Hoofdstuk 13
Koop door vuur gelouterd goud
LAODICEA
1, 2. Waar lag de gemeente die als laatste van de zeven een boodschap van de verheerlijkte Jezus ontving, en wat zijn enkele bijzonderheden van de stad?
LAODICÉA is de laatste van de zeven gemeenten die een boodschap van de uit de doden opgewekte Jezus ontvangt. En wat een onthullende, stimulerende inlichtingen staan erin!
2 Heden ten dage zou u de ruïnes van Laodicéa in de omgeving van Denizli aantreffen, zo’n 90 kilometer ten zuidoosten van Alaşehir. In de eerste eeuw was Laodicéa een welvarende stad. Gelegen aan een knooppunt van grote wegen was het een belangrijk centrum van het bankwezen en de handel. De verkoop van een welbekende oogzalf vergrootte haar rijkdom, en ze was ook beroemd wegens haar gewaden van uitmuntende kwaliteit die plaatselijk uit fijne, zwarte wol vervaardigd werden. Het gebrek aan een goede watervoorziening, een van de grote problemen voor de stad, was overwonnen doordat water uit nogal verafgelegen warme bronnen via een waterleidingsysteem naar de stad werd gevoerd. Het water zou tegen de tijd dat het in de stad aankwam, dus alleen nog maar lauw zijn.
3. Hoe leidt Jezus zijn boodschap aan de gemeente in Laodicéa in?
3 Laodicéa lag vlak bij Kolosse. Toen de apostel Paulus aan de Kolossenzen schreef, maakte hij gewag van een brief die hij aan de Laodicenzen had gestuurd (Kolossenzen 4:15, 16). Wij weten niet wat Paulus in die brief geschreven heeft, maar uit de boodschap die Jezus nu aan de Laodicenzen stuurt, blijkt dat zij in een beklagenswaardige geestelijke toestand zijn geraakt. Zoals gewoonlijk legt Jezus echter eerst zijn eigen bewijzen van bevoegdheid over door te zeggen: „En schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicéa: Deze dingen zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin van de schepping door God.” — Openbaring 3:14.
4. Hoe is Jezus „de Amen”?
4 Waarom noemt Jezus zich „de Amen”? Deze titel voegt rechterlijk gewicht aan zijn boodschap toe. „Amen” is een translitteratie van een Hebreeuws woord dat „zeker”, „zo zij het” betekent, en het wordt aan het eind van gebeden gebruikt ter bevestiging van de daarin tot uitdrukking gebrachte gevoelens (1 Korinthiërs 14:16). Jezus is „de Amen” omdat zijn onkreukbare rechtschapenheid en offerandelijke dood een bevestiging en waarborg vormden voor de vervulling van al Jehovah’s kostbare beloften (2 Korinthiërs 1:20). Sinds die tijd worden alle gebeden terecht via Jezus tot Jehovah gericht. — Johannes 15:16; 16:23, 24.
5. In welk opzicht is Jezus „de getrouwe en waarachtige getuige”?
5 Jezus is ook „de getrouwe en waarachtige getuige”. In profetieën wordt hij vaak met getrouwheid, waarheid en rechtvaardigheid in verband gebracht, want als een dienstknecht van Jehovah God is hij volkomen betrouwbaar (Psalm 45:4; Jesaja 11:4, 5; Openbaring 1:5; 19:11). Hij is de grootste Getuige voor Jehovah. In feite heeft Jezus, als „het begin van de schepping door God”, Gods heerlijkheid vanaf het allereerste begin bekendgemaakt (Spreuken 8:22-30). Als mens op aarde legde hij getuigenis af van de waarheid (Johannes 18:36, 37; 1 Timótheüs 6:13). Na zijn opstanding beloofde hij de heilige geest aan zijn discipelen en zei tot hen: „Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samária en tot de verst verwijderde streek der aarde.” Vanaf Pinksteren in 33 G.T. gaf Jezus deze gezalfde christenen leiding bij de prediking van het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is” (Handelingen 1:6-8; Kolossenzen 1:23). Jezus verdient het werkelijk de getrouwe en waarachtige getuige genoemd te worden. De gezalfde christenen in Laodicéa zouden er baat bij hebben naar zijn woorden te luisteren.
