Spreuken
Een wijze zoon maakt zijn vader blij,+
een dwaze zoon doet zijn moeder verdriet.
3 Jehovah laat de rechtvaardige* geen honger lijden,+
maar hij weigert slechte mensen wat ze verlangen.
5 De verstandige zoon haalt in de zomer de oogst binnen,
maar de schaamteloze zoon slaapt diep tijdens de oogst.+
7 De herinnering aan* de rechtvaardige leidt tot zegen,+
maar de naam van wie slecht is zal wegrotten.+
11 De mond van de rechtvaardige is een bron van leven,+
maar de mond van een slecht mens verhult geweld.+
15 De rijkdom* van een rijke is zijn vesting.
De armoede van de arme is zijn ondergang.+
16 De activiteit van de rechtvaardige leidt tot leven,
maar de opbrengst van de slechte leidt tot zonde.+
17 Wie naar correctie* luistert is een weg naar het leven,*
maar wie terechtwijzing negeert brengt anderen op een dwaalspoor.
19 Bij een overvloed van woorden is een fout niet te vermijden,+
maar wie zijn lippen in bedwang houdt is verstandig.+
20 De tong van de rechtvaardige is als het beste zilver,+
maar het hart van een slecht mens is van weinig waarde.
24 Wat een slecht mens vreest, zal hem overkomen.
Wat de rechtvaardige verlangt, zal hij krijgen.+
25 Als de storm voorbij is, is de goddeloze verdwenen,+
maar de rechtvaardige is als een eeuwig fundament.+
26 Als azijn voor de tanden en als rook voor de ogen,
zo is een luiaard voor wie hem eropuit stuurt.*
28 De verwachting* van de rechtvaardigen leidt tot vreugde,+
maar de hoop van de goddelozen zal vergaan.+
29 De weg van Jehovah is een vesting voor de onberispelijke+
maar betekent de ondergang voor boosdoeners.+
30 De rechtvaardige zal nooit ten val worden gebracht,+
maar slechte mensen zullen de aarde niet meer bewonen.+
32 De lippen van de rechtvaardige weten wat aangenaam is,
maar de mond van de goddeloze is vol bedrog.