Zijn Jehovah’s getuigen christenen?
Waarom worden zij tegengesproken? Wat trachten zij te bewerkstelligen?
ER IS onder de orthodoxe religiën der christenheid een traditioneel patroon in religieuze aanbidding en de beoefening ervan ontstaan. Er bestaat daar een klasse van geestelijken en een klasse van leken, waarbij de geestelijken de gehele prediking voor hun rekening nemen en de leken alleen maar luisteren. Ze hebben hun gezellige bijeenkomsten, collectes, politieke belangen en vele algemeen aanvaarde leringen en feestdagen. Voldoet de een of andere religieuze groepering niet aan dit patroon, dan wordt deze vaker wel dan niet als eigenaardig beschouwd. Politieke en wettelijke autoriteiten weigeren een dergelijke groepering in vele gevallen zelfs als een religie te erkennen en haar de door de grondwet gewaarborgde vrijheden te schenken. Orthodoxe religieuze leiders maken zo’n groepering wellicht belachelijk en noemen haar laatdunkend een bedrieglijke onderneming die als valse profeet optreedt en onchristelijk is. Jehovah’s getuigen hebben dat in deze twintigste eeuw ondervonden.
De behandeling die Jehovah’s getuigen ontvangen, komt overeen met de manier waarop de christenen in de eerste eeuw werden bejegend wegens hun weigering zich overeenkomstig het populaire religieuze patroon te vormen dat onder de joden en Romeinen van die tijd bestond. Die eerste christenen vormden een minderheid, wier aanbidding, geloofspunten en religieuze gebruiken totaal verschilden van die van de afgoden aanbiddende Romeinen en de zich aan tradities houdende aanhangers van het judaïsme. Het was populair om jegens hen een onverdraagzame houding aan de dag te leggen. Romeinse keizers wierpen hen in de arena’s om levend verbrand te worden of door wilde dieren verscheurd te worden. De religieuze leiders van het judaïsme hitsten het gepeupel tegen hen op, waardoor zij van stad tot stad werden vervolgd. Jezus Christus voorzei dit toen hij tot enkele van die orthodoxe religie-aanhangers zei: „Ik [zend] tot u profeten, wijzen en openbare onderwijzers. Enkelen van hen zult gij doden en aan de paal nagelen, en enkelen van hen zult gij in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen.” — Matth. 23:34, NW.
Diezelfde religieuze leiders versierden de graven van de profeten die vóór hun tijd hadden geleefd, zeggende: „Indien wij geleefd hadden in de dagen onzer vaderen, zouden wij met hen geen gemene zaak gemaakt hebben ten opzichte van het bloed der profeten” (Matth. 23:30). Toch bejegenden zij christenen op dezelfde wijze als hun voorvaders de Hebreeuwse profeten bejegenden die zich niet aan de destijds populaire normen aanpasten.
Alhoewel er sinds de dagen van de vroege christenen vele eeuwen zijn verstreken en vele miljoenen mensen thans het christendom belijden, worden christenen die niet conformistisch zijn, nog steeds mishandeld. Orthodoxe religieuze groeperingen mogen de mishandeling die de vroege christenen moesten ondergaan, dan wel betreuren en zeggen dat wanneer zij toen hadden geleefd, zij niet onder de vervolgers zouden zijn, maar zij zullen zich omkeren en Jehovah’s getuigen vervolgen omdat dezen zich niet aan het populaire religieuze patroon van thans aanpassen. Jezus Christus voorzei dat dit zo zou zijn toen hij betreffende zijn volgelingen die in de laatste dagen zouden leven, opmerkte: „Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil.” „De ure komt, dat een ieder, die u doodt, zal menen Gode een heiligen dienst te bewijzen.” — Matth. 24:9; Joh. 16:2.
WAT IS EEN CHRISTEN?
