Waarom Jehovah’s getuigen geen pacifisten zijn
„Jehova is een man van oorlog; Jehova is zijn naam.” — Ex. 15:3, AS, Yg.
1. Naar het antwoord op welke vraag die omtrent Jehova’s getuigen rijst, stellen wij hier een onderzoek in?
„JEHOVA’S getuigen! Niets meer dan een stelletje pacifisten!” Zo zullen vele mensen met minachting uitroepen. En zij zijn er toe gebracht zo te denken op grond van de beschuldigingen die de getuigen door hun vijanden naar het hoofd worden geslingerd. Doch zijn de getuigen pacifisten, die toevlucht zoeken onder de dekmantel van „gewetensbezwaren” omdat zij bevreesd zijn te strijden? Laten wij hier een oprecht onderzoek instellen naar het juiste en eerlijke antwoord op deze brandende vraag. Wat hebben zij zelf te zeggen?
2. Welke verklaring hebben zij hieromtrent in het Yankee Stadion afgelegd? Waarom?
2 Op de in 1950 gehouden internationale vergadering van Jehova’s getuigen die in het Yankee Stadion, in de stad New York, werd gehouden, waren 10.000 buitenlandse afgevaardigden aanwezig uit meer dan zestig andere landen. De meesten van hen hadden grote religieuze partijdigheid ondervonden, waren in verlegenheid gebracht en hadden moeilijkheden en ongerieven te verduren gehad omdat zij zich moesten zuiveren van de valse beschuldiging van „ultra-pacifisme”. Gedurende de vergadering werd er op vrijdagmiddag 4 augustus een protestbijeenkomst gehouden, op welke bijeenkomst door de 70.000 Amerikaanse afgevaardigden in tegenwoordigheid van deze broeders uit het buitenland, eenstemmig een „Spijtbetuiging en protestverklaring” werd aangenomen, en aan het einde van de middagbijeenkomst werden hiervan een millioen exemplaren verspreid. In dit blaadje van 4 bladzijden werd onder het opschrift „Partijdigheid op grond van valse beschuldiging van pacifisme” krachtig de aandacht op deze partijdigheid gevestigd en er werd in gezegd: „Ons te bezoedelen door ons ultra-pacifisten te noemen, heeft geen grond en berust op een opzettelijke leugen ten einde vooroordeel tegen ons en tegen deze internationale vergadering te wekken. Zij hebben gedaan zoals door de Schrift is voorzegd: ’onheil gesticht op gezag der wet.’ — Psalm 94:20, LV. Wij prediken geen ultra-pacifisme. Wij zijn geen pacifisten. . . . Ons er van te beschuldigen dat wij ultra-pacifisten zijn, is een leugen.”
3. Wat is de definitie van pacifisme? Kunnen de getuigen er van worden beschuldigd?
3 Zoals door Websters New International Dictionary (2de uitgave, onverkort, van 1943) wordt gedefinieerd, betekent pacifisme: „Gekant zijn tegen oorlog of tegen het gebruik van militair geweld voor welk doel ook; in het bijzonder, een zienswijze die gekant is tegen alles wat oorlog is, de nadruk legt op de gebreken van militaire training en de oorlogskosten, en er voor pleit internationale geschillen geheel door arbitrage op te lossen.” Zelfs de Bijbel zelf kan er niet van worden beschuldigd een dergelijk pacifisme te onderwijzen, en evenmin kunnen Jehova’s getuigen, die zich zeer nauwgezet aan de Bijbel houden, er van worden beschuldigd.
