De heilige geest — de derde persoon van de drieëenheid of Gods werkzame kracht?
„Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt en gij zult getuigen van mij zijn . . . tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Hand. 1:8, NW.
1, 2. Welke opmerkelijke gebeurtenis geschiedde er op Pinksteren in 33 n. Chr. te Jeruzalem?
HET speelt zich af in Jeruzalem, diep in mei van het jaar 33 (n. Chr.). Meer dan een miljoen joden stromen in gehoorzaamheid aan de wet van Mozes de stad binnen waaraan God zijn naam had verbonden, om daar het pinksterfeest te vieren. In een der bovenkamers van de stad treffen wij elf apostelen en 109 andere discipelen van Jezus aan, waaronder zijn moeder en vleselijke halfbroers.
2 „Plotseling,” aldus Lukas’ beschrijving, „kwam er uit de hemel een gedruis als van een opstekende stevige bries, en het vervulde het gehele huis waarin zij zaten. En er werden tongen als van vuur zichtbaar en werden aan hen uitgedeeld, en op een ieder van hen zette zich er één, en zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun schonk zich uit te drukken.” — Hand. 2:2-4, NW.
3. Hoe denkt men in de christenheid in het algemeen over Gods heilige geest? Hoe denken de Unitariërs er over?
3 Er zijn slechts heel weinig geloofsbelijdenissen in de christenheid welke niet behelzen dat Gods heilige geest de derde persoon van een drieëenheid is, gelijk aan, even eeuwig als en één van wezen met de Vader en de Zoon. In bijbelse woordenboeken en religieuze encyclopedieën staan lange betogen, niet alleen om te bewijzen dat de heilige geest een persoon is, maar dat hij een goddelijke persoon is. Een der weinige uitzonderingen vormen de Unitariërs, in wier geloofsbelijdenis staat dat de heilige geest slechts „de invloed van de Godheid [is] op de geest van zijn dienstknechten, . . . die woont in de harten der gelovigen en de bron van hun geestelijke leven is.” — Dictionary of Religious Knowledge, Abbott.
4. Welke meningen hadden er in 380 (n. Chr.) de overhand in verband met de identiteit van Gods heilige geest?
4 Alhoewel er thans in het algemeen in de religieuze leerstellingen der christenheid aan Gods heilige geest goddelijkheid wordt toegekend, is dat niet altijd zo geweest. Merk bijvoorbeeld eens op wat Neander schrijft, over wie McClintock and Strong’s Cyclopaedia vermeldt: „Algemeen wordt toegegeven dat hij verreweg de grootste kerkgeschiedschrijver is.” Alhoewel hij zelf in de drieëenheid geloofde, schreef hij: „Er heerste in 380 n. Chr. onder de verschillende partijen grote vaagheid over dit dogma, zodat een tijdgenoot kon zeggen: ’Sommigen onzer theologen beschouwen de heilige geest louter als een vorm van goddelijke werkzaamheid; anderen als een schepsel Gods; nog weer anderen als God zelf; anderen wederom zeggen dat zij uit eerbied voor de Heilige Schrift, welke niets over het onderwerp vermeldt, niet weten naar welke mening zij moeten overhellen.’”
5. Welke vragen rijzen er betreffende Gods heilige geest?
5 Is het onderwerp van de heilige geest in Gods Woord voor meer dan één uitleg vatbaar? Blijkt er niet duidelijk uit of Gods heilige geest nu God zelf, een schepsel Gods of een vorm van goddelijke werkzaamheid is?
GEESTELIJKE PERSONEN
6. Welke Hebreeuwse en Griekse woorden zijn in de Schrift met „geest” vertaald, en wat betekenen deze woorden?
6 Om te kunnen begrijpen wat de bijbel over Gods heilige geest heeft mee te delen, moeten wij eerst nagaan wat de betekenis is van het daarin voor geest gebruikte Hebreeuwse en Griekse woord, respectief ruʹahh en pneuʹma. Beide hebben de betekenis in zich van „adem,” „windvlaag,” „lucht” of „wind,” en worden op verschillende manieren vertaald. Het Nederlandse woord „pneumatisch” is van dit Griekse woord pneuʹma afgeleid, zodat een pneumatische band een band vol lucht is. De uitdrukking „Heilige Geest” nu komt ongeveer negentig keer in de Statenvertaling en de Petrus Canisius Vertaling voor.
