedekia met koperen boeien en voerde hem als gevangene naar Babylon (2Kon 25:7; 2Kr 33:11; Jer 39:7; 52:11). Jeremia werd vrijgelaten en zijn handboeien werden verwijderd door Nebuzaradan, de overste van Nebukadnezars lijfwacht. — Jer 40:1, 4.
Jezus werd door de mannen die hem in de hof van Gethsemane grepen, geboeid en naar Annas gevoerd, waarna hij, nog steeds geboeid, naar Kajafas werd gezonden. Nadat hij voor het Sanhedrin was verhoord, werd hij op hun bevel geboeid en naar Pilatus gevoerd (Jo 18:12, 13, 24, 28; Mr 15:1). Voordat Saulus zich tot het christendom bekeerde en de apostel Paulus werd, maakte hij jacht op christenen om hen geboeid voor het hoogste joodse gerechtshof te brengen (Han 9:2, 21). Petrus werd door Herodes naar Romeins gebruik met ketens tussen twee soldaten vastgebonden. — Han 12:6, 7.
Paulus vermeldt in verscheidene van de brieven die hij tijdens zijn eerste gevangenschap in Rome van daar uit schreef, dat hij zich in gevangenisboeien bevindt en noemt zich „een gezant in ketenen” (Ef 6:20; Fil 1:7, 13-17; Kol 4:18; Flm 10, 13). Zoals echter uit de beschrijving van zijn situatie in Handelingen 28:16-31 op te maken valt, genoot hij aanzienlijke bewegingsvrijheid, zodat hij niet alleen kon schrijven maar ook gasten en bezoekers kon ontvangen en tot hen kon prediken. Paulus werd op vrije voeten gesteld maar later weer gevangengenomen. Tijdens zijn tweede gevangenschap in Rome, die eindigde met zijn terechtstelling, was hij opnieuw in ketens geslagen. — Flm 22; 2Ti 1:16; 2:9; 4:6-8.
Overdrachtelijk en symbolisch gebruik. De uitdrukkingen „banden” en „ketenen” worden in de Schrift vaak overdrachtelijk gebruikt voor gevangenschap of een vorm van vrijheidsbeperking. In verband met de Babylonische ballingschap wordt Sion profetisch afgeschilderd als een vrouw in boeien of met banden om haar hals (Jes 52:2). Hoewel veel ballingen op den duur wel in eigen huizen woonden en aanzienlijke vrijheid genoten, stond het hun niet vrij naar Sion of Jeruzalem terug te keren. — Jer 29:4, 5.
God heeft de ongehoorzame engelen met „eeuwige banden onder dikke duisternis” in hun bewegingsvrijheid beperkt (Ju 6). Er wordt ook van hen gezegd dat zij aan „afgronden van dikke duisternis” zijn overgeleverd (2Pe 2:4). Zoals de Schrift toont, is hun niet alle bewegingsvrijheid ontnomen, want zij zijn in staat geweest bezit te nemen van mensen en hadden zelfs toegang tot de hemel totdat zij door Michaël en zijn engelen eruit werden geworpen en naar de aarde werden geslingerd (Mr 1:32; Opb 12:7-9). Satan de Duivel zal door de engel die de sleutel van de afgrond heeft, met een grote keten gebonden en voor duizend jaar in de afgrond geslingerd worden, waarna hij voor een korte tijd losgelaten moet worden (Opb 20:1-3). Daar engelen geen schepselen van vlees en bloed zijn, duidt deze keten ongetwijfeld op de een of andere bindende kracht waar wij geen kennis van hebben.
Jezus zei over een vrouw die achttien jaar lang door een geest van zwakheid kromgebogen was geweest en vervolgens door hem werd genezen, dat Satan haar gebonden had gehouden (Lu 13:11, 16). Petrus noemde Simon, die probeerde de gave van de heilige geest te kopen, een „band van onrechtvaardigheid”. — Han 8:23.
De handen van een immorele vrouw worden met boeien vergeleken, en de man die haar achternagaat, is als iemand die „geboeid is voor het strenge onderricht van een dwaas”. — Pr 7:26; Sp 7:22.
In gunstige zin spreekt Ezechiël wegens de bindende kracht van een verbond over „de band van het verbond” (Ez 20:37). Personen die een echtverbintenis hebben aangegaan, worden beschouwd als erdoor „gebonden” (Ro 7:2; 1Kor 7:27, 39). Over liefde wordt gesproken als „een volmaakte band van eenheid”. — Kol 3:14.