6. (a) Hoe beschrijft Jezus de geestelijke toestand van de gemeente in Laodicéa? (b) Welk voortreffelijke voorbeeld van Jezus hebben de christenen in Laodicéa niet nagevolgd?
6 Welke boodschap heeft Jezus voor de Laodicenzen? Hij prijst hen niet. Hij zegt ronduit tot hen: „Ik ken uw daden, dat gij noch koud noch heet zijt. Waart gij maar koud of anders heet. Omdat gij lauw zijt en noch heet noch koud, daarom ga ik u uit mijn mond uitbraken” (Openbaring 3:15, 16). Hoe zou u reageren op zo’n boodschap van de Heer Jezus Christus? Zou u niet tot het besef komen dat er een zelfonderzoek nodig is? Die Laodicenzen moeten zichzelf beslist meer inspannen, want zij zijn geestelijk traag geworden, aangezien zij blijkbaar te veel dingen als vanzelfsprekend beschouwen. (Vergelijk 2 Korinthiërs 6:1.) Jezus, die zij als christenen hadden moeten navolgen, legt altijd een vurige ijver voor Jehovah en zijn dienst aan de dag (Johannes 2:17). Bovendien hebben zachtmoedige personen ondervonden dat hij altijd vriendelijk en zachtaardig is, zo verfrissend als een beker koud water op een snikhete dag (Matthéüs 11:28, 29). Maar de christenen in Laodicéa zijn noch heet noch koud. Evenals het water dat hun stad binnenstroomt, zijn zij lauw geworden. Zij lopen het risico door Jezus volledig verworpen, ’uit zijn mond uitgebraakt’, te worden! Mogen wij van onze zijde er net als Jezus altijd ijverig naar streven anderen geestelijk te verkwikken. — Matthéüs 9:35-38.
„Gij zegt: ’Ik ben rijk’”
7. (a) Hoe stelt Jezus vast wat de wortel van het probleem van de christenen in Laodicéa is? (b) Waarom zegt Jezus dat de christenen in Laodicéa „blind en naakt” zijn?
7 Wat is in werkelijkheid de wortel van het probleem van de Laodicenzen? Wij krijgen hier een goed begrip van door Jezus’ volgende woorden: „Omdat gij zegt: ’Ik ben rijk en heb rijkdom verworven en heb in het geheel niets nodig’, maar gij niet weet dat gij ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt zijt” (Openbaring 3:17; vergelijk Lukas 12:16-21). Omdat zij in een rijke stad wonen, vertrouwen zij op hun rijkdommen. Waarschijnlijk is hun levenswijze beïnvloed door het stadion, de theaters en de sportscholen, zodat zij „meer liefde voor genoegens dan liefde voor God” hebben gekregen (2 Timótheüs 3:4).a Doch de materieel rijke Laodicenzen zijn geestelijk verarmd. Zij hebben weinig of geen ’schatten in de hemel vergaard’ (Matthéüs 6:19-21). Zij hebben hun oog niet zuiver gehouden door Gods koninkrijk de eerste plaats in hun leven toe te kennen. Zij verkeren werkelijk in duisternis en zijn blind, zonder geestelijk gezichtsvermogen (Matthéüs 6:22, 23, 33). Bovendien zijn zij, ondanks de prachtige gewaden die zij met hun stoffelijke rijkdom hebben kunnen kopen, in Jezus’ ogen naakt. Zij hebben geen geestelijke gewaden waardoor zij als christenen worden geïdentificeerd. — Vergelijk Openbaring 16:15.
8. (a) In welk opzicht bestaat er ook in deze tijd een soortgelijke situatie als in Laodicéa? (b) Hoe hebben sommige christenen zich in deze hebzuchtige wereld laten misleiden?
