Hoofdstuk zeventien
Het identificeren van de ware aanbidders in de tijd van het einde
1. Welke buitengewone ervaringen zouden volgens Daniël hoofdstuk 7 een kleine, weerloze groep mensen in onze tijd ten deel vallen?
EEN klein, weerloos groepje wordt het doelwit van een boosaardige aanval door een grote wereldmacht. Zij blijven bestaan en ervaren zelfs een opleving — niet uit eigen kracht maar omdat Jehovah God hen kostbaar acht. Daniël hoofdstuk 7 voorzei deze gebeurtenissen, die zich in het begin van de twintigste eeuw voordeden. Maar wie waren deze mensen? Hetzelfde hoofdstuk van Daniël duidde hen aan als „de heiligen van het Opperwezen”, Jehovah God. Ook werd erin onthuld dat zij ten slotte mederegeerders in het Messiaanse koninkrijk zullen zijn! — Daniël 7:13, 14, 18, 21, 22, 25-27.
2. (a) Hoe denkt Jehovah over zijn gezalfde dienstknechten? (b) Wat zou in deze tijd een verstandige handelwijze zijn?
2 Zoals wij in Daniël hoofdstuk 11 vernamen, zal de koning van het noorden definitief aan zijn eind komen nadat hij het geestelijke land van deze getrouwen, waar zij zekerheid genieten, heeft bedreigd (Daniël 11:45; vergelijk Ezechiël 38:18-23). Ja, Jehovah beschermt zijn getrouwe gezalfden. Psalm 105:14, 15 vertelt ons: „Om hunnentwil wees hij koningen terecht, door te zeggen: ’Raakt mijn gezalfden niet aan, en doet mijn profeten geen kwaad.’” Vindt u dan ook niet dat de zich uitbreidende „grote schare” er in deze turbulente tijden verstandig aan doet zo nauw mogelijk verbonden te blijven met deze heiligen? (Openbaring 7:9; Zacharia 8:23) Jezus Christus gaf met schapen te vergelijken personen de raad om nu juist dat te doen — zich te verbinden met zijn gezalfde geestelijke broeders door hen in hun werk te steunen. — Mattheüs 25:31-46; Galaten 3:29.
3. (a) Waarom is het niet gemakkelijk Jezus’ gezalfde volgelingen te vinden en dicht bij hen te blijven? (b) Hoe zal Daniël hoofdstuk 12 in dit opzicht een hulp vormen?
3 Maar Gods Tegenstander, Satan, voert een totale oorlog tegen de gezalfden. Hij heeft valse aanbidding bevorderd en de wereld in feite gevuld met namaakchristenen. Veel mensen zijn daardoor misleid. Anderen hebben eenvoudig de hoop opgegeven ooit nog degenen te vinden die de ware aanbidding vertegenwoordigen (Mattheüs 7:15, 21-23; Openbaring 12:9, 17). Zelfs zij die de „kleine kudde” vinden en zich bij hen aansluiten, moeten vechten voor het behoud van hun geloof, want deze wereld is er constant op uit het geloof af te breken (Lukas 12:32). Hoe is het met u gesteld? Hebt u „de heiligen van het Opperwezen” gevonden en u bij hen aangesloten? Beseft u hoeveel deugdelijke bewijzen er zijn dat degenen die u hebt gevonden, inderdaad degenen zijn die God heeft uitgekozen? Dat bewijsmateriaal kan uw geloof versterken. Het kan u ook toerusten anderen te helpen door de religieuze verwarring van de huidige wereld heen te zien. Daniël hoofdstuk 12 bevat op dit punt een rijkdom aan levensreddende kennis.
DE GROTE VORST GAAT TOT ACTIE OVER
4. (a) Welke twee specifieke zaken voorzegt Daniël 12:1 aangaande Michaël? (b) Wat wordt in Daniël vaak bedoeld met het ’staan’ van een vorst?
4 Daniël 12:1 zegt: „Gedurende die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst die staat ten behoeve van de zonen van uw volk.” Dit vers voorzegt twee concrete dingen ten aanzien van Michaël: ten eerste dat hij „staat”, wat op een toestand duidt die een tijdlang voortduurt; ten tweede dat hij ’zal opstaan’, te kennen gevend dat er in die periode een gebeurtenis te onderscheiden valt. Allereerst willen wij weten in welke periode Michaël „staat ten behoeve van de zonen van [Daniëls] volk”. Bedenk dat Michaël een naam is die Jezus draagt in zijn rol als hemels regeerder. De vermelding dat hij „staat” herinnert ons aan de manier waarop dit woord elders in het boek Daniël wordt gebruikt. Vaak doelt het op het optreden van een koning, zoals het door hem opnemen van koninklijke macht. — Daniël 11:2-4, 7, 20, 21.
