Psalmen
Aan de leider, op Moeth-La̱bben.* Een melodie van Da̱vid.
א [ʼAʹlef]*
2 Ik wil mij verheugen en uitbundige vreugde hebben in u,+
Ik wil uw naam, o Allerhoogste, bezingen met melodieën.+
ב [Bēth]
4 Want gij hebt mijn rechtszaak en mijn pleit behartigd;+
Gij hebt op de troon gezeten, rechtsprekend met rechtvaardigheid.+
ג [Giʹmel]
5 Gij hebt natiën bestraft,+ gij hebt de goddeloze verdelgd.+
Hun naam hebt gij tot onbepaalde tijd uitgewist, ja, voor eeuwig.*+
6 O gij vijand, [uw] verwoestingen zijn voor altijd tot een einde gekomen,+
En de steden die gij hebt uitgerukt.+
Zelfs de vermelding van hen zal stellig vergaan.+
ה [Heʼ]
7 Wat Jehovah betreft, hij zal zetelen tot onbepaalde tijd,+
Zijn troon stevig bevestigend voor het oordeel zelf.+
8 En hijzelf zal het productieve land* richten in rechtvaardigheid;+
Hij zal vonnis vellen over nationale groepen naar recht.+
ו [Waw]
9 En Jehovah zal een veilige hoogte worden voor iedere verbrijzelde,+
Een veilige hoogte in tijden van nood.+
10 En zij die uw naam kennen, zullen op u vertrouwen,+
Want gij zult hen die u zoeken, stellig niet verlaten, o Jehovah.+
ז [Zaʹjin]
12 Want wanneer hij naar bloedvergieting zoekt,+ zal hij juist diegenen stellig gedenken;+
Hij zal het luide geroep van de ellendigen zeker niet vergeten.+
ח [Chēth]
13 Betoon mij gunst, o Jehovah; zie mijn ellende, [berokkend] door degenen die mij haten,+
O gij die mij opheft uit de poorten des doods,+
14 Opdat ik al uw roemrijke daden kan bekendmaken+
In de poorten+ van de dochter van Si̱on,+
Opdat ik blij kan zijn in uw redding.+
ט [Tēth]
15 De natiën zijn weggezonken in de kuil die ze hebben gemaakt;+
In het net+ dat ze verborgen hadden, is hun eigen voet gevangen.+
16 Jehovah wordt gekend aan het oordeel dat hij heeft voltrokken.+
Door de activiteit van zijn eigen handen is de goddeloze verstrikt.*+
Higgajon.* Sela.
י [Jōdh]
18 Want niet voor altijd zal de arme vergeten worden,+
Noch zal de hoop van de zachtmoedigen voor eeuwig vergaan.+
כ [Kaf]