Alle ware christenen moeten evangeliepredikers zijn
„Doe het werk van een evangelieprediker [of: zendeling].” — 2 TIMOTHEÜS 4:5, NW, Studiebijbel, voetnoot.
1. Welk goede nieuws werd door evangeliepredikers in de eerste eeuw bekendgemaakt?
WAT betekent het in deze tijd een evangelieprediker te zijn? Bent u er een? Het woord „evangelieprediker” is afgeleid van het Griekse woord eu·ag·ge·lisʹtes (spreek uit: ui·an·ge·lisʹtes), wat „een prediker van het goede nieuws” betekent. Vanaf de oprichting van de christelijke gemeente in 33 G.T. heeft het christelijke goede nieuws de nadruk gelegd op Gods middel tot redding en bekendgemaakt dat Jezus Christus op een later tijdstip zou terugkeren om zijn Koninkrijksheerschappij over de mensheid te beginnen. — Mattheüs 25:31, 32; 2 Timotheüs 4:1; Hebreeën 10:12, 13.
2. (a) Hoe is de inhoud van het goede nieuws in onze tijd verrijkt? (b) Welke verplichting rust op alle ware christenen in deze tijd?
2 Vanaf 1914 begonnen de bewijzen zich op te stapelen dat het door Jezus gegeven teken met betrekking tot zijn wederkomst en onzichtbare tegenwoordigheid in vervulling ging (Mattheüs 24:3-13, 33). Opnieuw kon in verband met het goede nieuws de uitdrukking gebruikt worden dat „het koninkrijk Gods nabij is” (Lukas 21:7, 31; Markus 1:14, 15). Ja, de tijd was aangebroken dat Jezus’ profetie, opgetekend in Mattheüs 24:14, op grootse wijze in vervulling zou gaan: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” Daarom omvat evangeliseren in deze tijd het ijverig aankondigen van het opgerichte koninkrijk Gods en de zegeningen die het binnenkort aan de gehoorzame mensheid zal doen toekomen. Alle christenen is het gebod opgelegd dit werk te doen en ’discipelen te maken’. — Mattheüs 28:19, 20; Openbaring 22:17.
3. (a) Welke betekenis heeft het woord „evangelieprediker” nog meer? (Zie Hulp tot begrip van de bijbel, bladzijde 386, kolom 1, paragraaf 2.) (b) Welke vragen doet dit rijzen?
3 Behalve dat de bijbel de uitdrukking „evangelieprediker” gebruikt in verband met de prediking van het goede nieuws in het algemeen, wordt deze term in een speciale betekenis toegepast op degenen die uit hun eigen gebied wegtrekken om het goede nieuws in niet-bewerkte gebieden te prediken. In de eerste eeuw waren er vele zendeling-evangeliepredikers, zoals Filippus, Paulus, Barnabas, Silas en Timotheüs (Handelingen 21:8; Efeziërs 4:11). Maar hoe staat het met onze speciale tijd sinds 1914? Hebben de leden van Jehovah’s volk in deze tijd zich beschikbaar gesteld als plaatselijke evangeliepredikers en als zendeling-evangeliepredikers?
Vooruitgang sinds 1919
4, 5. Wat waren vlak na 1914 de vooruitzichten voor het evangelisatiewerk?
4 Toen de Eerste Wereldoorlog in 1918 ten einde liep, ondervonden Gods dienstknechten toenemende tegenstand van zowel afvalligen als de geestelijken van de christenheid en hun politieke bondgenoten. In feite kwam de werkelijke christelijke evangelieprediking in juni 1918, toen vooraanstaande functionarissen van het Wachttorengenootschap in de Verenigde Staten onder valse beschuldigingen tot twintig jaar gevangenisstraf werden veroordeeld, bijna tot stilstand. Was het Gods vijanden gelukt een eind te maken aan de prediking van het goede nieuws?