5, 6. (a) Gedurende welke tijd ’staat’ Michaël? (b) Wanneer en hoe zal Michaël „opstaan”, en met welke resultaten?
5 Het is duidelijk dat de engel hier vooruitwees naar een tijdsperiode die elders in bijbelse profetieën nader wordt omschreven. Jezus sprak erover als zijn „tegenwoordigheid” (Grieks: pa·rou’si·a), de tijd waarin hij als Koning in de hemel zou regeren (Mattheüs 24:37-39). Deze tijdsperiode wordt ook „de laatste dagen” en „de tijd van het einde” genoemd (2 Timotheüs 3:1; Daniël 12:4, 9). Sinds die periode in 1914 begonnen is, ’staat’ Michaël als Koning in de hemel. — Vergelijk Jesaja 11:10; Openbaring 12:7-9.
6 Maar wanneer zal Michaël „opstaan”? Wanneer hij tot een specifieke actie overgaat. Dat zal Jezus in de toekomst doen. Openbaring 19:11-16 beschrijft Jezus profetisch als de machtige Messiaanse Koning die aan de spits van een engelenleger rijdt en vernietiging brengt over Gods vijanden. Daniël 12:1 vervolgt: „En er zal zich stellig een tijd van benauwdheid voordoen zoals er niet is teweeggebracht sedert er een natie is ontstaan tot op die tijd.” Als Jehovah’s Voornaamste Oordeelsvoltrekker zal Christus in de voorzegde „grote verdrukking” een eind maken aan het hele goddeloze samenstel van dingen. — Mattheüs 24:21; Jeremia 25:33; 2 Thessalonicenzen 1:6-8; Openbaring 7:14; 16:14, 16.
7. (a) Welke hoop bestaat er voor alle getrouwen gedurende de komende „tijd van benauwdheid”? (b) Wat is Jehovah’s boek, en waarom is het van levensbelang om daarin te staan?
7 Hoe zal het in die onheilspellende tijd degenen vergaan die geloof oefenen? Daniël kreeg verder te horen: „Gedurende die tijd zal uw volk ontkomen, een ieder die geschreven wordt bevonden in het boek.” (Vergelijk Lukas 21:34-36.) Wat is dit boek? In essentie vertegenwoordigt het Jehovah’s herinnering aan allen die zijn wil doen (Maleachi 3:16; Hebreeën 6:10). Degenen die in dit boek des levens staan geschreven, genieten de grootst mogelijke zekerheid, want zij worden door God beschermd. Welk kwaad hun ook mag overkomen, het kan en zal ongedaan gemaakt worden. Zelfs als vóór deze komende „tijd van benauwdheid” de dood hen zou treffen, blijven zij veilig bewaard in Jehovah’s onbegrensde herinnering. Hij zal aan hen denken en hun tijdens de duizendjarige regering van Jezus Christus een opstanding schenken. — Handelingen 24:15; Openbaring 20:4-6.
HEILIGEN „ONTWAKEN”
8. Welk schitterende vooruitzicht biedt Daniël 12:2?
8 De opstandingshoop is werkelijk vertroostend. Daniël 12:2 brengt dit thema even ter sprake: „Er zullen er velen zijn van hen die in de stofbodem slapen, die zullen ontwaken, dezen tot leven voor onbepaalde tijd en die tot smaadheden en tot afschuw voor onbepaalde tijd.” (Vergelijk Jesaja 26:19.) Deze woorden kunnen ons Jezus’ ontroerende belofte van een algemene opstanding te binnen brengen (Johannes 5:28, 29). Wat een opwindende hoop! Denk eens aan geliefde vrienden en verwanten — nu dood — die in de toekomst een kans krijgen weer te leven! Maar deze belofte in het boek Daniël doelt in eerste instantie op een ander soort opstanding — een die al heeft plaatsgevonden. Hoe kan dat?
9. (a) Waarom is het redelijk te verwachten dat Daniël 12:2 in de laatste dagen in vervulling gaat? (b) Op wat voor opstanding doelt de profetie, en hoe weten wij dit?
9 Beschouw de context eens. Het eerste vers van hoofdstuk 12 is, zoals wij gezien hebben, niet alleen op het einde van dit samenstel van dingen van toepassing maar ook op deze hele periode van de laatste dagen. Het grootste deel van dit hoofdstuk vindt in feite zijn vervulling gedurende de tijd van het einde en niet in het komende aardse paradijs. Is er in deze periode een opstanding geweest? De apostel Paulus schreef over de opstanding van hen „die de Christus toebehoren” als plaatsvindend „gedurende zijn tegenwoordigheid”. Maar degenen die tot hemels leven worden opgewekt, worden „onverderfelijk” opgewekt (1 Korinthiërs 15:23, 52). Geen van hen wordt opgewekt „tot smaadheden en tot afschuw voor onbepaalde tijd”, zoals voorzegd in Daniël 12:2. Is er nog een ander soort opstanding? In de bijbel heeft opstanding soms een geestelijke betekenis. Zowel Ezechiël als Openbaring bijvoorbeeld bevatten profetische passages die betrekking hebben op een geestelijk herleven, een geestelijke opstanding. — Ezechiël 37:1-14; Openbaring 11:3, 7, 11.