8 Wat een schokkende toestand! Maar zien wij tegenwoordig niet vaak een soortgelijke situatie? Wat is de grondoorzaak? Een houding van zelfvertrouwen die voortspruit uit een zich verlaten op materiële bezittingen en menselijke hulpbronnen. Sommigen onder Jehovah’s volk hebben zich evenals de kerkgangers van de christenheid laten misleiden en denken dat zij God kunnen behagen door slechts zo af en toe vergaderingen te bezoeken. Zij trachten het te redden door louter op symbolische wijze „daders van het woord” te zijn (Jakobus 1:22). Ondanks herhaalde waarschuwingen van de Johannesklasse zetten zij hun hart op stijlvolle kleding, auto’s en huizen, en op een leven dat om ontspanning en genoegens draait (1 Timótheüs 6:9, 10; 1 Johannes 2:15-17). Dit alles heeft tot gevolg dat het geestelijke waarnemingsvermogen afstompt (Hebreeën 5:11, 12). In plaats van lusteloos lauw te zijn, moeten zij „het vuur van de geest” oprakelen en er blijk van geven dat zij met verfrissende ijver ’het woord prediken’. — 1 Thessalonicenzen 5:19; 2 Timótheüs 4:2, 5.
9. (a) Welke woorden van Jezus dienen lauwe christenen tot bezinning te brengen, en waarom? (b) Hoe kunnen dwalende „schapen” door de gemeente geholpen worden?
9 Hoe beschouwt Jezus lauwe christenen? Zijn openhartige woorden dienen hen tot bezinning te brengen: „Gij . . . weet [niet] dat gij ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt zijt.” Hun geweten is zo afgestompt dat zij zich zelfs niet eens bewust zijn van de ontstellende toestand waarin zij zich bevinden. (Vergelijk Spreuken 16:2; 21:2.) Deze ernstige situatie in de gemeente kan niet lichtvaardig weggewuifd worden. Door een voortreffelijk voorbeeld van ijver te geven en door liefdevol herderlijk werk te verrichten, kunnen ouderlingen en andere door hen ingeschakelde personen deze dwalende „schapen” misschien wakker schudden, zodat zij hun vroegere vreugde, die voortspruit uit van ganser harte verrichte dienst, zullen herwinnen. — Lukas 15:3-7.
Raad over ’rijk worden’
10. Wat is het „goud” dat de christenen in Laodicéa op Jezus’ aanraden van hem moeten kopen?
10 Bestaat er een geneesmiddel voor de treurige situatie in Laodicéa? Ja, maar dan moeten die christenen Jezus’ raad opvolgen: „Ik [raad] u aan door vuur gelouterd goud van mij te kopen, opdat gij rijk moogt worden” (Openbaring 3:18a). Het ware, door vuur gelouterde en van alle schuimslakken ontdane christelijke „goud” zal hen ’rijk maken met betrekking tot God’ (Lukas 12:21). Waar kunnen zij dat goud kopen? Niet bij de plaatselijke bankiers maar bij Jezus! De apostel Paulus verklaarde wat dat goud is toen hij Timótheüs zei welgestelde christenen te bevelen „goed te doen, rijk te zijn in voortreffelijke werken, vrijgevig te zijn, mededeelzaam, voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat wegleggend”. Alleen door zich op deze wijze in te spannen, konden zij „het werkelijke leven stevig . . . vastgrijpen” (1 Timótheüs 6:17-19). De materieel rijke Laodicenzen hadden Paulus’ raad moeten opvolgen, waardoor zij geestelijk rijk geworden zouden zijn. — Zie ook Spreuken 3:13-18.
11. Welke voorbeelden in de moderne tijd zijn er van personen die „door vuur gelouterd goud” kopen?
11 Zijn er in de moderne tijd voorbeelden van personen die „door vuur gelouterd goud” kopen? Ja, die zijn er! De feiten laten zien dat toen de dag des Heren naderbij kwam, een kleine groep bijbelonderzoekers ontwaakte en tot het inzicht kwam dat veel Babylonische leringen der christenheid, zoals de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de ziel, een hellevuurpijniging, de kinderdoop en de aanbidding van beelden (waaronder het kruis en Mariabeelden), vals waren. Deze christenen, die voorvechters van de bijbelse waarheid waren, maakten bekend dat Jehovah’s koninkrijk de enige hoop der mensheid is en het loskoopoffer van Jezus de basis voor redding. Bijna veertig jaar vóór 1914 hadden zij al op dat jaar gewezen als het jaar dat volgens de bijbelse profetieën het einde van de tijden der heidenen zou kenmerken, dat gepaard zou gaan met opzienbarende ontwikkelingen op aarde. — Openbaring 1:10.
