Psalmen
Voor de koorleider. Van David. Een psalm.
2 Hij trok me omhoog uit een kuil met kolkend water,
uit het modderige slijk.
Hij zette mijn voeten op een rots,
gaf mijn stappen stevigheid.
Velen zullen vol ontzag toekijken
en op Jehovah vertrouwen.
4 Gelukkig is de mens die op Jehovah vertrouwt
en zich niet wendt tot opstandige mensen of bedriegers.*
Niemand is met u te vergelijken.+
Als ik zou proberen erover te vertellen en te praten,
zou het te veel zijn om op te sommen!+
U hebt niet gevraagd om brandoffers en zondeoffers.+
7 Toen zei ik: ‘Zie, ik ben gekomen.
In de boekrol staat over mij geschreven.+
9 Ik verkondig het goede nieuws van rechtvaardigheid in de grote gemeente.+
Mijn lippen houd ik niet gesloten,+
Jehovah, zoals u heel goed weet.
10 Uw rechtvaardigheid verberg ik niet in mijn hart.
Ik maak uw getrouwheid en redding bekend.
In de grote gemeente verberg ik uw loyale liefde en uw waarheid niet.’+
11 O Jehovah, onthoud mij uw medeleven niet.
Laten uw loyale liefde en uw waarheid mij steeds beschermen.+
12 De rampen die mij omringen zijn te veel om te tellen.+
Ik word overweldigd door zo veel zonden dat ik geen uitweg zie,+
ze zijn talrijker dan de haren op mijn hoofd.
Ik heb alle moed* verloren.
13 Wilt u mij alstublieft redden, Jehovah?+
O Jehovah, kom mij toch snel te hulp.+
Laat iedereen die geniet van mijn ellende
zich in schande terugtrekken.
15 Laat iedereen die ‘Haha!’ tegen me zegt
ontzet zijn over zijn eigen schaamte.
Laat iedereen die uw reddingsdaden liefheeft altijd zeggen:
‘Mag Jehovah geprezen worden.’+
17 Ik ben hulpeloos en arm.
Jehovah, heb toch aandacht voor mij.
U bent mijn helper en mijn redder.+
Wacht niet langer, mijn God.+