10. (a) In welke zin ervoer het gezalfde overblijfsel in de tijd van het einde een opstanding? (b) Hoe was het voor sommige gezalfden die herleefden, niettemin een ontwaken „tot smaadheden en tot afschuw voor onbepaalde tijd”?
10 Heeft er in de tijd van het einde zo’n geestelijk herleven van Gods gezalfde dienstknechten plaatsgehad? Ja! Het is een historische realiteit dat in 1918 een klein overblijfsel van getrouwe christenen een buitengewone aanval te verduren kreeg die hun georganiseerde openbare bediening ontwrichtte. Toen beleefden zij in 1919, tegen alle waarschijnlijkheid in, een geestelijke herleving. Deze feiten beantwoorden aan de beschrijving van de opstanding die voorzegd staat in Daniël 12:2. Voor sommigen kwam er toen en daarna inderdaad een geestelijk ’ontwaken’. Maar droevig genoeg bleven niet allen in een geestelijk levende toestand. Degenen die na hun ontwaken verkozen de Messiaanse Koning te verwerpen en die Gods dienst verlieten, bezorgden zichzelf de ’smaadheden en afschuw tot onbepaalde tijd’ die in Daniël 12:2 beschreven worden (Hebreeën 6:4-6). De getrouwe gezalfden maakten echter een goed gebruik van hun geestelijk herleven en ondersteunden de Messiaanse Koning loyaal. Uiteindelijk leidt hun getrouwheid, zoals de profetie verklaart, tot „leven voor onbepaalde tijd”. In de huidige tijd vormt hun geestelijke levenskracht in weerwil van vervolging een hulp voor ons om hen te identificeren.
ZIJ ’STRALEN ALS DE STERREN’
11. Wie zijn „zij die inzicht hebben” in deze tijd, en in welk opzicht stralen zij als de sterren?
11 De volgende twee verzen van Daniël hoofdstuk 12 helpen ons zelfs nog beter om „de heiligen van het Opperwezen” te identificeren. In vers 3 vertelt de engel aan Daniël: „Zij die inzicht hebben, zullen stralen als de glans van het uitspansel; en degenen die de velen tot rechtvaardigheid brengen, als de sterren tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig.” Wie zijn in deze tijd „zij die inzicht hebben”? Al weer brengt het bewijsmateriaal ons bij dezelfde „heiligen van het Opperwezen”. Immers, wie anders dan het getrouwe gezalfde overblijfsel bezaten het inzicht om te onderscheiden dat Michaël, de grote vorst, in 1914 als Koning begon te ’staan’? Door waarheden als deze te prediken — en ook door een christelijk gedrag te bewaren — ’schijnen zij als lichtgevers’ in deze geestelijk verduisterde wereld (Filippenzen 2:15; Johannes 8:12). Jezus profeteerde over hen: „In die tijd zullen de rechtvaardigen zo helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.” — Mattheüs 13:43.
12. (a) Hoe zijn in de tijd van het einde de gezalfden erbij betrokken geweest ’de velen tot rechtvaardigheid te brengen’? (b) Hoe zullen de gezalfden tijdens de duizendjarige regering van Christus velen tot rechtvaardigheid brengen en dan ’stralen als de sterren’?
12 Daniël 12:3 vertelt ons zelfs welk werk deze gezalfde christenen in de tijd van het einde zou bezighouden. Zij zouden „de velen tot rechtvaardigheid brengen”. Het gezalfde overblijfsel ging aan de slag om het resterende aantal van de 144.000 mede-erfgenamen van Christus bijeen te brengen (Romeinen 8:16, 17; Openbaring 7:3, 4). Toen dat werk voltooid was — kennelijk in het midden van de jaren ’30 — gingen zij de „grote schare” „andere schapen” bijeenbrengen (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Ook die oefenen geloof in het loskoopoffer van Jezus Christus. Zij nemen daarom een reine positie voor Jehovah’s aangezicht in. Hun aantal is gegroeid tot in de miljoenen en zij koesteren de hoop de komende vernietiging van deze goddeloze wereld te overleven. Gedurende Christus’ duizendjarige regering zullen Jezus en zijn 144.000 medekoningen en -priesters ten behoeve van de gehoorzame mensheid op aarde de volledige voordelen van de losprijs aanwenden en daarmee allen die geloof oefenen, helpen elk laatste spoor van de van Adam geërfde zonde af te leggen (2 Petrus 3:13; Openbaring 7:13, 14; 20:5, 6). In de volste betekenis zullen de gezalfden er dan een aandeel aan hebben ’de velen tot rechtvaardigheid te brengen’ en zullen zij ’stralen als de sterren’ in de hemel. Beziet u het inderdaad als een zeer kostbare hoop om op aarde te leven onder de glorierijke hemelse regering van Christus en zijn mederegeerders? Wat een voorrecht is het om met de „heiligen” een aandeel te hebben aan de prediking van dit goede nieuws van Gods koninkrijk! — Mattheüs 24:14.