12. Wie was een toonaangevende figuur onder de ontwakende christenen, en hoe gaf hij een markant voorbeeld met betrekking tot het vergaren van schatten in de hemel?
12 Charles Taze Russell, die in het begin van de jaren ’70 van de negentiende eeuw een bijbelstudieklas oprichtte in Allegheny (thans een stadsdeel van Pittsburgh, Pennsylvania, VS), was een toonaangevende figuur onder deze ontwakende christenen. Toen Russell zijn speurtocht naar de waarheid begon, was hij aandeelhouder in de zaak van zijn vader en op weg miljonair te worden. Maar hij verkocht zijn zakenbelangen in de filiaalonderneming en besteedde zijn fortuin om de bekendmaking van Gods koninkrijk over de gehele aarde te helpen bekostigen. In 1884 werd Russell de eerste president van de corporatie die nu bekendstaat als de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania. Uitgeput van zijn laatste predikingstocht door het westelijke deel van de Verenigde Staten stierf hij in 1916 in een trein die zich op weg naar New York in de buurt van Pampa (Texas) bevond. Hij had een markant voorbeeld gegeven van de wijze waarop men geestelijke schatten in de hemel kan vergaren, een voorbeeld dat in deze tijd door honderdduizenden van zelfopoffering blijk gevende pionierbedienaren wordt nagevolgd. — Hebreeën 13:7; Lukas 12:33, 34; vergelijk 1 Korinthiërs 9:16; 11:1.
Geestelijke oogzalf aanbrengen
13. (a) Hoe zal de toestand van de Laodicenzen door geestelijke oogzalf verbeteren? (b) Wat voor klederen beveelt Jezus aan, en waarom?
13 Jezus richt ook de volgende strenge vermaning tot die Laodicenzen: „[Koop] witte bovenklederen, opdat gij gekleed moogt worden en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om op uw ogen te strijken, opdat gij moogt zien” (Openbaring 3:18b). Zij moeten een geneesmiddel voor hun geestelijke blindheid zoeken door geneeskrachtige oogzalf te kopen, niet de zalf die bij de plaatselijke heelmeesters te krijgen is, maar die waarin alleen Jezus kan voorzien. Dit zal ertoe bijdragen dat zij geestelijk onderscheidingsvermogen krijgen en zal hen helpen „het pad van de rechtvaardigen” te bewandelen door hun stralende ogen scherp gericht te houden op het doen van Gods wil (Spreuken 4:18, 25-27). Aldus kunnen zij, nee niet de plaatselijk in Laodicéa vervaardigde dure klederen van zwarte wol aantrekken, maar de voortreffelijke „witte bovenklederen” waardoor duidelijk hun bevoorrechte identiteit als volgelingen van Jezus Christus wordt aangetoond. — Vergelijk 1 Timótheüs 2:9, 10; 1 Petrus 3:3-5.
14. (a) Welke geestelijke oogzalf is sinds 1879 beschikbaar? (b) Wat is uiteindelijk de bron van de financiële ondersteuning van Jehovah’s Getuigen? (c) Hoe verschillen Jehovah’s Getuigen van anderen wat het gebruik van bijdragen betreft?