7. Hoeveel verschillende betekenissen heeft het woord „geest” in de Schrift, en welke vermaning moeten wij derhalve ter harte nemen?
7 Het woord „geest” heeft in de bijbel zeven verschillende betekenissen en wordt van toepassing gebracht op personen en zaken. Het ligt voor de hand dat wanneer wij geen onderscheid tussen deze zeven betekenissen van „geest” maken, er verwarring over dit onderwerp ontstaat. Om achter de waarheid te komen, moeten wij derhalve Paulus’ vermaning ter harte nemen: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God te vertonen, een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid goed hanteert.” — 2 Tim. 2:15, NW.
8. Welke twee fundamentele hoedanigheden van wind hebben al deze verschillende betekenissen van „geest” gemeen?
8 Waarom gebruikten de bijbelschrijvers de woorden ruʹahh en pneuʹma in zeven verschillende betekenissen en passen zij ze toe op personen en zaken? Omdat al deze betekenissen de twee fundamentele hoedanigheden van wind gemeen hebben, namelijk, ze zijn onzichtbaar en bezitten kracht. Neem bijvoorbeeld eens de zeilen van een boot welke door de wind wordt voortgedreven. Wij kunnen de wind niet zien, maar aan de gebolde zeilen en doordat de boot door het water wordt gedreven, bemerken wij dat er een kracht aan het werk is. Wij nemen dus een zichtbaar resultaat waar, teweeggebracht door een onzichtbare kracht. De woorden van de profeet leggen de nadruk op deze hoedanigheden van „geest”: „De Egyptenaren . . . zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest.” — Jes. 31:3, NBG.
9-11. (a) Waarom wordt het woord „geest” terecht op Jehovah God toegepast? (b) Waarom op Jezus Christus na zijn opstanding? (c) Op goede en kwade engelen?
9 Het spreekt vanzelf dat het woord „geest” in de allereerste plaats betrekking heeft op Jehovah God, want hij is zowel onzichtbaar — nimmer heeft iemand hem gezien — als machtig, ja almachtig (Ex. 6:3; 33:20). Ja, zoals Jezus zei, „God is een Geest”; en zoals Paulus schreef: „Jehovah nu is de geest.” — Joh. 4:24; 2 Kor. 3:17, NW.
10 In de Schrift wordt Jezus Christus ook een geest genoemd. „De eerste mens Adam werd een levende ziel,” zo haalt Paulus aan, waarbij hij hem tegenover de laatste Adam, Jezus, stelt, die „een levengevende geest” werd nadat hij uit de doden was opgewekt, „hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest.” Aangezien hij nu een „ontoegankelijk licht” bewoont en eveneens bekendstaat onder de naam „Sterke God,” wordt het woord „geest” ook terecht op hem van toepassing gebracht. — 1 Kor. 15:45; 1 Petr. 3:18; 1 Tim. 6:16, NW; Jes. 9:5, NBG.
11 Zowel goede als kwade engelen worden „geesten” genoemd. Zo zegt de apostel Paulus in Hebreeën 1:7, 14 (NW) dat God „zijn engelen geesten” maakt en dat engelen „allen geesten voor openbare dienst” zijn. Deze goede engelen zijn onzichtbaar en machtig, zoals herhaaldelijk uit de bijbel blijkt (2 Kon. 6:16, 17; Jes. 37:36). Ook naar goddeloze engelen wordt verwezen als geesten, want Jezus wierp deze ’geesten vaak met een woord’ uit mensen die er door bezeten waren. Paulus spreekt van Satan als „de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid” (Matth. 8:16; Ef. 2:2, NW). Dat deze goddeloze geesten eveneens zeer machtig zijn, blijkt uit Daniël 10:13 en 20, waar ons wordt gezegd dat een hunner Gods onzichtbare boodschappers eenentwintig dagen lang kon tegenhouden.