5 In maart 1919 werden de functionarissen van het Genootschap onverwachts vrijgelaten, en later werden zij vrijgesproken van de valse beschuldigingen op grond waarvan zij in de gevangenis waren terechtgekomen. Nu deze gezalfde christenen hun vrijheid hadden herwonnen, beseften zij dat er nog volop werk te doen was voordat zij hun hemelse beloning zouden ontvangen door als medeërfgenamen in het koninkrijk Gods bijeengebracht te worden. — Romeinen 8:17; 2 Timotheüs 2:12; 4:18.
6. Hoe vorderde het evangelisatiewerk tussen 1919 en 1939?
6 Destijds in 1919 waren er minder dan 4000 die bericht inleverden omtrent hun aandeel aan het verbreiden van het goede nieuws. Gedurende de volgende twee decennia boden een aantal mannen zich aan om het evangelie als zendeling te prediken, en sommige werden naar landen als Afrika, Azië en Europa gezonden. Tegen 1939, na twintig jaar van Koninkrijksprediking, waren Jehovah’s Getuigen tot ruim 73.000 toegenomen. Deze opmerkelijke toename, tot stand gebracht ondanks veel vervolging, kwam overeen met wat in de vroege jaren van de christelijke gemeente plaatsvond. — Handelingen 6:7; 8:4, 14-17; 11:19-21.
7. Welke in 1939 bestaande situatie met betrekking tot het christelijke evangelisatiewerk kwam overeen met de situatie in 47 G.T.?
7 Toch bevonden de meeste getuigen van Jehovah zich in die tijd in Engelssprekende protestantse landen. In feite was meer dan 75 procent van de 73.000 Koninkrijksverkondigers afkomstig uit Australië, Canada, Engeland, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten. Net als omstreeks 47 G.T. het geval was, moest er iets gebeuren om evangeliepredikers aan te moedigen meer aandacht te schenken aan de minder bewerkte landen van de aarde.
8. Wat is tot op 1992 door de Gileadschool tot stand gebracht?
8 Restricties tengevolge van de oorlogssituatie en ook vervolgingen konden Jehovah’s machtige heilige geest er niet van weerhouden zijn dienstknechten te motiveren zich op grotere expansie voor te bereiden. In 1943, op het hoogtepunt van de Tweede Wereldoorlog, richtte Gods organisatie met het oog op een wijdere verbreiding van het goede nieuws de Wachttoren-Bijbelschool Gilead op. Tegen maart 1992 had deze school 6517 zendelingen naar 171 verschillende landen uitgezonden. Daarnaast werden er mannen opgeleid om zorg te dragen voor bijkantoren van het Wachttorengenootschap in andere landen. Van de 97 broeders die in 1992 als coördinator van een bijkantoorcomité dienen, zijn er 75 op Gilead opgeleid.
9. Welke opleidingsprogramma’s hebben een rol gespeeld in de vooruitgang van het werk op het gebied van het evangeliseren en het maken van discipelen?
9 Behalve door de Gileadschool zijn de leden van Jehovah’s volk door andere opleidingsprogramma’s toegerust om hun evangelisatiewerk uit te breiden en te verbeteren. De theocratische bedieningsschool bijvoorbeeld wordt over de hele aarde in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen gehouden. Door deze regeling, samen met de wekelijkse dienstvergadering, zijn miljoenen Koninkrijksverkondigers opgeleid zodat zij doeltreffend kunnen zijn in de openbare bediening. De Koninkrijksbedieningsschool is nog een voorziening door middel waarvan ouderlingen en dienaren in de bediening een waardevolle opleiding ontvangen, zodat zij beter zorg kunnen dragen voor de groeiende gemeenten. De pioniersschool heeft veel volle-tijd evangeliepredikers geholpen hun predikingsactiviteit doeltreffender te verrichten. Meer recent heeft de bedienarenopleidingsschool in diverse landen ongehuwde ouderlingen en dienaren in de bediening geholpen hedendaagse Timotheüssen te worden.
10. Wat is het resultaat van alle uitmuntende opleiding waarin Gods organisatie voorziet? (Verwerk inlichtingen uit het kader.)