4. Hoever gaat hun geschiedenis terug? Wordt er door bewezen dat zij van pacifisme te beschuldigen zijn?
4 Wanneer de mensen een oordeel over Jehova’s getuigen vellen, zijn zij geneigd te denken dat Jehova’s getuigen een religieus lichaam zijn dat nog geen eeuw bestaat. Deze unieke naam trok weliswaar in 1931 de algemene aandacht, toen deze getrouwe Christenen over de gehele aarde in het openbaar bij acclamatie resoluties aannamen waarin de minachtende namen waarmede de vijanden hen hadden bestempeld, werden verworpen en de Schriftuurlijke naam „Jehova’s getuigen” werd aanvaard. Doch hun geschiedenis gaat veel verder terug dan een eeuw. Reeds in de achtste eeuw voor Christus werd er door middel van de profetie tot Gods uitverkoren volk de bekendmaking gericht: „Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HERE [Jehova], en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; . . . Ik heb verkondigd, en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HERE [Jehova], dat Ik God ben” (Jes. 43:10-12). De geschiedenis van Jehova’s getuigen gaat zelfs helemaal terug tot aan Adams zoon Abel, die door zijn broeder Kaïn werd gedood omdat Abel een gunstig getuigenis van Jehova God had ontvangen. Dit feit wordt door de apostel Paulus aangetoond in hoofdstuk 11 en 12 van zijn brief aan de Hebreeën. In het bericht dat over die gehele geschiedenis van bijna zes duizend jaar handelt, ontbreekt het bewijs dat Jehova’s getuigen te beschuldigen zijn van „gekant zijn tegen oorlog of tegen het gebruik van militair geweld voor welk doel ook”, hetwelk de definitie van pacifisme is.
5. Op welke wijze toont Paulus aan dat zij strijders waren? Wie gaf hun de overwinning?
5 Wij kunnen de lijst van Jehova’s getuigen van Abraham af nagaan om aan te tonen dat zij geen pacifisten waren. De apostel Paulus vertelt ons over Abraham, die „van het verslaan der koningen terugkeerde” en de zegen van koning Melchizedek ontving (Hebr. 7:1-4; Gen. 14:14-21). Hij vertelt over Mozes, die de Israëlieten naar de grenzen van het Beloofde Land leidde. Dan vermeldt hij een glanspunt in de oorlog die Jozua voerde ten einde het Beloofde Land van de zedeloze heidense inwoners te zuiveren, en voegt er aan toe: „En wat zal ik meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken indien ik voortga met verhalen en vertel over Gideon, Barak, Simson, Jeftha, David en Samuël en de andere profeten, die door geloof koninkrijken een nederlaag toebrachten in de strijd, rechtvaardigheid tot stand brachten, beloften verkregen, de muilen van leeuwen stopten, de kracht van vuur verdroegen, aan de scherpte van het zwaard ontkwamen, van een zwakke toestand krachtig werden gemaakt, dapper werden in oorlog en de legers van vreemdelingen op de vlucht joegen” (Hebr. 11:30-34, NW). Een ieder die Paulus hier noemt, was een strijder. Jehova gaf hun de overwinning. Alleen omdat Jeruzalem ontrouw aan God bleek te zijn en dit na herhaalde malen door Jehova’s getuigen te zijn gewaarschuwd, leverde Jehova de Joden aan de Babylonische legers over en streed niet voor hen. Hij had hen van tevoren gewaarschuwd dat ongehoorzaamheid zou worden gestraft, en hij liet deze straf daarom over hen komen ter rechtvaardiging van zijn woord. — Deut. 28:36-67.
NEHEMIA, MORDECHAI EN ESTHER WAREN STRIJDERS
6. Streden de verbannen Joden in de legers van Babylon of niet? Waarom?
6 Zeventig jaar lang waren de Joden of Israëlieten bannelingen in Babylonische provincies. Namen zij dienst in de legers van Babylon en streden zij voor zijn wereldheerschappij? Neen, hoewel sommige Joden, zoals Daniël en zijn drie Hebreeuwse metgezellen, in staatsdienst werden genomen, ondanks het feit dat zij Jehova God volgens hun geweten aanbaden. Welke hoge positie deze drie Hebreeërs als staatsdienaren ook mochten bekleden, toch weigerden zij hun geweten geweld aan te doen en te buigen voor het door keizer Nebukadnezar uitgevaardigde besluit en afgoderij te bedrijven, door het beeld van de politieke staat te groeten, het gouden beeld dat de dictatoriale heerser had opgericht opdat alle elementen van zijn rijk het eensgezind zouden aanbidden (Dan. 3:1-30). Toen Babylon werd omvergeworpen, sloten de gevangen Israëlieten zich niet bij de legers van Babylon aan, die tegen de omverwerping van Babylon streden. Zij wisten dat de omverwerping van Babylon in Jehova’s profetieën was voorzegd, en waarom zouden zij dus tegen de vervulling van goddelijke profetieën strijden, en bovendien voor een onderdrukkende wereldmacht?
