Jesaja
Als je klaar bent met verwoesten, zul je zelf worden verwoest.+
Als je klaar bent met verraden, zul je zelf worden verraden.
2 O Jehovah, wees goed voor ons.+
Wij hopen op u.
3 Bij het horen van het rumoer vluchten volken weg.
Als u opstaat, stuiven naties uit elkaar.+
4 Je buit zal geplunderd worden zoals vraatzuchtige sprinkhanen dat doen.
Als zwermen sprinkhanen zullen mensen zich erop storten.
5 Jehovah zal hoog verheven zijn,
want hij woont in de hoogte boven.
Hij zal Sion vullen met recht en rechtvaardigheid.
6 Hij geeft je houvast in jouw tijd,
een overvloed aan redding,+ wijsheid, kennis en ontzag voor Jehovah+
— dat is zijn schat.
7 Luister! Hun helden schreeuwen het uit op straat,
de boodschappers van vrede huilen bitter.
8 De hoofdwegen zijn verlaten,
er is niemand die zich op de paden bevindt.
Hij* heeft het verbond verbroken,
hij heeft de steden verworpen,
hij heeft geen respect voor de sterfelijke mens.+
De Libanon schaamt zich+ en teert weg.
Sa̱ron is een woestijn geworden,
Ba̱san en Ka̱rmel laten hun bladeren vallen.+
11 Jullie zijn zwanger van gedroogd gras, stoppels zullen jullie baren.
Je eigen geest zal je verteren als een vuur.+
12 En volken zullen worden als verbrande kalk.
Ze zullen in vlammen opgaan als afgekapte doornstruiken.+
13 Jullie die ver weg zijn, luister wat ik zal doen!
En jullie die dichtbij zijn, erken mijn macht!
“Wie van ons kan leven bij een verterend vuur?+
Wie van ons kan leven bij vlammen die niet doven?”
15 Degene die altijd in rechtvaardigheid wandelt,+
die zegt wat oprecht is,+
die oneerlijke en bedrieglijke winst afwijst,
die steekpenningen weigert en ze niet met beide handen aanpakt,+
die zijn oren sluit om niet van bloedvergieten te horen
en die zijn ogen sluit om het slechte niet te zien
16 — hij zal in de hoogte wonen,
zijn veilige schuilplaats* zal in rotsachtige vestingen zijn,
hij zal brood krijgen
en altijd genoeg water hebben.’+
17 Met eigen ogen zul je een koning in al zijn pracht zien,
je zult een land zien dat ver weg is.
18 Je zult je de angst herinneren:*
‘Waar is de secretaris?
Waar is degene die de schatting* afwoog?+
Waar is degene die de torens telde?’
19 Je zult dat onbeschaamde volk niet meer zien,
een volk dat een taal spreekt die onbegrijpelijk* is,
dat spreekt met een tong die stottert, die je niet kunt verstaan.+
20 Kijk naar Sion, de stad van onze feesten!+
Met eigen ogen zul je Jeruzalem zien als een vredige verblijfplaats,
een tent die niet wordt verplaatst.+
De tentpinnen zullen nooit uitgetrokken worden
en de touwen zullen niet kapotgetrokken worden.
21 Maar daar zal Jehovah, de Majestueuze,
voor ons een gebied worden van rivieren, van brede kanalen.
Geen vloot van galeien zal daar varen
en geen majestueus schip zal er voorbijgaan.
Hij is degene die ons zal redden.+
23 De touwen zullen slap hangen.
Ze kunnen de mast niet rechtop houden of het zeil uitvouwen.
In die tijd zal er een rijke buit verdeeld worden,
zelfs de kreupelen zullen veel buit meenemen.+
24 En geen inwoner zal zeggen: ‘Ik ben ziek.’+
De bewoners van het land zullen vergeving krijgen voor hun zonden.+