33 Vervolgens maakte A̱chab de heilige paal;*+ en A̱chab deed ten slotte meer om Jehovah, de God van I̱sraël, te krenken+ dan alle koningen van I̱sraël die er vóór hem bleken te zijn.
25 Zonder uitzondering heeft niemand er blijk van gegeven als A̱chab te zijn,+ die zich verkocht heeft om te doen wat kwaad was in de ogen van Jehovah, die door zijn vrouw Ize̱bel+ werd opgehitst.+
18 En hij ging de weg van de koningen van I̱sraël bewandelen,+ net zoals degenen van het huis van A̱chab hadden gedaan;+ want A̱chabs dochter werd zijn vrouw,+ en hij bleef doen wat kwaad was in Jehovah’s ogen.