10 Wat is het resultaat van al deze opleiding? In 1991 hebben Jehovah’s Getuigen een hoogtepunt bereikt van ver over de vier miljoen Koninkrijksverkondigers die in 212 landen werkzaam zijn. Doch anders dan de situatie die in 1939 bestond, is ruim zeventig procent van hen afkomstig uit katholieke, orthodoxe, niet-christelijke of andere landen, waar niet overwegend Engels gesproken wordt. — Zie kader „Expansie sinds 1939”.
Waarom succesvol
11. Aan wie schreef de apostel Paulus zijn succes als bedienaar toe?
11 Jehovah’s Getuigen schrijven de eer voor deze expansie niet aan zichzelf toe. In plaats daarvan beschouwen zij hun werk net zo als de apostel Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs uiteenzette: „Wat dan is Apollos? Ja, wat is Paulus? Dienaren door bemiddeling van wie gij gelovigen zijt geworden, zoals de Heer aan een ieder heeft geschonken. Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God bleef het wasdom geven, zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft. Want wij zijn Gods medewerkers. Gijlieden zijt Gods akker, die wordt bebouwd, Gods gebouw.” — 1 Korinthiërs 3:5-7, 9.
12. (a) Welke rol speelt Gods Woord in het succesvolle christelijke evangelisatiewerk? (b) Wie is als Hoofd van de christelijke gemeente aangesteld, en wat is één belangrijke manier om blijk te geven van onze onderworpenheid aan zijn gezag als hoofd?
12 Het lijdt geen twijfel dat de fenomenale groei die Jehovah’s Getuigen in hun gelederen ervaren, aan Gods zegen te danken is. Het is Gods werk. In het besef hiervan blijven zij zich toeleggen op de geregelde bestudering van Gods Woord. Zij baseren alles wat zij in hun evangelisatiewerk onderwijzen, op de bijbel (1 Korinthiërs 4:6; 2 Timotheüs 3:16). Nog een sleutel voor hun succesvolle evangelisatiewerk is hun volledige erkenning van Degene die door God tot het Hoofd van de gemeente is aangesteld, de Heer Jezus Christus (Efeziërs 5:23). Eerste-eeuwse christenen toonden dit door samen te werken met degenen die door Jezus als apostelen waren aangesteld. Deze mannen vormden samen met andere ouderlingen van de gemeente Jeruzalem het eerste-eeuwse christelijke besturende lichaam. Vanuit de hemel gebruikte de Heer Jezus Christus deze groep rijpe christenen om uitsluitsel te geven omtrent kwesties en leiding te geven aan het evangelisatiewerk. Dat Paulus ijverig samenwerkte met deze goddelijke regeling resulteerde in toename in de gemeenten die hij bezocht (Handelingen 16:4, 5; Galaten 2:9). Zo kunnen ook in deze tijd christelijke evangeliepredikers van succes in hun bediening verzekerd zijn wanneer zij stevig vasthouden aan Gods Woord en ijverig samenwerken met de leiding die van het Besturende Lichaam afkomstig is. — Titus 1:9; Hebreeën 13:17.
Anderen superieur achten
13, 14. (a) Welke raad gaf de apostel Paulus, zoals in Filippenzen 2:1-4 staat? (b) Waarom is het belangrijk aan deze raad te denken terwijl wij een aandeel hebben aan het evangelisatiewerk?
13 De apostel Paulus gaf van werkelijke liefde voor waarheidszoekers blijk en legde geen superieure of racistische houding aan de dag. Daarom kon hij medegelovigen de raad geven ’anderen superieur te achten’. — Filippenzen 2:1-4.
14 Evenzo nemen ware christelijke evangeliepredikers in deze tijd geen superieure houding aan in hun contacten met mensen van een ander ras of met een andere achtergrond. Een getuige van Jehovah uit de Verenigde Staten die een toewijzing heeft ontvangen om als zendelinge in Afrika te dienen, zei in dit verband: „Ik weet gewoon dat wij niet superieur zijn. Misschien hebben wij meer geld en een betere schoolopleiding, maar zij [de plaatselijke bevolking] bezitten kwaliteiten die de onze overtreffen.”