14 Is er in deze tijd geestelijke oogzalf beschikbaar? Ja, beslist! In 1879 begon Pastor Russell, zoals hij met genegenheid genoemd werd, ter verdediging van de waarheid het tijdschrift uit te geven dat in deze tijd over de hele wereld bekend is als De Wachttoren, Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk. In de tweede uitgave ervan verklaarde hij: „[Dit tijdschrift] heeft, zoals wij geloven, JEHOVAH als ondersteuner, en aangezien dit het geval is, zal er nooit aan mensen om steun worden gebedeld of gevraagd. Wanneer Hij die zegt: ’Al het goud en zilver van de bergen behoort mij toe’ in gebreke blijft de noodzakelijke geldmiddelen te verschaffen, zullen wij begrijpen dat het tijd is om de publikatie te staken.” Sommige tv-predikanten hebben enorme fortuinen bijeengegaard en leven in schaamteloze (en soms immorele) weelde (Openbaring 18:3). In tegenstelling hiermee hebben de Bijbelonderzoekers, die in deze tijd als Jehovah’s Getuigen bekendstaan, alle vrijwillig geschonken bijdragen die zij hebben ontvangen, gebruikt voor het organiseren en bevorderen van de wereldomvattende prediking van Jehovah’s komende koninkrijk. Tot op deze dag staat het uitgeven van De Wachttoren en Ontwaakt!, welke tijdschriften in 2006 een gezamenlijke oplage van ruim 59 miljoen exemplaren hadden, onder leiding van de Johannesklasse. De Wachttoren is in zo’n 150 talen verkrijgbaar. Het is het officiële tijdschrift van een gemeente die bestaat uit ruim zes miljoen christenen die zulke geestelijke oogzalf hebben gebruikt opdat hun ogen geopend zouden worden voor de strikken van de valse religie en voor de dringendheid van de prediking van het goede nieuws in alle natiën. — Markus 13:10.
Voordeel trekken van terechtwijzing en streng onderricht
15. Waarom geeft Jezus de christenen in Laodicéa krachtige raad, en hoe dient de gemeente daarop te reageren?
15 Laten wij nu tot de Laodicenzen terugkeren. Hoe zullen zij op de strenge raad van Jezus reageren? Dienen zij zich ontmoedigd te voelen en te denken dat Jezus hen niet langer als zijn volgelingen wil? Nee, beslist niet. De boodschap zegt verder: „Allen voor wie ik genegenheid heb, wijs ik terecht en onderricht ik streng. Wees daarom ijverig en heb berouw” (Openbaring 3:19). Net als in het geval van het door Jehovah gegeven strenge onderricht, is het strenge onderricht dat Jezus geeft een blijk van zijn liefde (Hebreeën 12:4-7). De gemeente in Laodicéa dient profijt te trekken van zijn tedere zorg en zijn raad toe te passen. Zij moeten berouw hebben en erkennen dat hun lauwheid op zondigen neerkomt (Hebreeën 3:12, 13; Jakobus 4:17). Laten hun ouderlingen materialistische wegen de rug toekeren en de gave die zij van God hebben ontvangen, ’als een vuur aanwakkeren’. Laten allen in de gemeente, gestimuleerd door de goede uitwerking van de geestelijke oogzalf, zich net zo verkwikt voelen als na een verkoelende teug koud bronwater. — 2 Timótheüs 1:6; Spreuken 3:5-8; Lukas 21:34.
16. (a) Hoe worden Jezus’ liefde en genegenheid in deze tijd tentoongespreid? (b) Hoe dienen wij te reageren als wij krachtige raad ontvangen?
16 Hoe staat het met ons in deze tijd? Jezus blijft ’de zijnen die in de wereld zijn, liefhebben’. Dit zal hij „alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” doen (Johannes 13:1; Matthéüs 28:20). Zijn liefde en genegenheid worden in deze tijd door middel van de Johannesklasse en de sterren of ouderlingen in de christelijke gemeente tentoongespreid (Openbaring 1:20). In deze zeer moeilijke tijd zijn de ouderlingen er intens in geïnteresseerd ons allen, jong en oud, te helpen binnen de grenzen van de theocratische schaapskooi te blijven, zodat wij weerstand kunnen bieden aan de geest van onafhankelijkheid, de materialistische hebzucht en de immorele vuiligheid van de wereld. Als wij af en toe krachtige raad of streng onderricht ontvangen, houd dan in gedachte dat „de terechtwijzingen van streng onderricht . . . de weg des levens [zijn]” (Spreuken 6:23). Wij allen zijn onvolmaakt en zo nodig zullen wij graag van berouw blijk willen geven, zodat wij terechtgebracht kunnen worden en in Gods liefde kunnen blijven. — 2 Korinthiërs 13:11.