Of iemand een christen is, wordt niet bepaald door het feit of hij de algemeen aanvaarde geloofsovertuigingen van orthodoxe religieuze organisaties is toegedaan of aan populaire religieuze gebruiken deelneemt en religieuze feestdagen viert. Ook al voldoet men aan de gangbare opvatting welke men er ten aanzien van christenen op na houdt, dan wil dit nog helemaal niet zeggen dat men een christen is. Dit kan pas van iemand worden gezegd wanneer hij aan de schriftuurlijke vereisten voldoet. De apostel Petrus heeft gezegd: „Christus heeft geleden voor u, en u een voorbeeld nagelaten, opdat gij zijn voetstappen zoudt volgen” (1 Petr. 2:21). Men moet dus het door Christus gestelde voorbeeld volgen.
Behalve dat Christus een grondige kennis verwierf van de Schrift en overeenkomstig de hierin opgetekende rechtvaardige beginselen leefde, legde hij getuigenis af van de naam en de voornemens van zijn hemelse Vader. „Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken” (Joh. 17:26). Hij verklaarde dat hij was gekomen om van de waarheid getuigenis af te leggen (Joh. 18:37). De christenen van de eerste eeuw volgden zijn voorbeeld na door van de waarheid getuigenis af te leggen, en trokken er zich in het geheel niets van aan dat dit in strijd was met de algemeen aanvaarde traditionele leringen in die dagen.
Die vroege volgelingen van Christus weigerden de religieuze geloofsovertuigingen of religieuze formalismen van de heidense Grieken en Romeinen over te nemen. Zij wisten dat de aanbidding van een christen zuiver moest zijn en niet met heidense invloed mocht zijn besmet. „Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis?” — 2 Kor. 6:14.
Gods koninkrijk werd in de prediking van Jezus Christus zeer op de voorgrond geplaatst. Hij legde er sterk de nadruk op en gebood zijn volgelingen „eerst Zijn Koninkrijk en [Gods] gerechtigheid” te zoeken (Matth. 6:33). Aan dit vereiste moeten alle christenen voldoen, en zij moeten niet alleen het Koninkrijk zoeken, maar er eveneens over spreken. — Matth. 10:7.
Evenals Jezus zijn rechtschapenheid jegens zijn hemelse Vader onder de moeilijkste omstandigheden handhaafde, moet dit ook het geval zijn met de persoon die een christen tracht te zijn. Wanneer wereldlingen hem trachten te dwingen zijn rechtschapenheid jegens God te verbreken, moet hij doen wat Petrus zei: „Men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen” (Hand. 5:29). Een christen moet zijn rechtschapenheid niet verbreken wanneer hij met vervolging krijgt te kampen als gevolg van het feit dat hij zich niet aan datgene wenst aan te passen wat — alhoewel populair — in strijd met Gods Woord is. Hij kan niet verwachten dat alle mensen goed van hem spreken. „Allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden.” — 2 Tim. 3:12; Luk. 6:26.
Verder dient een christen de vruchten van de geest te allen tijde voort te brengen, en niet slechts één dag per week. De bijbel zegt betreffende deze vruchten: „Maar de vrucht van den Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Gal. 5:22, 23). Van de persoon die een christen wenst te zijn, wordt in verband met deze hoedanigheden meer dan alleen maar lippendienst verwacht.
Omdat Jehovah’s getuigen er wat hun geloofsovertuigingen en religieuze activiteiten betreft, een andere mening op na houden dan de lidmaten der orthodoxe kerken, beweren sommigen dat zij geen christenen zijn; laten wij echter eens zien of zij aan de schriftuurlijke vereisten voldoen waardoor wordt bepaald of iemand een christen is. Dit telt namelijk, en niet wat populair is.
JEHOVAH’S GETUIGEN VOLDOEN AAN DE VEREISTEN
Het werk dat Jehovah’s getuigen doen, stemt overeen met de naam die zij dragen. Evenals Jezus Christus, die in de Schrift „de getrouwe en waarachtige getuige” wordt genoemd, leggen Jehovah’s getuigen getuigenis af van de naam, het voornemen en de waarheid van God (Openb. 3:14). Zij verbergen zijn naam niet maar maken openlijk bekend dat deze Jehovah is. Zoals u zult opmerken, verschijnt deze naam op een in het oog springende plaats op de omslag van dit tijdschrift, dat de belangrijkste publikatie is welke door de Getuigen wordt gebruikt. Het is Jehovah’s wil dat zijn naam aan de bewoners der aarde wordt bekendgemaakt. — Ps. 83:19, Pa; Hebr. 13:15.