15. Hoe kunnen degenen die de toewijzing hebben ontvangen om in een vreemd land te dienen, werkelijk respect tonen voor toekomstige discipelen?
15 Door werkelijk respect te tonen voor degenen met wie wij het goede nieuws delen, zullen wij het hun beslist gemakkelijker maken de bijbelse boodschap te aanvaarden. Het brengt ook veel goeds tot stand wanneer een zendeling-evangelieprediker laat zien dat hij graag onder de mensen woont aan wie hij is toegewezen om te helpen. Een succesvolle zendelinge die de laatste 38 jaar in Afrika heeft doorgebracht, verklaart: „Diep in mijn binnenste voel ik dat dit mijn tehuis is, en degenen in de gemeente waaraan ik ben toegewezen, zijn mijn broeders en zusters. Wanneer ik met vakantie weer in Canada ben, voel ik mij niet echt thuis. De laatste week of zo dat ik in Canada ben, popel ik gewoon om terug te gaan. Dat gevoel bekruipt mij altijd. Ik vertel mijn bijbelstudenten en de broeders en zusters hoe blij ik ben weer terug te zijn, en zij waarderen het dat ik bij hen wil zijn.” — 1 Thessalonicenzen 2:8.
16, 17. (a) Welke uitdaging hebben veel zendelingen en plaatselijke evangeliepredikers aanvaard teneinde doeltreffender te zijn in hun bediening? (b) Welke ervaring had één zendelinge omdat zij in de plaatselijke taal sprak?
16 Wanneer evangeliepredikers in hun plaatselijke gebied een grote enclave van buitenlanders treffen, hebben sommige een poging gedaan de taal te leren, waardoor zij er blijk van geven anderen superieur te achten. „In zuidelijk Afrika”, zo merkt een zendeling op, „bestaat soms een gevoel van wantrouwen tussen mensen met een Afrikaanse en mensen met een Europese achtergrond. Maar omdat wij in de plaatselijke taal spreken, wordt dit gevoel al snel verdreven.” De taal spreken van degenen met wie wij het goede nieuws delen, is een grote hulp om hun hart te bereiken. Het vereist hard werk en nederige doorzetting. Een zendelinge in een Aziatisch land brengt het als volgt onder woorden: „De ene blunder na de andere maken en voortdurend uitgelachen worden om je fouten kan een beproeving zijn. Opgeven lijkt de gemakkelijkste weg te zijn.” Maar liefde voor God en de naaste hielp deze zendelinge te volharden. — Markus 12:30, 31.
17 Het is begrijpelijk dat mensen getroffen worden wanneer een vreemdeling probeert het goede nieuws in hun taal met hen te delen. Dit resulteert soms in onverwachte zegeningen. Een zendelinge in het Afrikaanse land Lesotho sprak in het Sesotho een andere vrouw aan die in een tapijtweverij werkte. Een regeringsfunctionaris van een ander Afrikaans land bezichtigde het bedrijf en ving de conversatie op. Hij stapte op haar af en prees haar hartelijk, waarop zij tot de regeringsfunctionaris in zijn eigen taal begon te spreken. Hij vroeg: „Waarom komt u, aangezien u ook Swahili spreekt, niet naar [mijn land] om onder ons volk te werken?” Tactvol antwoordde de zendelinge: „Dat zou heel fijn zijn. Maar ik ben een van Jehovah’s Getuigen en op dit ogenblik is ons werk in uw land verboden.” Hij antwoordde: „Denk alstublieft niet dat wij allen gekant zijn tegen uw werk. Velen van ons zijn Jehovah’s Getuigen gunstig gezind. Misschien zult u vandaag of morgen onbelemmerd onder ons volk kunnen onderwijzen.” Enige tijd later maakte het de zendelinge erg gelukkig toen zij vernam dat Jehovah’s Getuigen in datzelfde land vrijheid van aanbidding was verleend.
