14 en mijn volk+ waarover mijn naam+ is uitgeroepen, verootmoedigt+ zich en zij bidden+ en zoeken mijn aangezicht+ en keren van hun slechte wegen terug,+ dan zal ík vanuit de hemel horen+ en hun zonde vergeven,+ en ik zal hun land genezen.+
13 En hij bleef tot Hem bidden, zodat Hij zich door hem liet verbidden+ en zijn verzoek om gunst hoorde en hem te Jeru̱zalem in zijn koningschap herstelde;+ en Mana̱sse kwam te weten dat Jehovah de [ware] God is.+
10 Want wie heeft de dag der kleine dingen veracht?+ En zij zullen zich stellig verheugen+ en het schietlood* in de hand van Zerubba̱bel zien. Deze zeven zijn de ogen van Jehovah.+ Ze gaan de gehele aarde rond.”+
12 Want [de] ogen+ van Jehovah* zijn op de rechtvaardigen en zijn oren tot hun smeking;+ maar [het] aangezicht van Jehovah* is tegen hen die slechte dingen doen”.+