VOLG HUN GELOOF NA | JOB
Jehovah gaf hem troost
Eindelijk hielden de mannen hun mond. Het enige geluid dat misschien nog te horen was, was het zachte gefluister van de warme wind uit de Arabische Woestijn. Job was doodop na de lange discussie met zijn drie ‘vrienden’, Elifaz, Bildad en Zofar, en had ze niets meer te zeggen. Zijn dreigende blik sprak boekdelen. Het was alsof hij wilde zeggen: ‘Probeer daar maar eens iets tegen in te brengen.’ Ze konden hem niet in de ogen kijken. Hun argumenten, hun ‘loze woorden’ en hun kwetsende insinuaties hadden niet gewerkt (Job 16:3). Integendeel, Job was vastbeslotener dan ooit om zijn trouw aan God te bewijzen.
Misschien had Job het gevoel dat zijn trouw aan God het enige was dat hij nog had. Hij was al zijn bezittingen kwijtgeraakt, zijn tien kinderen, de steun en het respect van zijn vrienden en buren, en uiteindelijk zijn gezondheid. Zijn huid zat vol korsten, was helemaal zwart geworden door zijn ziekte en zat onder de maden. Zelfs zijn adem stonk (Job 7:5; 19:17; 30:30). Toch hadden de aanvallen van de drie mannen Job strijdlustig gemaakt. Hij had geprobeerd te bewijzen dat hij niet de huichelachtige zondaar was die ze zeiden dat hij was. Jobs laatste toespraak had ze de mond gesnoerd. Hun stortvloed aan wrede woorden was eindelijk opgedroogd. Maar Jobs pijn en verdriet waren niet weg. Hij had nog steeds wanhopig behoefte aan hulp.
Het is begrijpelijk dat Job geen evenwichtige kijk op zijn situatie had. Hij had leiding en correctie nodig. Maar hij had ook behoefte aan bemoediging en oprechte woorden van troost — dingen die zijn drie vrienden hadden moeten geven maar waarin ze waren tekortgeschoten. Heb jij ooit wanhopig behoefte gehad aan leiding en troost? Ben je ooit teleurgesteld geraakt in mensen van wie je dacht dat ze je vrienden waren? Lees hoe Jehovah Job hielp en hoe Job daarop reageerde. Dat kan je hoop geven en je helpen met je situatie om te gaan.
Een wijze en vriendelijke raadgever
Het verslag van Job krijgt een onverwachte wending. Er was nog iemand bij Job, een jongere man met de naam Elihu. Hij had de hele tijd geluisterd naar wat de oudere mannen hadden gezegd. En hij was niet blij met wat hij had gehoord.
Elihu was geschrokken van Jobs woorden. Het deed hem pijn te zien dat de rechtvaardige Job zich zo op stang had laten jagen dat hij probeerde ‘zijn eigen gelijk aan te tonen en niet dat van God’. Toch leefde Elihu met Job mee. Hij zag Jobs pijn, zijn oprechtheid en zijn dringende behoefte aan vriendelijke raad en troost. Geen wonder dat Elihu’s geduld met de drie ‘troosters’ opraakte! Hij had gehoord hoe ze Job aanvielen, hoe ze zijn geloof, zijn waardigheid en zijn trouw aan God probeerden te ondermijnen. Erger nog, doordat ze de waarheid verdraaiden, leek het alsof God zelf slecht was. Elihu kon zich niet meer inhouden. Hij moest nu iets zeggen! (Job 32:2-4, 18)
Hij zei: ‘Ik ben jong en jullie zijn oud. Dus hield ik me respectvol op de achtergrond en durfde ik jullie niet te vertellen wat ik weet.’ Maar nu was het de tijd om te spreken. Hij ging verder: ‘Leeftijd alleen maakt nog niet wijs en niet alleen oude mannen begrijpen wat juist is’ (Job 32:6, 9). In een lange toespraak toonde Elihu aan dat die woorden waar waren. Hij had een heel andere aanpak dan Elifaz, Bildad en Zofar. Elihu beloofde Job dat hij hem niet zou kleineren of ontmoedigen. Hij gaf Job ook waardigheid door hem bij zijn naam te noemen en te erkennen dat zijn vrienden hem grof bespot hadden.a Hij zei respectvol: ‘Job, hoor mijn woorden aan’ (Job 33:1, 7; 34:7).