Bereid om afstand te doen van rechten
18, 19. (a) In welk belangrijke opzicht streefde Paulus ernaar zijn Meester, Jezus Christus, na te volgen? (b) Vertel een ervaring (uit de paragraaf of die u zelf hebt meegemaakt) om te laten zien hoe belangrijk het is alles te vermijden wat een reden tot struikelen zou kunnen vormen voor degenen met wie wij het goede nieuws delen.
18 Toen de apostel Paulus schreef: „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus”, had hij net besproken dat men anderen niet tot struikelen moest brengen. Hij zei: „Hetzij gij . . . eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen, zoals ook ik alle mensen in alle dingen behaag en niet mijn eigen voordeel zoek, maar dat van de velen, opdat zij gered mogen worden.” — 1 Korinthiërs 10:31-33; 11:1.
19 Evangeliepredikers die evenals Paulus bereid zijn zich offers te getroosten in het belang van degenen tot wie zij prediken, oogsten zegeningen. In een Afrikaans land bijvoorbeeld ging een zendelingenechtpaar naar een plaatselijk hotel voor een etentje om hun trouwdag te vieren. Aanvankelijk waren zij van plan wijn bij de maaltijd te bestellen, aangezien het matige gebruik van alcohol niet veroordeeld wordt in de bijbel (Psalm 104:15). Maar toen besloot dit echtpaar het niet te doen omdat de plaatselijke bevolking er misschien aanstoot aan zou nemen. „Enige tijd later”, zo vertelt de echtgenoot, „troffen wij een man die chef-kok was in dat hotel, en wij begonnen een bijbelstudie met hem. Veel later vertelde hij ons: ’Herinneren jullie je nog de keer dat jullie naar het hotel kwamen voor een etentje? Wij stonden allemaal achter de keukendeur jullie gade te slaan. Weet je, de zendelingen van de kerk hebben ons verteld dat het verkeerd is om te drinken. Maar wanneer zij naar het hotel komen, is hun wijnbestelling niet mis. Wij besloten daarom dat als jullie drank zouden bestellen, wij niet naar jullie zouden luisteren wanneer jullie bij ons kwamen om te prediken.’” Nu zijn die chef-kok en enkele anderen die in het hotel werkten, gedoopte Getuigen.
Nog steeds volop te doen
20. Waarom is het uitermate belangrijk dat wij als ijverige evangeliepredikers volharden, en welk vreugdevolle voorrecht grijpen velen aan?
20 Terwijl het einde van dit goddeloze samenstel snel naderbij komt, zijn er nog steeds velen die ernaar hunkeren het goede nieuws te horen, en het is dringender dan ooit dat iedere christen als een getrouwe evangelieprediker volhardt (Mattheüs 24:13). Kunt u uw aandeel in dit werk vergroten door net als Filippus, Paulus, Barnabas, Silas en Timotheüs een evangelieprediker in een speciale betekenis te worden? Velen doen iets soortgelijks door zich bij de pioniersgelederen aan te sluiten en zich beschikbaar te stellen om op plaatsen te dienen waar de behoefte sterker wordt gevoeld.
21. In welk opzicht is „een grote deur die tot activiteit leidt” voor Jehovah’s volk opengegaan?
21 Onlangs zijn in Afrika, Azië en Oost-Europa, waar het werk van Jehovah’s Getuigen vroeger aan banden was gelegd, grote velden voor het evangelisatiewerk geopend. Zoals in het geval van de apostel Paulus „is een grote deur die tot activiteit leidt” voor Jehovah’s volk opengegaan (1 Korinthiërs 16:9). Zendeling-evangeliepredikers bijvoorbeeld die onlangs in het Afrikaanse land Mozambique zijn aangekomen, kunnen het aantal mensen die een bijbelstudie willen hebben niet aan. Wat kunnen wij gelukkig zijn dat het werk van Jehovah’s Getuigen in dat land met ingang van 11 februari 1991 wettelijk erkend is!