ZIJ ’GAAN HER- EN DERWAARTS’
13. In welke betekenis werden de woorden van Daniëls boek verzegeld en geheim gemaakt?
13 De bekendmaking van de engel aan Daniël, begonnen in Daniël 10:20, eindigt nu met deze hartverwarmende woorden: „En wat u betreft, o Daniël, maak de woorden geheim en verzegel het boek, tot de tijd van het einde. Velen zullen her- en derwaarts gaan, en de ware kennis zal overvloedig worden” (Daniël 12:4). Veel van wat Daniël onder inspiratie optekende, werd inderdaad geheim gemaakt en voor menselijk begrip verzegeld. Trouwens, Daniël zelf schreef later: „Wat mij nu betreft, ik hoorde, maar ik kon het niet begrijpen” (Daniël 12:8). In deze zin bleef Daniëls boek eeuwenlang verzegeld. Hoe staat het er nu mee?
14. (a) Wie zijn in „de tijd van het einde” ’her- en derwaarts gegaan’, en waar? (b) Welk bewijs is er dat Jehovah dit „her- en derwaarts gaan” gezegend heeft?
14 Wij zijn bevoorrecht dat wij in de in het boek Daniël voorzegde „tijd van het einde” leven. Zoals voorzegd zijn vele getrouwen in de bladzijden van Gods Woord ’her- en derwaarts gegaan’. Wat is het resultaat geweest? Met Jehovah’s zegen is de ware kennis overvloedig geworden. De getrouwe gezalfde getuigen van Jehovah zijn gezegend met inzicht dat hen in staat heeft gesteld te begrijpen dat de Zoon des mensen in 1914 Koning werd, de beesten uit Daniëls profetie te identificeren, te waarschuwen voor „het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” — en dit zijn nog maar een paar voorbeelden (Daniël 11:31). Deze overvloed aan kennis is dus nog een identificerend kenmerk van „de heiligen van het Opperwezen”. Maar Daniël ontving nog meer bewijsmateriaal.
ZIJ WORDEN ’VERPLETTERD’
15. Welke vraag wordt nu door een engel opgeworpen, en aan wie kan deze vraag ons doen denken?
15 Wij herinneren ons dat Daniël deze boodschappen van engelen ontving aan de oever van „de grote rivier” de Hiddekel, ook bekend als de Tigris (Daniël 10:4). Hier ziet hij nu drie engelen: „Ik, Daniël, ik zag, en zie! er stonden twee anderen, één op de oever aan deze zijde van de stroom en de ander op de oever aan gindse zijde van de stroom. Toen zei de één tot de in het linnen geklede man, die boven de wateren van de stroom was: ’Hoe lang zal het duren tot het einde van de wonderbare dingen?’” (Daniël 12:5, 6) De vraag die de engel hier stelde, kan ons opnieuw doen denken aan „de heiligen van het Opperwezen”. Aan het begin van „de tijd van het einde” in 1914 waren zij heel erg bezig met de vraag hoe lang het zou duren voordat Gods beloften vervuld werden. Dat met de profetie op hen wordt gedoeld, wordt duidelijk in het antwoord op deze vraag.
16. Welke profetie spreekt de engel uit, en hoe beklemtoont hij dat de vervulling ervan zeker is?
16 Daniëls verslag vervolgt: „Nu hoorde ik de in het linnen geklede man, die boven de wateren van de stroom was, terwijl hij vervolgens zijn rechterhand en zijn linkerhand ten hemel ophief en zwoer bij Degene die voor onbepaalde tijd leeft: ’Het zal zijn voor een bestemde tijd, bestemde tijden en een halve. En zodra er een eind zal zijn gemaakt aan het verpletteren van de macht van het heilige volk, zullen al deze dingen een einde nemen’” (Daniël 12:7). Dit is een ernstige zaak. De engel heft beide handen op in een eed, misschien om ervoor te zorgen dat dit gebaar zichtbaar is voor de twee engelen op de beide oevers van de brede rivier. Hij beklemtoont daarmee de absolute zekerheid van de vervulling van deze profetie. Maar wanneer zijn deze bestemde tijden? Het antwoord is niet zo moeilijk te vinden als u wellicht zou denken.