Elihu gaf Job duidelijke raad: ‘Je zei in mijn bijzijn (...): “Ik ben zuiver, zonder overtreding. Ik ben rein, zonder fout. Maar God heeft redenen gevonden om zich tegen me te keren.”’ Elihu ging meteen naar de kern van het probleem door te vragen: ‘Ben je zo overtuigd van je gelijk dat je zegt: “Ik ben rechtvaardiger dan God”?’ Elihu kon Jobs manier van denken niet door de vingers zien. Hij zei: ‘Je hebt geen gelijk’ (Job 33:8-12; 35:2). Hij besefte dat Job boos was vanwege het tragische verlies dat hij had geleden en het onrecht dat hem door zijn nepvrienden was aangedaan. Toch waarschuwde Elihu Job: ‘Pas op dat woede je niet tot hatelijkheden drijft’ (Job 36:18).
Elihu benadrukt Jehovah’s vriendelijkheid
Elihu kwam vooral voor Jehovah op. Met krachtige woorden vertelde hij een diepe waarheid: ‘Het is ondenkbaar dat de ware God slechte dingen doet, dat de Almachtige onrecht doet! (...) De Almachtige verdraait het recht niet’ (Job 34:10, 12). Hij hielp Job in te zien hoe barmhartig en rechtvaardig Jehovah is door erop te wijzen dat Jehovah Job niet ter verantwoording had geroepen en hem niet gestraft had voor zijn ondoordachte en onrespectvolle uitspraken (Job 35:13-15). Elihu deed niet alsof hij alle antwoorden had, maar erkende nederig: ‘God is groter dan we kunnen bevatten’ (Job 36:26).
Hoewel Elihu’s raad rechtstreeks was, bleef hij vriendelijk. Hij sprak over de prachtige hoop dat Jehovah Job op een dag zou genezen. God zou over zijn trouwe aanbidder zeggen: ‘Laat zijn vlees gezonder worden dan in zijn jeugd. Laat hij terugkeren naar de dagen van zijn jeugdige kracht.’ Nog iets waaruit Elihu’s vriendelijkheid bleek, was dat hij Job niet alleen corrigeerde, maar dat hij Job ook uitnodigde om te reageren. Hij zei: ‘Spreek, want ik wil je gelijk bewijzen’ (Job 33:25, 32). Maar Job gaf hem geen antwoord. Misschien voelde hij niet de behoefte om zich te verdedigen, omdat de raad zo vriendelijk en opbouwend was. Misschien huilde hij van opluchting.
We kunnen veel leren van deze twee trouwe mannen. Van Elihu leren we hoe we een ander troost of raad kunnen geven. Echte vrienden laten niet na om elkaar op een ernstige fout of op verkeerd gedrag te wijzen (Spreuken 27:6). Probeer zo’n vriend te zijn. Blijf vriendelijk en opbouwend, zelfs als iemand uit emotie onjuiste dingen zegt. En als je zelf raad nodig hebt, denk dan aan het voorbeeld van Job, die raad niet verwierp maar er juist nederig naar luisterde. Wij allemaal hebben raad en correctie nodig. Als we die aanvaarden, kan dat ons leven redden (Spreuken 4:13).
‘Vanuit de storm’
In zijn betoog sprak Elihu vaak over de wind, wolken, donder en bliksem. Hij zei over Jehovah: ‘Luister goed naar het dreunen van zijn stem.’ Kort daarna had Elihu het over een ‘stormwind’ (Job 37:2, 9). Het lijkt erop dat toen hij sprak, er een sterke wind stond die uiteindelijk aanzwol tot een krachtige storm. Toen gebeurde er iets dat nog veel spectaculairder was. Jehovah begon te spreken! (Job 38:1)
Wat een voorrecht moet het zijn geweest om een les over de natuur te krijgen van de Schepper van het universum!
Als je het boek Job leest, is het heerlijk om bij deze prachtige hoofdstukken aan te komen waarin Jehovah tot Job spreekt. Het is alsof een storm van waarheid alle lege woorden — alle leugens van Elifaz, Bildad en Zofar — wegblaast. In het begin zei Jehovah helemaal niets tegen die mannen. Hij focuste zich alleen op Job en corrigeerde hem op een rechtstreekse maar liefdevolle manier zoals een vader zijn zoon corrigeert.
Jehovah wist hoeveel verdriet Job had en hij had medelijden met hem. Hij heeft altijd medelijden met zijn geliefde kinderen als ze het moeilijk hebben (Jesaja 63:9; Zacharia 2:8). Maar hij wist ook dat Job ‘zonder kennis’ had gesproken, waardoor hij zijn eigen problemen alleen maar erger maakte. Daarom corrigeerde hij Job door hem veel vragen te stellen die Job aan het denken zetten. Hij vroeg bijvoorbeeld: ‘Waar was jij toen ik de fundamenten van de aarde legde? Vertel het mij, als je denkt dat je het begrijpt.’ Destijds juichten ‘de morgensterren’, Gods familie van engelen, van vreugde over de wonderen van de schepping (Job 38:2, 4, 7). Maar daar had Job natuurlijk totaal geen idee van.