7. Hoe handelde Daniël toen de staat zich in de aanbidding van God mengde?
7 Onder de nieuwe heerschappij van de zegevierende Meden en Perzen werd de bejaarde Daniël in staatsdienst genomen van koning Darius, de Meder. Hij werd het hoofd van alle satrapen des konings. Toen de jaloerse vijanden geen aanklacht tegen Daniël konden vinden behalve in zijn getrouwe gehoorzaamheid aan de wet van zijn God, Jehova, stichtten zij onheil tegen hem op gezag der wet. Hoewel Daniël tegenover het feit stond dat hij in de leeuwenkuil zou worden geworpen en hoewel zijn staatsambt op het spel stond, weigerde hij zijn geweten geweld aan te doen. Hij boog niet voor de keizerlijke wet, welke verbood tot Jehova te bidden en van een ieder eiste voor alles tot de politieke staat op te zien. Daniël gaf aan de keizer alleen wat de keizer toebehoorde, doch aan God de aanbidding en gehoorzaamheid die God toebehoorden. God sloot de muilen der leeuwen voor hem, maar zij die onheil tegen hem stichtten op gezag van een listige wet, werden zelf voor de leeuwen geworpen. — Dan. 6:1-28.
8, 9. Werden de Joden, nadat zij uit de ballingschap in Babylon waren hersteld, pacifisten? Op welke wijze werpt Nehemia licht op deze vraag?
8 Kores, de Pers, volgde Darius als heerser op. In het eerste jaar van zijn regering stond hij toe dat de gevangen Joden terugkeerden naar de plaats waar Jeruzalem had gestaan, en Jehova’s tempel herbouwden. Zij behoefden voor hun bevrijding niet te strijden door geweld van militaire legers, doch de Almachtige God herstelde hen ter wille van zijn naam en omdat zij zich hadden bekeerd en zich aan zijn aanbidding hadden gewijd. Doch zelfs na deze herstelling in hun geboorteland werden de Joden geen pacifisten.
9 Dit feit is opmerkenswaardig in het geval van Nehemia. Hij was een Jood die als schenker en als vertrouwde raadsman van de Perzische koning Ahasveros in staatsdienst stond. Hij werd aangesteld tot landvoogd over de Joodse provincie in Palestina en werd uitgezonden om goede muren voor de herstelde stad Jeruzalem te bouwen. De heidense vijanden beschuldigden Nehemia er van dat hij trachtte zich van het keizerrijk af te scheiden. „En [zij] smeedden een samenzwering, om tegen Jeruzalem ten strijde te trekken en verwarring aan te richten.” Welke stappen deed Nehemia? Hij liet God niet buiten beschouwing, omdat hij wist dat ’zo de HERE [Jehova] de stad niet bewaart, de wachter tevergeefs waakt’ (Ps. 127:1). Het bericht deelt ons daarom mede: „Maar wij baden tot onzen God, en zetten wacht tegen hen, dag en nacht, hunnenthalve. . . . En ik zag toe, en maakte mij op, en zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot het overige des volks: Vreest niet voor hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken HERE, en strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren, uw vrouwen en uw huizen.” Van toen af aan zetten de bouwlieden de bouw van de muur voort, gewapend met spiesen, schilden, bogen en maliënkolders, en zij hadden een zwaard aan hun zijde gegord. Aldus werd de samenzwering verijdeld (Neh. 4:8, OB; 4:9-23). Gods zaak was er bij betrokken en de vrijheid van zijn volk hem in vrijheid te aanbidden. Daarom hadden deze Israëlieten verkozen te strijden. Zij streden niet voor de heerlijkheid en macht van het Perzische keizerrijk. Zij streden voor hun broeders, die tot Gods organisatie behoorden en God aanbaden.
10, 11. Hoe werd dit ook aangetoond in het geval van Mordechai en Esther?