Als zijn getuigen leggen zij getuigenis af van het feit dat hij één God is en dat hij terecht exclusieve toewijding eist. Beschouw maar eens wat zij hierover in De Wachttoren van 1 april 1956 hebben gezegd: „Het is een zeer belangrijk vereiste Jehovah God exclusief te zijn toegewijd. . . . Hij is exclusief. Ieder ander staat buiten deze meest geëerde positie, welke hij alleen kan bekleden. Hij bekleedt zijn verheven plaats in het universum alleen. Hij zal niemand bij zichzelf insluiten. Zijn heerlijkheid deelt hij met geen ander.” Religieuze toewijding welke aan beelden en menselijke leiders wordt geschonken, wordt door dit feit uitgesloten. — Ex. 20:5.
Evenals de vroege christenen, staan Jehovah’s getuigen erop dat hun aanbidding van Jehovah God onbesmet blijft. Zij weigeren gebruik te maken van iconen, symbolen, processies, priesterkleren en de vele andere dingen die het christendom vele eeuwen geleden van heidense religiën heeft overgenomen. Zij weigeren hun aanbidding te verontreinigen door religieuze feestdagen te onderhouden die hun oorsprong vinden in het heidendom of in religieuze geloofsovertuigingen die het resultaat zijn van menselijke filosofieën en niet van de leringen van Gods Woord. Door dit besluit om hun aanbidding onbesmet te houden, wijken de Getuigen af van de populaire religieuze geloofsovertuigingen en gebruiken. Evenals de religieuze leiders van Jezus’ tijd helemaal overstuur raakten van de door hem onderwezen schriftuurlijke waarheden, raken de religieuze leiders in de christenheid overstuur van de predikingsactiviteit van Jehovah’s getuigen.
Zoals duidelijk blijkt uit de resolutie welke de Getuigen in 1958 op hun internationale ’Goddelijke wil’-vergadering aannamen, vormt Gods koninkrijk het belangrijkste thema van hun prediking. Er werd in gezegd dat „de enige stabiele regering in het universum het opgerichte koninkrijk Gods is, dat door zijn gezalfde Zoon, Jezus Christus, wordt bestuurd”. Zij volgen Jezus’ voorbeeld door „eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid” te zoeken. — Matth. 6:33.
Evenals de vroege christenen, handhaven Jehovah’s getuigen hun rechtschapenheid jegens God ondanks de vele boosaardige pogingen die er worden gedaan om hun het zwijgen op te leggen. In 1940 hebben 600 samenscholingen van het gepeupel hen niet door angst tot zwijgen kunnen brengen. Hitler slaagde er niet in hen in gevangenissen en concentratiekampen, waar hij 10.000 van hen heeft gemarteld, klein te krijgen, en de communisten slagen er in hun verschrikkelijke gevangenissen en slaven-werkkampen evenmin in. De Getuigen hebben ondervonden dat de volgende woorden van Jezus thans nog even waar zijn als 1900 jaar geleden: „Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld.” — Joh. 15:19.
Op allen die er naar streven Christus’ voorbeeld te volgen, rust de verplichting de schriftuurlijke waarheden in het openbaar bekend te maken. Jehovah’s getuigen negeren dit feit niet. Zij nemen allen aan de bediening deel door tot anderen te prediken. In 1959 besteedden meer dan 870.000 van hen meer dan 126 miljoen uren aan dit door God geautoriseerde werk. Zij weten dat de prediking tot de dingen behoort die nodig zijn om gered te worden. „Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met den mond belijdt men tot behoudenis.” — Rom. 10:10.
Door de vruchten van de geest aan de dag te leggen, geven zij er verder blijk van dat zij christenen zijn. Hun liefde, zachtaardigheid en zelfbeheersing komen duidelijk aan het licht wanneer zij op hun vergaderingen bijeen zijn. Toen zij in 1958 voor hun congres in de stad New York bijeen waren, berichtte de Daily News dat een vooraanstaand persoon van New Yorks congres- en vreemdelingenbureau „de Getuigen ’een aanwinst voor de gemeenschap’ noemde en zei dat hun gedrag als ’niet van deze wereld’ was”.