Jehovah vervolgde zijn betoog over de schepping. We zouden kunnen zeggen dat hij Job wat meer vertelde over onderwerpen die we nu onder de natuurwetenschappen zouden scharen, zoals sterrenkunde, biologie, geologie en natuurkunde. Jehovah beschreef in het bijzonder een aantal dieren die in de omgeving van Job voorkwamen: de leeuw, de raaf, de steengeit, de wilde ezel, de wilde stier, de struisvogel, het paard, de valk, de arend, de Behemoth (waarschijnlijk het nijlpaard) en als laatste de Leviathan (waarschijnlijk de krokodil). Wat een voorrecht moet het zijn geweest om een les over de natuur te krijgen van de Schepper van het universum!b
Lessen over nederigheid en liefde
Wat was het punt van Jehovah’s betoog? Job moest echt nederiger worden. Hij was van mening dat hij slecht behandeld was door Jehovah en klaagde daarover, wat zijn problemen alleen maar erger maakte, want zo creëerde hij afstand tussen hem en zijn liefdevolle Vader. Daarom vroeg Jehovah telkens weer waar Job was toen al die prachtige scheppingswerken tot bestaan kwamen en of Job de scheppingen van Jehovah kon voeden, temmen of beheersen. Als Job niet eens controle had over de basiselementen van Jehovah’s schepping, hoe haalde hij het dan in zijn hoofd om de Schepper te oordelen? Was Jehovah’s manier van denken niet veruit superieur aan die van Job?
Job ging niet tegen Jehovah in, rechtvaardigde zichzelf niet en zocht geen uitvluchten
Bij alles wat Jehovah zei, was liefde de ondertoon. Het was alsof Jehovah met Job redeneerde: ‘Mijn zoon, als ik al deze dingen kan maken en ervoor kan zorgen, denk je dan echt dat ik niet voor jou zal zorgen? Zou ik je echt in de steek laten? Zou ik je kinderen, je zekerheden, je gezondheid van je afnemen? Ben ik juist niet degene die je alles wat je hebt verloren kan teruggeven en je verdriet kan wegnemen?’
Job gaf maar twee keer antwoord op Jehovah’s indringende vragen. Hij ging er niet tegenin, rechtvaardigde zichzelf niet en zocht geen uitvluchten. Hij erkende nederig hoe weinig hij wist, en hij had spijt van zijn ondoordachte woorden (Job 40:4, 5; 42:1-6). Hier zien we Jobs geloof op een prachtige manier tot uiting komen. Na alles wat hij had meegemaakt, had hij nog steeds een sterk geloof. Hij aanvaardde Jehovah’s correctie en deed er ook echt iets mee. Een belangrijke vraag voor ons allemaal is dan ook: ‘Ben ik nederig genoeg om correctie en raad te aanvaarden?’ We hebben allemaal hulp nodig. Als we die aanvaarden, volgen we het geloof van Job na.
‘Jullie hebben niet de waarheid over mij gesproken’
Jehovah ging Job nu troosten. Hij richtte zich tot Elifaz, kennelijk de oudste van de drie vrienden van Job, en zei: ‘Mijn woede is opgelaaid tegen jou en je twee vrienden, want jullie hebben niet de waarheid over mij gesproken, zoals mijn dienaar Job’ (Job 42:7). Denk daar eens over na. Zei Jehovah dat alles wat die drie mannen hadden gezegd niet waar was of dat alles wat Job had gezegd klopte? Natuurlijk niet.c Maar er was een groot verschil tussen Job en degenen die hem beschuldigden. Job was kapot van verdriet, zwaar ontmoedigd en gekwetst door de valse beschuldigingen, waardoor het begrijpelijk was dat hij soms maar wat zei. Dat gold niet voor Elifaz en zijn twee vrienden. Ze hadden opzettelijk wrede dingen tegen Job gezegd. Ze waren arrogant en hadden een zwak geloof. Ze hadden een onschuldig man aangevallen, en erger nog, ze hadden een verkeerd beeld van Jehovah gegeven en hadden hem afgeschilderd als een wrede, zelfs slechte God!
