7 Ingeval iemand van uw broeders arm wordt onder u in een van uw steden,* in uw land dat Jehovah, uw God, u geeft, moogt gij uw hart niet verharden, noch uw hand voor uw arme broeder gesloten houden.+
17 Als iemand echter de middelen van deze wereld voor de instandhouding van het leven bezit+ en zijn broeder gebrek ziet lijden+ en toch de deur van zijn [gevoelens van] teder mededogen voor hem sluit,+ in welk opzicht blijft de liefde Gods dan in hem?+