17. Hoe kan rijkdom geestelijk gevaarlijk voor ons zijn?
17 Wij mogen niet toelaten dat materialisme, rijkdom of het niet bezitten van rijkdom ons lauw maken. Rijkdom kan een hulp zijn om nieuwe mogelijkheden van dienst te openen maar kan ook gevaarlijk zijn (Matthéüs 19:24). Een welgesteld persoon kan denken dat hij niet zo ijverig in het predikingswerk hoeft te zijn als anderen, mits hij maar van tijd tot tijd flinke bijdragen schenkt. Of hij kan menen dat rijk zijn hem voor gunsten in aanmerking doet komen. Bovendien kan iemand die kapitaalkrachtig is, zich op het gebied van genoegens en ontspanning meer veroorloven dan anderen, die daar geen geld voor hebben. Maar die verzetjes kosten tijd en kunnen de onoplettenden van de christelijke bediening aftrekken, waardoor de onvoorzichtigen lauw worden. Mogen wij al zulke valstrikken vermijden en met een onverdeelde inzet ’hard blijven werken en ons inspannen’, met eeuwig leven in het vooruitzicht. — 1 Timótheüs 4:8-10; 6:9-12.
’Het avondmaal nuttigen’
18. Welke gelegenheid biedt Jezus de christenen in Laodicéa?
18 Jezus vervolgt met de woorden: „Zie! Ik sta aan de deur en klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opendoet, zal ik in zijn huis komen en de avondmaaltijd met hem nuttigen en hij met mij” (Openbaring 3:20). Indien de christenen in Laodicéa Jezus slechts welkom willen heten in hun gemeente, zal hij hen helpen hun lauwheid te overwinnen! — Matthéüs 18:20.
19. Wat geeft Jezus te kennen met zijn belofte om samen met de gemeente in Laodicéa de avondmaaltijd te nuttigen?
19 Dat Jezus het over de avondmaaltijd heeft, herinnert de Laodicenzen ongetwijfeld aan de keren dat hij samen met zijn discipelen een maaltijd nuttigde (Johannes 12:1-8). Zulke gelegenheden waren altijd een bron van geestelijke zegeningen voor de aanwezigen. Ook na Jezus’ opstanding waren er opmerkelijke gelegenheden dat hij samen met zijn discipelen een maaltijd gebruikte, en zulke gelegenheden sterkten hen altijd zeer (Lukas 24:28-32; Johannes 21:9-19). Zijn belofte om de gemeente te Laodicéa een bezoek te brengen en de avondmaaltijd met hen te nuttigen, houdt derhalve een belofte in dat hij hun rijke geestelijke zegeningen zal doen toekomen, als zij hem maar welkom willen heten.
20. (a) Wat was aan het begin van de dag des Heren het gevolg van de lauwheid der christenheid? (b) Hoe is Jezus’ oordeel van invloed geweest op de christenheid?
20 De liefdevolle vermaning die Jezus aan de Laodicenzen gaf, is van grote betekenis voor het overblijfsel van gezalfde christenen in deze tijd. Sommigen van hen herinneren zich dat toen de dag des Heren begon, de religieaanhangers der christenheid in ontstellende mate lauw waren. In plaats van onze Heer welkom te heten toen hij in 1914 wederkwam, geraakten haar geestelijken verwikkeld in het bloedbad van de Eerste Wereldoorlog, waarin 24 van de 28 strijdende natiën christelijk beweerden te zijn. Wat een enorme bloedschuld rust er op hen! Tijdens de Tweede Wereldoorlog, die eveneens grotendeels in de christenheid werd gestreden, hoopten de zonden van de valse religie zich wederom „helemaal tot aan de hemel” op (Openbaring 18:5). Bovendien hebben de geestelijken Jehovah’s komende koninkrijk de rug toegekeerd door hun steun te verlenen aan de Volkenbond, de Verenigde Naties en nationalistische, revolutionaire bewegingen, die geen van alle de problemen der mensheid kunnen oplossen. Jezus heeft de geestelijken al lang verworpen door hen te veroordelen en af te wijzen, net zoals een visser zich ontdoet van ongeschikte vissen die hij in zijn sleepnet heeft gevangen. De miserabele toestand waarin de kerken der christenheid heden ten dage verkeren, getuigt van dit over haar uitgesproken oordeel. Moge haar uiteindelijke lot ons tot waarschuwing dienen! — Matthéüs 13:47-50.
