Bezit de mens het antwoord?
HEBBEN de deskundigen van de wereld in de benodigde richtlijnen kunnen voorzien voor het vormen van sterke, verenigde gezinnen? Wijzen wetenschap en technologie de weg naar een zekere en gelukkige toekomst?
Wat hebben de deskundigen zelf te zeggen over de leidraad die zij ouders hebben verschaft? Voor het nut van onze lezers publiceren we hier de vertaling van twee kranteartikelen:
Spock geeft zichzelf schuld van jeugdprobleem
(Milwaukee Journal van 22 januari 1974)
„Dr. Benjamin Spock, schrijver van het boek ’Baby- en kinderverzorging’, was maandag ten volle bereid toe te geven dat hij zelf ten dele schuldig was aan het lastige gedrag van veel hedendaagse kinderen.
’Niet in staat ferm op te treden . . . is heden ten dage het meest algemene probleem van Amerikaanse ouders’, aldus Spock in het februari-nummer van Redbook Magazine.
Het ontstane jeugdprobleem in Amerika wijt hij zeker ten dele aan de deskundigen — ’de kinderpsychiaters, psychologen, onderwijzers, maatschappelijke werkers en kinderartsen zoals ik’. Hij schrijft:
’In de 20e eeuw zijn ouders ertoe gebracht te geloven dat (dit) de enige mensen zijn die precies weten hoe met kinderen moet worden omgegaan.
Dat is de wrede manier waarop wij vaders en moeders van hun taak hebben beroofd. Natuurlijk deden wij dit met de beste bedoelingen. . . . Maar wij beseften niet, totdat het te laat was, hoe onze houding van alwetendheid het zelfvertrouwen van de ouders ondermijnde.’
Het gevolg is nu, aldus Spock, dat ouders uit angst hun kinderen van zich te vervreemden, hen ongestraft te laat laten komen voor het eten, hen ongestraft snoep laten eten wanneer dit niet zou moeten en geen warme kleren laten dragen wanneer dit wel zou moeten.”
Een gids voor de onthutste ouder
(New York Times, 2 maart 1974)
„Al meer dan een eeuw worden ouders gebombardeerd met raadgevingen over hoe zij hun kinderen moeten opvoeden. Artsen, verplegend personeel, onderwijzers en geestelijken hebben hun berispende vermaningen gesproken; en de afgelopen decennia hebben psychologen en psychoanalisten hun stem bij dit koor gevoegd. Maar wanneer we al die goede raad zouden bijeenzamelen en onderzoeken, wat zouden we dan ontdekken? Weinig meer, vrees ik, dan een kakofonie van tegenstrijdige geluiden. . . .
Medelijden daarom met de arme ouder. Hoe gewetensvoller hij of zij — in de meeste gevallen is het een zij — bij het zoeken naar raad is, hoe meer zij waarschijnlijk in verwarring zal raken. En hoe verwarder, hoe angstiger, en hoe angstiger hoe minder voldoening en geluk. Dat is een erg droeve zaak, omdat de zorg voor kinderen een heleboel hard werk betekent, met voor ouders als enige beloning het gezelschap van hun kinderen en de trots hen goed terecht te zien komen.”
Wordt door deze bekentenissen niet getoond dat men zich voor de juiste soort van richtlijnen voor de opbouw van een succesvol gezinsleven niet op de deskundigen kan verlaten?
Vormt de wetenschap het antwoord?
Maar de wetenschap en de technologie dan? Aan het einde van de negentiende eeuw waren de mensen verrukt over de wonderen die, naar zij dachten, de wetenschap en de techniek in de toekomst zouden voortbrengen.
In zijn juli-nummer van 1899 gaf het wetenschappelijke tijdschrift „Scientific American” een optimistische toekomstblik op de invloed die de automobiel op het stadsleven zou hebben. In deze publikatie stelde men zich reeds voor hoe „wagens op lichte rubberbanden geluidloos zouden voortsnellen” door „schone, stof- en stankvrije” straten, waardoor een groot deel van de „nerveuze en krankzinnige spanningen van het moderne stadsleven” zouden verdwijnen. Hoe ver wijkt deze voorstelling van zaken niet af van de werkelijke situatie thans — straten vol lawaai, volgepropt met auto’s, bussen en vrachtwagens die hun dodelijke gassen in de lucht uitbraken.