10 In andere provincies van het Perzische keizerrijk werd er van de zijde der Joden ook geen pacifisme beoefend. Meer dan zestig jaar nadat een Joods overblijfsel in Jeruzalem was hersteld, werden de Joden in het gehele keizerrijk beschuldigd door een religieuze vijand die een hoge positie in de regering bekleedde. Zij waren verschillend van alle andere volken; buiten de wet van het keizerrijk hadden zij Jehova’s wetten waardoor zij zich in hun aanbidding van God moesten laten leiden. De goddeloze vijand Haman zeide daarom: „Hun wetten zijn verscheiden van de wetten aller volken; ook doen zij des Konings wetten niet; daarom is het den Koning niet oorbaar hen te laten blijven.” Hij diende een verzoek in en kreeg gedaan dat er een wet werd uitgevaardigd waarin werd afgekondigd dat de Joden nog voordat er een volgend pascha aanbrak, moesten worden vernietigd. — Esther 3:8-15.
11 Op aanraden van Mordechai, de Jood, wist koningin Esther het klaar te spelen een wettelijke strijd te voeren tot voor de hoogste rechterlijke persoon van het keizerrijk, koning Ahasveros zelf. Op gevaar af haar eigen leven te verliezen, smeekte zij om bevrijding voor haar volk, terwijl zij terzelfder tijd de boosaardige plannen van hun religieuze vijand, Haman, aan de kaak stelde. Deze goddeloze vervolger werd opgehangen aan de galg die hij voor Mordechai had laten oprichten, en Mordechai werd tot een hoger ambt in de Perzische regering bevorderd. Op gezag van de keizer schreef hij een wet in de regeringsstatuten, welke de Joden toestond zich op de vastgestelde dag waarop zij door hun vijanden zouden worden aangevallen, „te vergaderen, en voor hun leven te staan, om te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen.” Waren de joden pacifistisch en weigerden zij te handelen volgens deze wet, die hun voorschreef zichzelf door geweld van wapenen te verdedigen? Neen! Op de 13de en 14de dag van hun laatste maand, Adar, streden zij dapper voor de verdediging van hun eigen leven en dat van hun broeders. Jehova God was in deze strijd met hen, gaf hun de overwinning en vervulde zijn eigen profetische bevel dat inhield de Amalekieten tot de laatste man te verdelgen. De Joden, zijn getuigen, gebruikte hij als zijn scherprechters. — Esther 8:10 tot 9:16; Ex. 17:13-16.
GEEN OVERGANG TOT PACIFISME IN HET EINDE DER WERELD
12. Waarom houden de getuigen, daar zij beweren geen pacifisten te zijn, deze traditie van militaire strijd niet in ere?
12 Velen van onze lezers of openbare overheidspersonen vragen wellicht: Indien Jehova’s getuigen van tegenwoordig in één onafgebroken keten zijn verbonden met die getuigen uit de oudheid, die zulk een geschiedenis hebben, waarom handelen zij dan niet volgens deze traditie van militaire strijd? Waarom worden zij niet in de rijen van de legers der Christenheid gevonden? Waarom trachten zij vrijstelling van militaire dienst te verkrijgen? Waarom gaan zij zo ver dat zij zelfs weigeren de Openbare Dienstkampen in te gaan, die in stand worden gehouden voor of door pacifisten en personen die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben, of weigeren enig aandeel te hebben aan de verrichtingen op het gebied van de defensie of de oorlog? Vraag Jehova’s getuigen waarom, en zij zullen u vertellen dat het niet is omdat zij pacifisten zijn geworden. Het is omdat zij op grond van hun geweten bezwaar hebben tegen deelneming aan dergelijke verrichtingen op het gebied van oorlog en defensie, waaraan de Christenheid en de rest der wereld een aandeel heeft, en hun bezwaren zijn gebaseerd op Gods Woord, de Bijbel. Doch, zult gij vragen, hoe kunnen zij gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben en terzelfder tijd geen pacifisten zijn? Zij zijn niet tegen oorlog die tussen de natiën wordt gevoerd, en zij laten zich niet in met de oorlogsverrichtingen der natiën, noch met iemand die volgens zijn geweten aan dergelijke verrichtingen kan meedoen. Zij strijden alleen wanneer God hun gebiedt te strijden, omdat het dan een theocratische oorlogvoering is.