21. Hoe hebben christenen in de ware gemeente vanaf 1919 op Jezus’ woorden tot de christenen in Laodicéa gereageerd?
21 Zelfs binnen de ware gemeente zijn er tot op deze tijd lauwe personen die gelijk een drank zijn die noch stimulerend heet noch verfrissend koud is. Maar Jezus heeft zijn gemeente nog steeds innig lief. Hij stelt zichzelf ter beschikking van christenen die gastvrij reageren, en velen hebben hem welkom geheten en hem als het ware voor een avondmaaltijd uitgenodigd. Als gevolg hiervan zijn vanaf 1919 hun ogen geopend voor de betekenis van bijbelprofetieën. Zij hebben zich in een periode van grote geestelijke verlichting verheugd. — Psalm 97:11; 2 Petrus 1:19.
22. Welke toekomstige avondmaaltijd heeft Jezus misschien in gedachten gehad, en wie zullen eraan deelnemen?
22 Toen Jezus zich tot de Laodicenzen richtte, heeft hij misschien ook een andere avondmaaltijd in gedachten gehad. Verderop in de Openbaring lezen wij: „Gelukkig zijn zij die uitgenodigd zijn tot de avondmaaltijd van de bruiloft van het Lam.” Dit is het majestueuze overwinningsfeestmaal tot lof van Jehovah nadat hij het oordeel aan de valse religie heeft voltrokken — een feestmaal waaraan Christus en zijn voltallige uit 144.000 personen bestaande bruid in de hemel zullen deelnemen (Openbaring 19:1-9). De gunstig reagerende leden van die gemeente in het oude Laodicéa — ja, en ook de getrouwe broeders van Christus Jezus in deze tijd, die reine klederen dragen waardoor zij als ware gezalfde christenen worden geïdentificeerd — zullen zich allen met hun Bruidegom aan die avondmaaltijd vergasten (Matthéüs 22:2-13). Wat een krachtige aansporing om ijverig te zijn en berouw te hebben!
Een troon voor de overwinnaars
23, 24. (a) Over welke verdere beloning spreekt Jezus? (b) Wanneer nam Jezus op zijn Messiaanse troon plaats, en wanneer begon hij met het oordeel van degenen die beleden christenen te zijn? (c) Welke schitterende belofte deed Jezus zijn discipelen toen hij de herdenking van zijn dood instelde?
23 Met de volgende woorden spreekt Jezus over een verdere beloning: „Wie overwint, hem zal ik geven met mij plaats te nemen op mijn troon, evenals ik heb overwonnen en met mijn Vader plaats heb genomen op zijn troon” (Openbaring 3:21). Als vervulling van Davids woorden in Psalm 110:1, 2 werd de rechtschapenheid bewarende Jezus, die de wereld had overwonnen, in 33 G.T. uit de doden opgewekt en tot de hemel verhoogd om met zijn Vader op Zijn hemelse troon plaats te nemen (Handelingen 2:32, 33). In een ander zeer belangrijk jaar, 1914, kwam Jezus om als Koning en Rechter op zijn eigen Messiaanse troon plaats te nemen. Het oordeel begon klaarblijkelijk in 1918 bij degenen die beleden christenen te zijn. Gezalfde overwinnaars die vóór die tijd waren gestorven, zouden dan worden opgewekt en zich bij Jezus in zijn koninkrijk voegen (1 Petrus 4:17). Hij had dit aan hen beloofd toen hij de herdenking van zijn dood instelde en tot zijn discipelen zei: „Ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen.” — Lukas 22:28-30.
