3 Toen zei ik tot de koning: „Dat de koning zelf tot onbepaalde tijd leve!+ Waarom zou mijn gezicht niet somber worden wanneer de stad,+ het huis van de grafsteden van mijn voorvaders,+ verwoest is en zelfs haar poorten door vuur verteerd zijn?”+
62Ter wille van Si̱on zal ik mij niet stilhouden,+ en ter wille van Jeru̱zalem+ zal ik mij niet rustig houden, totdat haar rechtvaardigheid te voorschijn komt net als de lichtglans,+ en haar redding als een brandende fakkel.+