17. (a) Welke parallellen treffen wij aan in de profetieën in Daniël 7:25, Daniël 12:7 en Openbaring 11:3, 7, 9? (b) Hoe lang zijn de drie en een halve tijd?
17 Deze profetie vertoont een opmerkelijke overeenkomst met twee andere profetieën. De ene, die wij in hoofdstuk 9 van dit boek beschouwden, staat in Daniël 7:25; de andere vinden wij in Openbaring 11:3, 7, 9. Merk eens enkele parallellen op. Beide zijn gesitueerd in de tijd van het einde. Beide profetieën betreffen heilige dienstknechten van God en laten zien dat zij vervolgd worden en zelfs tijdelijk niet in staat zijn hun openbare predikingsactiviteit uit te voeren. Elke profetie laat zien dat Gods dienstknechten herleven en dan hun werk hervatten, geheel tegen de bedoeling van hun vervolgers in. En elke profetie vermeldt de duur van deze periode van moeilijkheden voor de heiligen. De twee profetieën in Daniël (7:25 en 12:7) hebben het allebei over ’een tijd, tijden en een halve tijd’. Bijbelgeleerden vatten dit in het algemeen op als drie en een halve tijd. Openbaring duidt dezelfde periode aan met 42 maanden, of 1260 dagen (Openbaring 11:2, 3). Dit bevestigt dat de drie en een halve tijd in Daniël betrekking heeft op drie en een half jaar met 360 dagen per jaar. Maar wanneer begonnen deze 1260 dagen?
18. (a) Wat zou volgens Daniël 12:7 het einde van de 1260 dagen kenmerken? (b) Wanneer werd „de macht van het heilige volk” uiteindelijk verpletterd, en hoe gebeurde dit? (c) Wanneer begonnen de 1260 dagen, en hoe profeteerden de gezalfden in die periode „in zakken gehuld”?
18 De profetie is er heel duidelijk over wanneer de 1260 dagen zouden eindigen — wanneer er ’een eind wordt gemaakt aan het verpletteren van de macht van het heilige volk’. In het midden van 1918 werden leidinggevende leden van de Watch Tower Bible and Tract Society, onder wie ook de president ervan, J. F. Rutherford, op valse beschuldigingen tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld en gevangengezet. Gods heiligen zagen inderdaad hun werk ’verpletterd’, hun macht gebroken. Drie en een half jaar terugtellend van midden 1918 brengt ons op het eind van 1914. In die tijd zette de kleine groep gezalfden zich schrap tegen de aanzwellende vervolging. De Eerste Wereldoorlog was uitgebroken en het verzet tegen hun werk nam toe. Voor het jaar 1915 baseerden zij hun jaartekst zelfs op de vraag die Jezus zijn volgelingen had gesteld: „Kunt gij mijn beker drinken?” (Mattheüs 20:22, KJ) Zoals voorzegd in Openbaring 11:3 was de periode van 1260 dagen die volgde een tijd van droefheid voor de gezalfden — het was alsof zij in zakken gehuld profeteerden. De vervolging werd erger. Sommigen van hen werden gevangengezet, anderen werden mishandeld door het gepeupel en weer anderen werden gemarteld. Velen waren ontmoedigd door de dood van de eerste president van het Genootschap, C. T. Russell, in 1916. Wat zou er echter gebeuren nadat deze duistere tijd was geëindigd met het doden van deze heiligen als predikende organisatie?
19. Hoe verzekert de profetie in Openbaring hoofdstuk 11 ons dat de gezalfden niet voor lang tot zwijgen gebracht zouden worden?
19 De parallelle profetie die wij in Openbaring 11:3, 9, 11 aantreffen, laat zien dat de „twee getuigen” na gedood te zijn slechts een korte tijd — drie en een halve dag — dood blijven liggen voordat zij weer tot leven worden gebracht. Evenzo toont de profetie in Daniël hoofdstuk 12 dat de heiligen niet zouden blijven zwijgen maar nog verdere werkzaamheden voor zich hadden.