22. Waartoe dienen wij allen, of ons plaatselijke gebied nu wel of niet vaak bewerkt wordt, vastbesloten te zijn?
22 In landen waar wij altijd vrijheid van aanbidding hebben gehad, verheugen onze broeders zich ook in constante toename. Ja, waar wij ook wonen, er is nog altijd „volop te doen . . . in het werk van de Heer” (1 Korinthiërs 15:58). Laten wij met het oog hierop ermee voortgaan een verstandig gebruik te maken van de resterende tijd terwijl ieder van ons ’het werk van een evangelieprediker doet en zijn bediening ten volle volbrengt’. — 2 Timotheüs 4:5; Efeziërs 5:15, 16.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Wat is een evangelieprediker?
◻ Hoe werd de inhoud van het goede nieuws na 1914 verrijkt?
◻ Hoe is het evangelisatiewerk sinds 1919 vooruitgegaan?
◻ Welke sleutelfactoren hebben tot het succes van het evangelisatiewerk bijgedragen?
[Kader op blz. 19]
Expansie sinds 1939
Beschouw voorbeelden uit drie continenten waarheen op Gilead opgeleide zendelingen werden gezonden. In 1939 leverden er in West-Afrika slechts 636 Koninkrijksverkondigers bericht in. Tegen 1991 was dit aantal in 12 landen van West-Afrika tot ruim 200.000 toegenomen. Zendelingen hebben ook in landen van Zuid-Amerika tot fenomenale toename bijgedragen. Een zo’n land is Brazilië, waar het aantal Koninkrijksverkondigers van 114 in 1939 is toegenomen tot 335.039 in april 1992. Een soortgelijke groei volgde op de komst van zendelingen in Aziatische landen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kleine aantal Jehovah’s Getuigen in Japan hevig vervolgd, en hun werk kwam tot stilstand. In 1949 arriveerden vervolgens 13 zendelingen om het werk te helpen reorganiseren. In dat dienstjaar werd in heel Japan door minder dan tien plaatselijke verkondigers velddienst gerapporteerd, terwijl in april 1992 het geweldige aantal van 167.370 verkondigers werd bereikt.
[Kader op blz. 21]
De christenheid en het taalprobleem
Sommige zendelingen van de christenheid beijverden zich om een vreemde taal te leren, maar vele verwachtten dat de plaatselijke bevolking hun Europese taal zou leren. Geoffrey Moorhouse zegt hier in zijn boek The Missionaries het volgende over:
„De moeilijkheid was dat het aanleren van een inheemse taal veel te vaak werd bezien als puur een middel om de Schrift te vertalen. Door afzonderlijke personen of door de genootschappen die hen in dienst hadden genomen, werd betrekkelijk weinig moeite gedaan om ervoor te zorgen dat een zendeling iemand van de autochtone bevolking in diens eigen taal kon toespreken met de vloeiendheid die de enige garantie vormt voor het creëren van een diep begrip tussen twee menselijke wezens. Iedere zendeling leerde gewoonlijk een paar woordjes van de plaatselijke taal . . . Voor de rest werd de communicatie in het algemeen onderhouden in de onaangename, eentonige cadansen van het zogeheten pidginengels, met de stilzwijgende onderstelling dat de Afrikaanse inheemsen zich moesten schikken naar de normen van de Engelse bezoeker. In het ongunstigste geval was dit nog een manifestatie van raciale superioriteit.”
In 1922 publiceerde de School of Oriental and African Studies in Londen een rapport over het taalprobleem. „Wij zijn van mening”, aldus het rapport, „dat het door zendelingen bereikte gemiddelde niveau van vaardigheid in de landstaal . . . bedroevend en zelfs gevaarlijk laag is.”
Zendelingen van het Wachttorengenootschap hebben het leren van de plaatselijke taal altijd als een must beschouwd, waardoor mede wordt verklaard waarom zij zo’n succes hebben in het zendingsveld.