Weliswaar zijn er door de wetenschap en de technologie werkbesparende uitvindingen gedaan, is er voor velen meer vrije tijd geschapen en zijn de mensen mobieler gemaakt, maar helaas is dit alles met nog groter spanningen gepaard gegaan, spanningen waardoor gezinnen uiteenvallen, frustraties ontstaan, de gezondheid van velen wordt geruïneerd en in werkelijkheid het menselijke bestaan wordt bedreigd.
René Dubos, geleerde en schrijver, merkte in de „New York Times” van 7 januari 1975 op:
„In de Verenigde Staten is het gemiddelde energieverbruik per persoon momenteel ongeveer het dubbele van wat het dertig jaar geleden was en eveneens het dubbele van wat het thans in Europa is. Is er iemand die werkelijk gelooft dat dit verschil tot uitdrukking komt in meer geluk, minder verdriet en een langer leven onder de Amerikanen van nu, of in een snellere vooruitgang van de Amerikaanse beschaving in de richting van een wenselijker bestemming? Uit een recent onderzoek, gebaseerd op de meting van diverse sociale verschijnselen in 55 landen, bleek het toegenomen energieverbruik geen enkel nuttig effect op de kwaliteit van het leven te hebben gehad; als er al enig verband bestond dan was het dit: hoe groter het energieverbruik, hoe hoger het percentage echtscheidingen en zelfmoorden!
Een overvloedige toevoer van energie is natuurlijk uiterst belangrijk voor de produktie van steeds meer industriegoederen, maar daarvan alleen hangt geluk en beschaving niet af. . . .
Ik wil zelfs nog verder gaan door te beweren dat in de sterk geïndustrialiseerde gebieden van de wereld een vermindering van energieverbruik op de lange duur een hele reeks van heilzame gevolgen zou kunnen hebben, waaronder verbetering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, een verstandiger landbouwbeleid, gebaseerd op ecologische beginselen, interessantere bouwstijlen omdat ze beter aan de plaatselijke omstandigheden zouden zijn aangepast, een gedragslijn voor ruimtelijke ordening die een herleving van de gemeenschapszin zou bevorderen — en natuurlijk een minder verontrustende wereldecologie.”
Over de gevaarlijke toestand waarin de mens zich bevindt, schrijft B. Commoner in zijn boek „Science and Survival” (blz. 126)
„Ondanks de verbazingwekkende successen van de moderne technologie en de nog nimmer vertoonde macht van de moderne militaire stelsels, hebben ze één algemeen en catastrofaal gebrek. Terwijl ze ons voorzien van een overvloed aan voedsel, grote industriecomplexen, supersnel vervoer en militaire wapens van een kracht als nooit tevoren, bedreigen ze juist ons voortbestaan.”
Klaarblijkelijk spruiten de problemen waarmee de mensheid thans oog in oog staat, in veel gevallen juist voort uit de dingen die men voorheen als voorboden van een betere toekomst beschouwde. Er kan geen twijfel over bestaan dat de veranderlijke en tegenstrijdige zienswijzen van mensen geen betrouwbare leidraad verschaffen om een weg uit de huidige slechte situatie te vinden. Wijst dit alles niet op de noodzaak van een gids afkomstig van een bron die hoger is dan een mens? En daar bovendien veel mensen dingen doen waarvan zij weten dat het verkeerd en schadelijk is, zowel voor henzelf als voor anderen, maar daar toch mee doorgaan, zou een dergelijke gids hun ook een motief moeten verschaffen om hun gedrag te veranderen. Zo’n gids zou hun een werkelijk doel in het leven moeten geven. Bestaat er zo’n gids?