ZIJ WORDEN ’GEREINIGD, WIT GEMAAKT EN GELOUTERD’
20. Welke zegeningen zouden de gezalfden volgens Daniël 12:10 na hun moeilijkheden ervaren?
20 Zoals reeds opgemerkt, schreef Daniël deze dingen op zonder ze te begrijpen. Toch moet hij zich wel hebben afgevraagd of de heiligen werkelijk uitgeschakeld zouden worden door hun vervolgers, want hij vroeg: „Wat zal het laatst zijn van deze dingen?” De engel antwoordde: „Ga, Daniël, want de woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde. Velen zullen zich reinigen en zich wit maken en zullen gelouterd worden. En de goddelozen zullen stellig goddeloos handelen, en geen der goddelozen zal het verstaan; maar zij die inzicht hebben, zullen het verstaan” (Daniël 12:8-10). Er bestond een vaste hoop voor de heiligen! In plaats van vernietigd te worden, zouden zij wit gemaakt worden, gezegend met een reine positie voor het aangezicht van Jehovah God (Maleachi 3:1-3). Hun inzicht in geestelijke zaken zou hen in staat stellen rein te blijven in Gods ogen. In tegenstelling daarmee zouden de goddelozen weigeren geestelijke dingen te begrijpen. Maar wanneer zou dit alles gebeuren?
21. (a) Welke omstandigheden moesten er bestaan voordat de in Daniël 12:11 voorzegde periode kon beginnen? (b) Wat was „het bestendige kenmerk”, en wanneer werd het verwijderd? (Zie kadertje op blz. 298.)
21 Daniël kreeg te horen: „Vanaf de tijd dat het bestendige kenmerk verwijderd is en het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt is geplaatst, zullen er duizend tweehonderd negentig dagen zijn.” Deze tijdsperiode zou dus beginnen wanneer bepaalde omstandigheden waren teweeggebracht. „Het bestendige kenmerk” — of „het voortdurende offer”a — moest verwijderd zijn (Daniël 12:11, voetnoot). Welk offer bedoelde de engel? Niet de dierlijke slachtoffers in enige aardse tempel. Zelfs de tempel die ooit in Jeruzalem heeft gestaan, was immers slechts „een kopie van de werkelijkheid” — Jehovah’s grote geestelijke tempel, die begon te functioneren toen Christus er in 29 G.T. de Hogepriester van werd! In deze geestelijke tempel, die Gods regeling voor zuivere aanbidding vertegenwoordigt, bestaat geen noodzaak voor voortdurende zondeoffers, want „Christus [werd] eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen” (Hebreeën 9:24-28). Toch brengen alle ware christenen wel degelijk offers in deze tempel. De apostel Paulus schreef: „Laten wij door bemiddeling van [Christus] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebreeën 13:15). Deze eerste omstandigheid van de profetie — het verwijderen van „het bestendige kenmerk” — werd dus halverwege 1918 teweeggebracht toen het predikingswerk praktisch stilgelegd werd.
22. (a) Wat is het verwoestende „walgelijke ding”, en wanneer werd het geïnstalleerd? (b) Wanneer begon de periode die in Daniël 12:11 werd voorzegd, en wanneer eindigde ze?
22 Hoe staat het echter met de tweede omstandigheid — het ’plaatsen’ of installeren van „het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt”? Zoals wij in onze bespreking van Daniël 11:31 zagen, was dit walgelijke ding eerst de Volkenbond en kwam het later weer te voorschijn als de Verenigde Naties. Beide zijn walgelijk omdat ze zijn binnengehaald als de enige hoop voor vrede op aarde. Zo nemen deze instellingen in het hart van velen feitelijk de plaats van Gods koninkrijk in! Het voorstel tot oprichting van de Volkenbond werd gedaan in januari 1919. Toen was dus aan beide omstandigheden van Daniël 12:11 voldaan. De 1290 dagen begonnen dan ook vroeg in 1919 en duurden tot de herfst (noordelijk halfrond) van 1922.
23. Hoe maakten Gods heiligen in de 1290 dagen die Daniël hoofdstuk 12 voorzei, vorderingen in de richting van een gereinigde positie?
23 Maakten de heiligen in die tijd voortgang in het proces dat hen in Gods ogen wit maakte en reinigde? Ja beslist! In maart 1919 werden de president van de Watch Tower Society en zijn naaste medewerkers vrijgelaten uit de gevangenis. Zij werden later vrijgesproken van de valse aanklachten tegen hen. In het besef dat hun werk allerminst voltooid was, gingen zij direct aan de slag en organiseerden voor september 1919 een congres. In datzelfde jaar werd voor het eerst een zusterblad van The Watch Tower gepubliceerd. Aanvankelijk onder de naam The Golden Age (nu Awake!) heeft dit tijdschrift altijd zij aan zij met De Wachttoren de verdorvenheid van deze wereld onbevreesd aan de kaak gesteld en Gods volk geholpen om rein te blijven. Tegen het eind van de voorzegde 1290 dagen waren de heiligen flink op weg naar een reine en herstelde positie. In september 1922, net in de tijd dat deze periode eindigde, hielden zij een heel belangrijk congres in Cedar Point (Ohio, VS). Het gaf een geweldige stimulans aan het predikingswerk. Maar er moesten nog verdere vorderingen gemaakt worden. Die zouden komen in de volgende gekenmerkte periode.
