115 Niet ons, Jehovah, niet ons
maar uw naam komt eer toe+
vanwege uw loyale liefde en trouw.+
2 Waarom zouden de volken zeggen:
‘Waar is hun God?’+
3 Onze God is in de hemel.
Wat hij wil, dat doet hij.
4 Hun afgoden zijn van zilver en goud,
het werk van mensenhanden.+
5 Ze hebben een mond maar kunnen niet spreken,+
ze hebben ogen maar kunnen niet zien,
6 ze hebben oren maar kunnen niet horen,
ze hebben een neus maar kunnen niet ruiken,
7 ze hebben handen maar kunnen niet voelen,
ze hebben voeten maar kunnen niet lopen,+
geen geluid komt uit hun keel.+
8 Zoals zij, zo worden ook hun makers+
en wie erop vertrouwen.+
9 Israël, vertrouw op Jehovah+
— hij is je hulp en je schild.+
10 Huis van Aäron,+ vertrouw op Jehovah
— hij is je hulp en je schild.
11 Jullie met ontzag voor Jehovah, vertrouw op Jehovah+
— hij is je hulp en je schild.+
12 Jehovah denkt aan ons en zal ons zegenen,
hij zal het huis van Israël zegenen,+
hij zal het huis van Aäron zegenen.
13 Jehovah zal zegenen wie ontzag voor hem hebben,
klein en groot.
14 Jehovah zal jullie toename geven,
jullie en je kinderen.+
15 Mogen jullie gezegend worden door Jehovah,+
de Maker van hemel en aarde.+
16 De hemel is van Jehovah,+
maar de aarde heeft hij aan de mensen gegeven.+
17 Niet de doden loven Jah,+
niet degenen die afdalen in de stilte van de dood.+
18 Maar wij zullen Jah loven,
van nu tot in eeuwigheid.
Loof Jah!