13. Wanneer wij pacifisten beweerden te zijn, wat zouden wij dan, om consequent te zijn, ten aanzien van voor-Christelijke getuigen moeten doen? Waarom kunnen wij dit niet doen?
13 Indien Jehova’s getuigen tegenwoordig zouden beweren pacifisten te zijn, zou dit betekenen dat zij alle voor-Christelijke getuigen van Jehova zouden veroordelen, die de wapenen opnamen ten einde Jehova’s universele souvereiniteit hoog te houden en zijn theocratische natie Israël in stand te houden. Doch wij kunnen hen niet veroordelen. Jezus Christus heeft dit nooit gedaan, en hij is Jehova’s grootste getuige, die de titel „De trouwe, en waarachtige Getuige” heeft verworven (Openb. 3:14). Jehova zelf is geen pacifist. En evenmin zijn zijn getuigen pacifisten, hoewel zij gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben. Jezus was geen pacifist, ofschoon er geen bericht is dat hij ooit tot zelfverdediging naar vleselijke wapenen greep. O ja, zult gij zeggen, maar heeft Jezus geen zweep van touwen gemaakt ten einde alle commerciële verkopers uit de tempel te Jeruzalem te drijven? Ja, maar het bericht zegt niet dat hij deze zweep gebruikte tegen de mannen die aan het verkopen waren, maar hij gebruikte ze tegen hun schapen en vee welke zij in die heilige plaats hadden gebracht, waardoor zij „het huis van mijn Vader tot een huis van koopwaar [maakten]”. — Joh. 2:13-16, NW.
14. Bedoelde Jezus dat wij het zwaard dienen op te nemen, toen hij zijn apostelen zeide een kleed te verkopen en een zwaard aan te schaffen? Wat werd door zijn handelwijze aangetoond?
14 Wederom zult gij tegenwerpen: Heeft Jezus nadat hij het Gedachtenisfeest met zijn discipelen had ingesteld en voordat zij naar buiten gingen naar Gethsemane, niet tot zijn discipelen gezegd: „Laat hij die geen zwaard heeft, zijn bovenkleed verkopen en er een kopen”? En toen zijn discipelen zeiden: „Meester, zie! hier zijn twee zwaarden” zeide hij tot hen: „Het is genoeg” (Luk. 22:36-38, NW). Ja, doch Jezus gaf hun hierdoor te kennen dat hij door een gewapende bende zou worden gegrepen, onder omstandigheden die gewapende weerstand konden provoceren. De gebeurtenissen die zich ontwikkelden, toonden aan dat Jezus niet zijn toevlucht nam tot een zwaard toen hij onrechtmatig werd gearresteerd. Waarom raadde hij dan aan een zwaard aan te schaffen en liet hij tenminste één zwaard meenemen naar Gethsemane? Dit deed hij ten einde aan te tonen dat hij niet verkoos zijn toevlucht te nemen tot gewapende weerstand, doch zich vrijwillig zou overgeven in overeenstemming met de wil van zijn Vader. Petrus trachtte gewapende weerstand te bieden, gebruikte het zwaard en sloeg het oor van een man af. Toen zeide Jezus tot Petrus: „Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of denkt gij dat ik geen beroep op mijn Vader kan doen mij op dit ogenblik meer dan twaalf legioenen engelen te verschaffen? Hoe zouden in dat geval de Schriften worden vervuld dat het aldus moet geschieden?” (Matth. 26:52-54, NW) Volgens het bericht van Johannes voegde Jezus er aan toe: „De beker die de Vader mij heeft gegeven, zou ik die niet stellig drinken?” (Joh. 18:11, NW) Wij zien dus waarom Jezus op een wijze handelde die sommigen als pacifisme voorkomt. Hij wilde echter niet voor de rechtbank van zijn Vader of voor de rechtbanken van het land worden gedaagd op beschuldiging van het bieden van gewapende weerstand. Hij stelde zich er niet aan bloot om te worden gedood terwijl hij gewapende weerstand bood; hij moest gewillig sterven, als een slachtoffer, gelijk een lam dat ter slachting werd geleid.