GELUK VOOR DE HEILIGEN
24, 25. (a) Welke tijdsperiode werd voorzegd in Daniël 12:12, en wanneer had ze kennelijk haar begin en einde? (b) Wat was de geestelijke toestand van het gezalfde overblijfsel bij het begin van de 1335 dagen?
24 Jehovah’s engel besluit zijn profetie over de heiligen met deze woorden: „Gelukkig is hij die blijft verwachten en die de duizend driehonderd vijfendertig dagen bereikt!” (Daniël 12:12) De engel geeft geen aanwijzingen wanneer deze periode begint of eindigt. De geschiedenis lijkt erop te duiden dat ze gewoon op de vorige aansluit. In dat geval zou ze van de herfst van 1922 tot laat in het voorjaar van 1926 (noordelijk halfrond) lopen. Bereikten de heiligen tegen het eind van die periode een staat van geluk? Ja, in belangrijke geestelijke aspecten.
25 Zelfs na het congres in 1922 (afgebeeld op blz. 302) bleven sommigen van Gods heiligen verlangend terugkijken naar het verleden. Het belangrijkste studiemateriaal voor hun vergaderingen bestond nog steeds uit de bijbel en de delen van Studies in the Scriptures van C. T. Russell. Destijds heerste bij velen de zienswijze dat 1925 het jaar zou zijn waarin de opstanding zou beginnen en het paradijs op aarde hersteld zou worden. Velen dienden dus met een bepaalde datum in gedachten. Sommigen weigerden trots een aandeel te hebben aan de prediking tot het publiek. Dit was geen gelukkige stand van zaken.
26. Hoe veranderde de geestelijke conditie van de gezalfden naarmate de 1335 dagen verstreken?
26 Naarmate de 1335 dagen verstreken, begon dit alles echter te veranderen. De prediking kwam op de voorgrond te staan, omdat er vaste regelingen werden ingevoerd dat iedereen aan de velddienst zou deelnemen. Er kwamen vergaderingen waar elke week De Wachttoren werd bestudeerd. De Engelse uitgave van 1 maart 1925 bevatte het historische artikel „De geboorte van de natie”, waarmee Gods volk een volledig begrip kreeg van wat er in de periode 1914–’19 was gebeurd. Nadat het jaar 1925 voorbij was, dienden de heiligen God niet langer met een onmiddellijke, expliciete tijdgrens in gedachten. In plaats daarvan was nu de heiliging van Jehovah’s naam van het allergrootste belang. Deze uiterst belangrijke waarheid werd als nooit tevoren belicht in het artikel „Wie zal Jehovah eren?” in de Engelse Wachttoren van 1 januari 1926. Op het congres in mei 1926 werd het boek Deliverance (Bevrijding) vrijgegeven. (Zie blz. 302.) Dit was er een van een serie nieuwe boeken die Studies in the Scriptures zouden gaan vervangen. Niet langer keken de heiligen naar het verleden. Zij keken met vertrouwen naar de toekomst en het werk dat voor hen lag. Zoals voorzegd verkeerden aan het eind van de 1335 dagen de heiligen daarom in een gelukkige toestand.
27. Hoe helpt een overzicht van Daniël hoofdstuk 12 ons Jehovah’s gezalfden op afdoende wijze te identificeren?
27 Natuurlijk volhardden niet allen in deze woelige periode. Dat was ongetwijfeld de reden waarom de engel de belangrijkheid had benadrukt van het ’blijven verwachten’. Degenen die volhardden en hun verwachting levend hielden, werden rijk gezegend. Een overzicht van Daniël hoofdstuk 12 maakt dat duidelijk. Zoals voorzegd beleefden de gezalfden een geestelijke herleving of opstanding. Zij kregen een bijzonder inzicht in Gods Woord doordat zij in staat werden gesteld daarin ’her- en derwaarts te gaan’ en, geleid door heilige geest, eeuwenoude geheimen te ontsluiten. Jehovah reinigde hen en deed hen geestelijk stralen, zo helder als sterren. Bijgevolg brachten zij velen in een rechtvaardige positie bij Jehovah God.
28, 29. Wat moet ons vaste besluit zijn nu „de tijd van het einde” afloopt?