24 Wat een schitterende toewijzing — gedurende „de herschepping” te zamen met de regerende Koning op tronen te mogen zitten en er met hem, op basis van zijn volmaakte slachtoffer, een aandeel aan te hebben de gehoorzame mensenwereld tot Edense volmaaktheid op te heffen! (Matthéüs 19:28; 20:28) Zoals Johannes ons bericht, maakt Jezus degenen die overwinnen tot „een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader”, ten einde op tronen te zitten die rondom Jehovah’s eigen luisterrijke hemelse troon staan opgesteld (Openbaring 1:6; 4:4). Laten wij allen — of wij nu tot de gezalfden behoren of tot de maatschappij der nieuwe aarde, waarvan de leden de hoop koesteren een aandeel te hebben aan het herstellen van het Paradijs — Jezus’ woorden tot de Laodicenzen ter harte nemen! — 2 Petrus 3:13; Handelingen 3:19-21.
25. (a) Hoe eindigt Jezus zijn boodschap aan Laodicéa op dezelfde wijze als de voorgaande boodschappen? (b) Hoe dienen afzonderlijke christenen in deze tijd op Jezus’ woorden tot de gemeente in Laodicéa te reageren?
25 Net als bij de voorgaande boodschappen besluit Jezus deze boodschap met de volgende vermaning: „Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt” (Openbaring 3:22). Wij leven ver in de tijd van het einde. Overal om ons heen zien wij de bewijzen dat de christenheid wat liefde betreft totaal koud is. Mogen wij als ware christenen daarentegen vurig reageren op Jezus’ boodschap aan de gemeente in Laodicéa, ja, op alle zeven boodschappen die onze Heer aan de gemeenten richt. Dit kunnen wij doen door een energiek aandeel te hebben aan de vervulling van Jezus’ belangrijke profetie voor onze tijd: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matthéüs 24:12-14.
26. Wanneer spreekt Jezus weer rechtstreeks tot Johannes, maar waaraan heeft hij een aandeel?
26 Jezus’ raad aan de zeven gemeenten is tot een einde gekomen. Pas in het laatste hoofdstuk van de Openbaring spreekt hij weer tot Johannes; maar hij heeft een aandeel aan vele van de visioenen, bijvoorbeeld die waarin wordt getoond dat hij Jehovah’s oordelen zal voltrekken. Laten wij nu samen met de Johannesklasse het tweede door de Heer Jezus Christus onthulde opmerkelijke visioen aan een beschouwing onderwerpen.
[Voetnoot]
a Archeologische opgravingen hebben op de plek waar Laodicéa lag, zulke ruïnes aan het licht gebracht.
[Kader op blz. 73]
Materialisme contra wijsheid
Destijds in 1956 schreef een columnist: „Naar schatting had de gemiddelde mens een eeuw geleden 72 verlangens, waarvan er 16 als behoeften werden beschouwd. Naar schatting heeft de gemiddelde mens thans 474 verlangens, waarvan er 94 als behoeften worden beschouwd. Een eeuw geleden trachtte men met alle beschikbare verkooptechnieken 200 artikelen aan de gemiddelde man te slijten — maar thans zijn er 32.000 artikelen, die de consument nopen zijn kooplust te beteugelen. De behoeften van de mens zijn weinig — zijn verlangens onbeperkt.” Tegenwoordig wordt men gebombardeerd met de gedachte dat materiële rijkdom en bezittingen het voornaamste in het leven zijn. Derhalve gaan velen voorbij aan de wijze raad uit Prediker 7:12: „Wijsheid is tot bescherming evenals geld tot bescherming is; maar het voordeel van kennis is, dat de wíjsheid haar bezitters in het leven houdt.”
[Illustratie op blz. 67]
Het water dat in Laodicéa aankwam, zou onaangenaam lauw zijn. Christenen in Laodicéa hadden een onbevredigende lauwe geest