IN OVEREENSTEMMING MET PROFETIEËN EN MET HUN BOODSCHAP
15. Waarom kunnen wij met het oog op Jezus’ profetie geen pacifisten zijn?
15 Jehova’s getuigen volgen Jezus na en gehoorzamen zijn voorschriften. Daarom hebben zij in geen enkel opzicht dienst genomen in wereldse legers en deelgenomen aan de oorlogsverrichtingen der natiën. Dit betekent niet dat zij pacifisten zijn, die tegen de oorlog zijn, zich er tegen verzetten en zich bemoeien met wereldse regeringen in hun voortzetting van aanvals- of verdedigingsoorlogen. Zij kunnen geen personen zijn die zich tegen oorlog verzetten, want zij onderwerpen zich aan de vervulling van Jezus’ woorden over de voleinding van dit samenstel van dingen. Toen zijn discipelen hem vroegen: „Zeg ons: Wanneer zal dit geschieden, en wat zal het teken van uw tegenwoordigheid en van de voleinding van het samenstel van dingen zijn?” zeide hij hun: „Gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, ziet toe dat gij niet wordt verschrikt. Want dit moet geschieden, maar nog is het volledige einde er niet. Want natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen in de ene plaats na de andere voedseltekorten en aardbevingen zijn. Dit alles is een begin van smarten der ellende” (Matth. 24:3, 6-8, NW). Hoe kunnen de Christelijke getuigen van Jehova zich dus tegen wereldse oorlogen verzetten of trachten ze te verhinderen, daar Jezus profeteerde dat ze stellig zouden worden gestreden? Jezus zeide hun niet dat zij zich in de strijd zouden bevinden. Zij zouden slechts horen dat er oorlogen werden gestreden binnen hun gehoorsafstand of anders de berichten horen over de oorlogen die elders werden gestreden.
16-18. (a) Indien zij pacifisten zijn, tegen welke daad die Jehova spoedig zal verrichten, zouden zij dan gekant moeten zijn? (b) Welke niet-pacifistische aankondiging laat hij hen doen?
16 Indien Jehova’s getuigen tegenwoordig pacifisten zouden zijn, dan zouden zij, om consequent te zijn, gekant moeten zijn tegen Jehova’s oorlog die hij op het slagveld van Armageddon tegen de gehele wereld van de Duivel zal voeren. Zij hebben gezien hoe de natiën dezer wereld gedurende de wereldoorlog van 1914-1918, zoals door Zacharia was voorzegd, Gods zichtbare organisatie van zijn volk hebben aangevallen, over welke organisatie profetisch wordt gesproken als over „Jeruzalem”. Thans zien zij uit naar de verwezenlijking van de rest van zijn profetie, hetgeen binnenkort zal geschieden, namelijk: „En de HERE [Jehova] zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen [natiën], gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. . . . de HERE [Jehova], mijn God, [zal] komen, en al de heiligen met U, . . . En de HERE [Jehova] zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HERE [Jehova] één zijn, en Zijn Naam één” (Zach. 14:1-3, 5-9, AS). Dan zal er een grote slachting worden aangericht, welke werd voorschaduwd door de slachting van Gods verenigde vijanden die in de dagen van koning Josafat voor de aanval op Jeruzalem oprukten. Daarom noemt hij het slagveld „het dal van Josafat” en hij nodigt alle natiën der wereld uit in dit dal af te dalen (2 Kron. 20:1-25). Hij vaardigt het bevel uit:
17 „Kondigt het af onder de natiën, wijdt den oorlog, doet opstaan de helden [machtigen]; dat alle krijgslieden aantreden, oprukken! Smeedt uw ploegscharen tot zwaarden om, uw sikkelen tot lansen; zelfs de krachtelooze zegge: Ik ben een held! Sluit u aaneen en komt allen, gij omwonende natiën, en verzamelt u! Doe derwaarts, Jahwe, uw helden [machtigen] afdalen! Dat de natiën opstaan en oprukken naar de Vallei van Josjafat; want daar zal ik zitten ten gericht over alle omwonende natiën. Den sikkel er in! want de oogst is rijp; komt, treedt; want de perskuip is vol, de kuipen vloeien over; groot toch is hun boosheid. Menigten, menigten in de Vallei der beslissing! want de dag van Jahwe is nabij in de Beslissingsvallei. Zon en maan worden verduisterd, de sterren verliezen hun glans; Jahwe brult van den Sion, doet uit Jeruzalem zijn stem hooren, zoodat hemel en aarde beven. Maar Jahwe is een toevlucht voor zijn volk.” — Joël 3:9-16, LV, AS.