28 Met al deze profetische kenmerken om „de heiligen van het Opperwezen” te identificeren, valt er toch geen enkel excuus aan te voeren om hen niet te erkennen en niet met hen samen te werken? Schitterende zegeningen wachten de grote schare, die zich bij deze kleiner wordende gezalfde klasse aansluit om gezamenlijk Jehovah te dienen. Wij allen moeten de vervulling van Gods beloften blijven verwachten (Habakuk 2:3). Inmiddels ’staat’ Michaël, de grote vorst, al tientallen jaren ten behoeve van Gods volk. Heel spoedig zal hij tot actie overgaan als de van godswege aangestelde oordeelsvoltrekker van dit samenstel van dingen. Waar zullen wij staan wanneer dit gebeurt?
29 Het antwoord op die vraag zal afhangen van onze wil om nu een leven van rechtschapenheid te leiden. Laten wij om ons besluit daartoe in de aflopende „tijd van het einde” te versterken, het slotvers van Daniëls boek beschouwen. Onze bespreking ervan in het volgende hoofdstuk zal ons helpen om te zien hoe Daniël voor zijn God stond en hoe hij in de toekomst voor Hem zal staan.
[Voetnoten]
a In de Griekse Septuaginta eenvoudig vertaald met „het offer”.
WAT BENT U TE WETEN GEKOMEN?
• In welke tijdsperiode „staat” Michaël, en hoe en wanneer zal hij „opstaan”?
• Op wat voor opstanding doelt Daniël 12:2?
• Welke datums markeren het begin en het einde van de
drie en een halve tijd waarover Daniël 12:7 spreekt?
1290 dagen die zijn voorzegd in Daniël 12:11?
1335 dagen in de profetie van Daniël 12:12?
• Hoe helpt een beschouwing van Daniël hoofdstuk 12 ons Jehovah’s ware aanbidders te identificeren?
[Kader op blz. 298]
VERWIJDERING VAN HET BESTENDIGE KENMERK
In het boek Daniël komt de uitdrukking „bestendige kenmerk” vijfmaal voor. Ze heeft betrekking op een lofoffer — „de vrucht der lippen” — dat Jehovah God met regelmaat door zijn dienstknechten wordt aangeboden (Hebreeën 13:15). Van de voorzegde verwijdering ervan is sprake in Daniël 8:11, 11:31 en 12:11.
In beide wereldoorlogen werd Jehovah’s volk zwaar vervolgd in de gebieden van „de koning van het noorden” en „de koning van het zuiden” (Daniël 11:14, 15). De verwijdering van „het bestendige kenmerk” vond tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog plaats toen het predikingswerk midden 1918 praktisch stilgelegd werd (Daniël 12:7). In de Tweede Wereldoorlog werd „het bestendige kenmerk” eveneens, voor 2300 dagen, door de Anglo-Amerikaanse wereldmacht weggenomen (Daniël 8:11-14; zie hoofdstuk 10 van dit boek). Het werd ook door nazi-strijdkrachten verwijderd gedurende een tijdsperiode die niet in de Schrift wordt gespecificeerd. — Daniël 11:31; zie hoofdstuk 15 van dit boek.
[Tabel/Illustratie op blz. 301]
PROFETISCHE PERIODES IN DANIËL
Zeven tijden (2520 jaar): oktober 607 v.G.T. tot
Daniël 4:16, 25 oktober 1914 G.T.
(Messiaanse koninkrijk opgericht.
Zie hoofdstuk 6 van dit boek.)
Drie en een halve tijd december 1914 tot juni 1918
(1260 dagen): (Gezalfde christenen bestookt.
Daniël 7:25; 12:7 Zie hoofdstuk 9 van dit boek.)
2300 avonden en 1 of 15 juni 1938 tot
morgens: 8 of 22 oktober 1944
Daniël 8:14 („Grote schare” gaat groeien.
Zie hoofdstuk 10 van dit boek.)
70 weken (490 jaar): 455 v.G.T. tot 36 G.T.
Daniël 9:24-27 (Komst van de Messias en
zijn aardse bediening.
Zie hoofdstuk 11 van dit boek.)
1290 dagen: januari 1919 tot
Daniël 12:11 september 1922
(Gezalfde christenen ontwaken en
maken geestelijke vorderingen.)
1335 dagen: september 1922 tot mei 1926
Daniël 12:12 (Gezalfde christenen
bereiken een staat van geluk.)
[Illustraties op blz. 287]
Vooraanstaande dienstknechten van Jehovah werden ten onrechte naar de federale strafgevangenis in Atlanta (Georgia, VS) gestuurd. Van links naar rechts: (zittend) A. H. Macmillan, J. F. Rutherford, W. E. Van Amburgh; (staand) G. H. Fisher, R. J. Martin, G. DeCecca, F. H. Robison en C. J. Woodworth
[Illustraties op blz. 299]
Opmerkelijke congressen vonden plaats in Cedar Point (Ohio, VS) in 1919 (boven) en 1922 (onder)
[Paginagrote illustratie op blz. 302]