Het is dan ook niet vreemd dat Jehovah een groot offer van die mannen eiste. Ze moesten zeven stieren en zeven rammen offeren — dat was niet bepaald weinig, want in de wet van Mozes was de stier het offer dat de hogepriester moest brengen als zijn zonde schuld op het hele volk laadde (Leviticus 4:3). Het was het kostbaarste dier dat onder de wet als offer gebracht kon worden. Bovendien zei Jehovah dat hij het offer van de drie mannen alleen zou aanvaarden als Job eerst voor ze zou bidden (Job 42:8).d Wat moet het Job goed hebben gedaan dat zijn God hem in het gelijk stelde en dat Jehovah’s gerechtigheid zegevierde!
‘Mijn dienaar Job zal voor jullie bidden.’ — Job 42:8
Jehovah was ervan overtuigd dat Job zou doen wat hij van hem vroeg: de mannen die hem zo diep hadden gekwetst vergeven! En Job stelde zijn Vader niet teleur (Job 42:9). Jobs gehoorzaamheid was het grootste bewijs van zijn trouw aan God, een nog veel krachtiger bewijs dan zijn woorden. En het maakte de weg vrij voor de grootste zegeningen in Jobs leven.
‘Heel meelevend’
Jehovah was ‘heel meelevend en barmhartig’ voor Job (Jakobus 5:11). Waarom kunnen we dat zeggen? Jehovah genas Job. Stel je voor hoe Job zich gevoeld moet hebben toen hij besefte dat zijn vlees inderdaad ‘gezonder werd dan in zijn jeugd’ zoals Elihu had voorspeld! Zijn familie en vrienden gaven hem eindelijk de steun die hij zo hard nodig had, ze leefden met hem mee en gaven hem geschenken. Jehovah gaf Job zijn rijkdom terug door hem het dubbele te geven van wat hij eerder had gehad. En hoe zit het met Jobs grootste oorzaak van verdriet — het verlies van zijn kinderen? Job en zijn vrouw kregen een mate van troost toen ze nog tien kinderen kregen. En door een wonder verlengde Jehovah het leven van Job. Job leefde nog 140 jaar, lang genoeg om vier generaties nakomelingen mee te maken. ‘Ten slotte stierf Job, na een lang en goed leven’ (Job 42:10-17). En in het paradijs zullen Job en zijn vrouw herenigd worden met de tien kinderen die Satan van ze had weggenomen (Johannes 5:28, 29).
Waarom werd Job zo enorm door Jehovah gezegend? De Bijbel antwoordt: ‘Jullie hebben van de volharding van Job gehoord’ (Jakobus 5:11). Job doorstond meer moeilijkheden dan de meesten van ons zich kunnen voorstellen. Uit het woord volharding blijkt dat Job de beproevingen niet gewoon verduurde. Hij volhardde zonder zijn liefde voor Jehovah en zijn geloof in hem te verliezen. Hij werd niet hard en verbitterd, maar was bereid om zelfs degenen die hem expres hadden gekwetst te vergeven. Hij verloor nooit zijn kostbare hoop uit het oog en hij bleef in gedachte houden wat voor hem het belangrijkst was: zijn trouw aan God (Job 27:5).
Wij allemaal moeten volharden. We kunnen er zeker van zijn dat Satan ons gaat proberen te ontmoedigen, net zoals hij Job probeerde te ontmoedigen. Maar als we in geloof volharden, nederig blijven, bereid zijn anderen te vergeven en vastbesloten zijn altijd trouw aan Jehovah te blijven, dan hoeven ook wij onze hoop nooit te verliezen (Hebreeën 10:36). Er is niets dat Satan kwader maakt en niets dat Jehovah blijer maakt dan dat we het geloof van Job navolgen!
a Elifaz, Bildad en Zofar hadden lang tegen Job aangepraat — lang genoeg om negen hoofdstukken van de Bijbel te vullen — maar nergens staat dat ze Job ook maar één keer bij zijn naam noemden.
b Soms gaat Jehovah van concrete, realistische beschrijvingen naadloos over op figuurlijke of poëtische uitdrukkingen. (Zie bijvoorbeeld Job 41:1, 7, 8, 19-21.) In beide gevallen was Gods doel hetzelfde: Job helpen om meer ontzag te krijgen voor zijn Schepper.
c De apostel Paulus citeerde later zelfs een uitspraak van Elifaz (Job 5:13; 1 Korinthiërs 3:19). Wat Elifaz had gezegd klopte, maar hij paste het onterecht toe op Job.
d Nergens in de Bijbel wordt vermeld dat Job een soortgelijk offer moest brengen voor zijn vrouw.