18 Jehova’s getuigen van tegenwoordig zijn degenen aan wie het bevel is gegeven deze aankondiging tot de natiën te richten, en dit doen zij. Hoe kunnen zij dit dus doen en terzelfder tijd pacifisten zijn?
19. Hoe wordt door de gebeurtenissen sedert 1914 bewezen dat Jezus thans geen pacifist is?
19 Wegens de daden die Jezus Christus sedert 1914 n. Chr. heeft verricht, kan hij er nooit van worden beschuldigd een pacifist te zijn. Waarom niet? Omdat sedert die tijd Satan de Duivel en zijn demonen uit de hemel zijn geworpen en Satan is met grote toorn naar onze aarde afgekomen, wetend dat hij thans een korte tijd heeft. De onbeschrijfelijke weeën die tegenwoordig de aarde en de zee treffen, en die gepaard gaan met alle andere vervullingen van profetieën, bewijzen dit feit. Hoe werd Satan op aarde nedergeworpen? Openbaring 12:1-12 antwoordt dat er na de geboorte van Gods koninkrijk en nadat zijn Zoon, Jezus Christus, op de troon was geplaatst, ’in de hemel oorlog uitbrak’. Geen pacifist, doch deze Koning Jezus Christus streed tegen Satan en zijn demonen en wierp hen neder op zijn voetbank, de aarde. De vernederde Satan gebruikt thans zijn demonen om alle natiën naar Armageddon te drijven voor de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” (Openb. 16:14-16, NW). Doch wie zijn Jehova’s „machtigen” die Jehova naar de „Vallei der beslissing” doet afdalen ten einde de belangrijkste strijdvraag over de wereldheerschappij voor altijd op te lossen? Zij zijn het „Lam Gods” en de engelen die onder leiding van hem hebben gestreden in de „oorlog in de hemel” tegen Satan. Toen deze op een Lam gelijkende persoon op aarde was, maakte hij de indruk een pacifist te zijn, doch thans is hij de „leeuw uit den stam Juda” (Openb. 5:5, 6, NV). Tot deze onbevreesde krijgsman zegt Psalm 110:4-6 (Luther, AS): „De Heera is aan uwe rechterhand, ten tijde zijns toorns zal hij koningen verslaan. Hij zal gerichten oefenen onder de volken [natiën]; hij zal eene groote slachting aanrichten; hij zal verslaan het hoofd over groote landen.” Lees de in Openbaring 19:11-16 opgetekende aanschouwelijke beschrijving van deze koninklijke krijgsman van Jehova God. Laten alle gemilitariseerde natiën weten dat zij in die universele oorlog van Armageddon voor altijd de nederlaag zullen lijden en dat de bewapeningswedloop tenslotte voorgoed tot stilstand zal worden gebracht.
20. Waarna zal er gewaarborgde vrede komen? Wat zullen de overlevenden doen?
20 Na Armageddon zullen zij die aan de zijde van de overwinnaar, Jehova’s zijde, in leven zijn gebleven, een vrede genieten die volkomen is gewaarborgd. Dan zullen zij „hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden, hun speren tot sikkelen; geen natie zal meer tegen een andere het zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leeren”. — Jes. 2:4, LV.
[Voetnoten]
a Een van de 134 plaatsen waar de Hebreeuwse sopherim het woord Jehova in de Hebreeuwse tekst in Adonai hebben veranderd, dat „De Heer” betekent. Zie Cath. Conf. Psalms (Psalmen van de Katholieke broederschap).