GELOOFSOVERTUIGINGEN ZIJN SCHRIFTUURLIJK
Alhoewel de geloofsovertuigingen van Jehovah’s getuigen vaak verschillen van wat door de christenheid als orthodox wordt beschouwd, zijn ze schriftuurlijk. De Getuigen geloven dat mensen die sterven, in een toestand verkeren die met de slaap overeenkomt, een toestand waarin zij zich nergens van bewust zijn. Voor de doden bestaat de hoop dat zij door middel van een opstanding wederom tot het leven zullen terugkeren. Dit geloof is schriftuurlijk, want Jezus heeft de dood zelf met slaap vergeleken. Hij zei: „Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daar heen om hem uit den slaap te wekken. Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood.” — Joh. 11:11, 13; Ps. 146:4; Pred. 9:10.
Het lot der goddelozen vormt weer een ander punt waarin de geloofsovertuigingen van de Getuigen van die van de orthodoxe religiën verschillen. In plaats van te beweren dat de goddelozen na de dood in een brandende hel worden gepijnigd, betogen zij dat de goddelozen eeuwig dood zullen blijven. Ook dit is in overeenstemming met Gods Woord. Er staat geschreven: „De HERE bewaart allen die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddelozen.” — Ps. 145:20; Rom. 6:23.
Er wordt verder algemeen in de christenheid geloofd dat God drie personen in één is, waarbij alle drie personen gelijk en eeuwig zijn. Jehovah’s getuigen verwerpen deze leerstelling omdat ze niet in de bijbel wordt aangetroffen. Ze wordt in plaats daarvan in het hindoeïsme en in andere heidense religiën gevonden. De Getuigen zijn het eens met de schriftuurlijke leer dat de Vader en de Zoon verschillende personen zijn, en dat de Zoon door de Vader is geschapen. Er staat geschreven dat Christus „het begin der schepping Gods” is (Openb. 3:14). Jehóvah is zijn Vader en de God die door hem wordt aanbeden, zoals Jezus zelf heeft gezegd: „Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.” — Joh. 20:17.
De Getuigen erkennen dat de redding van de mens louter en alleen door Christus’ rantsoenoffer mogelijk is. Ook dit wordt door de bijbel ondersteund (Matth. 20:28). Verder maken de Getuigen bekend dat het koninkrijk waar Christus als Koning over is aangesteld, een hemelse regering is welke over de aarde zal regeren. Het is absoluut een werkelijke regering. — Jes. 9:5, 6; 1 Kor. 15:24.
Deze goddelijke regering, welke in de hemelen is opgericht, zal alle door mensen uitgeoefende macht en autoriteit welke niet door God wordt bekrachtigd, vernietigen (2 Petr. 3:7). De aarde zal dan door zachtmoedige mensen worden bewoond die, wegens hun getrouwheid jegens de Schepper, de gave van eeuwig leven zullen ontvangen. Dit geloof wordt door de Schrift ondersteund, want daarin lezen wij: „Want de gezegenden des HEEREN beërven de aarde, maar de door hem gevloekten worden uitgeroeid.” „Gelukkig is de man die beproevingen blijft verduren, want nadat hij is goedgekeurd, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Jehovah heeft beloofd aan hen die hem blijven liefhebben.” — Ps. 37:22, OB; Jak. 1:12, NW.
Zowel de bovengenoemde als de andere dingen die Jehovah’s getuigen geloven, zijn — hoewel ze van de orthodoxe geloofsovertuigingen in de christenheid verschillen — schriftuurlijk. Het zijn leringen die in Gods Woord worden onderwezen en niet van heidense religiën uit de oudheid afkomstig zijn. Jehovah’s getuigen bewijzen door middel van hun geloofsovertuigingen en hun activiteit dat zij ware christenen zijn. Zij voldoen aan de schriftuurlijke vereisten van een christen. Hun voornaamste doel is, het goede nieuws van Gods koninkrijk „in de gehele wereld [te prediken] tot een getuigenis voor alle volken”. Aldus en op vele andere manieren volgen zij nauwgezet Christus’ voetstappen, zoals ook van ware christenen wordt vereist. — Matth. 24:14.