„GEEST” ONPERSOONLIJK GEBRUIKT
12-15. (a) Op grond waarvan en door welke schriftuurplaatsen wordt aangetoond dat met „geest” de levenskracht wordt aangeduid? (b) De geestesgesteldheid? (c) De geïnspireerde uitspraken?
12 „Geest” wordt onder andere gebruikt om iets onpersoonlijks, een zaak, aan te duiden, zoals in het geval van de geest of levenskracht welke God in de mens legde nadat hij hem uit het stof van de grond had geformeerd, waardoor hij de mens deed leven. Wij lezen over deze levenskracht in Genesis 7:22 (NBG) dat „alles, in welks neus de adem van den levensgeest was, . . . stierf” door de Vloed. Of dat „alles waarin de adem van de levenskracht werkzaam was . . . stierf” (NW). De apostel Johannes verhaalt ons een visioen waarin hij zag hoe de „levensgeest” in bepaalde getuigen voer, waardoor zij na drie en een halve dag dood te zijn geweest, op hun voeten gingen staan (Openb. 11:11, NW). Bij de dood keert „het stof weder . . . tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest [ruʹahh, niet neʹphesh of ziel] . . . tot God, die hem geschonken heeft” (Pred. 12:7, NBG). Deze levenskracht is stellig onzichtbaar en krachtig, om welke reden ze terecht met „geest” wordt aangeduid. De geleerden doen hun uiterste best om deze levenskracht of het „levensbeginsel” te ontdekken, maar Jehovah heeft het in zijn wijsheid passend geacht dit voor anderen geheim te houden. — Ps. 36:10.
13 Het woord „geest,” ruʹahh, pneuʹma, wordt ook in onpersoonlijke betekenis toegepast op de geestesgesteldheid. Daarom lezen wij: „Hovaardigheid is vóór de verbreking, en hoogheid des geestes vóór den val.” En, „Een lankmoedig mens overtreft een held, wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt” (Spr. 16:18, St.vert.; 16:32, NBG). De geestesgesteldheid kan niet worden gezien, maar ze heeft kracht, welke zich uit in zichtbare daden, zoals wanneer men bijvoorbeeld zijn zelfbeheersing verliest, rood in het gezicht word en van woede beeft. Jezus gebruikte „geest” in deze betekenis toen hij de raad gaf: „Blijft waakzaam en bidt, opdat gij niet in verzoeking moogt geraken. De geest is natuurlijk gewillig, maar het vlees is zwak.” Iemands geestesgesteldheid wordt daarom passend met „geest” aangeduid. — Matth. 26:41, NW.
14 In verband met „geïnspireerde uitspraken” wordt het woord „geest” in weer een andere onpersoonlijke betekenis gebruikt. Een door God geïnspireerde profetie is een geïnspireerde uitspraak of uiting, en terecht wordt er dus gezegd wanneer de profetie wordt aangehaald, dat de „geest” spreekt. Vandaar de woorden van Paulus: „De geïnspireerde uitspraak [geest, voetnoot] zegt . . . duidelijk dat in latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen.” — 1 Tim. 4:1, NW.
15 De Duivel en zijn werktuigen inspireren ook uitspraken, alhoewel die niet profetisch zijn. Een hoeveelheid communistische propaganda welke als nieuws wordt vrijgegeven, wordt aldus in de hedendaagse terminologie een „geïnspireerde mededeling” genoemd. Satans huidige wereldwijde propagandacampagne tegen Jehovah’s koninkrijk wordt als „drie onreine geïnspireerde uitingen,” of „onreine geesten” afgebeeld die op kikvorsen lijken en alle natiën gezamenlijk naar Armageddon leiden (Openb. 16:13, 14, 16, NW). De apostel Johannes waarschuwt christenen op hun hoede te zijn en niet misleid te worden door de verkeerde soort van geïnspireerde uitingen: „Gelooft niet iedere geïnspireerde uiting [geest], maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze hun oorsprong vinden bij God, omdat er vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan.” Juist doordat Johannes hier „geest” in verband brengt met valse profeten, wordt er te kennen gegeven dat hij daarmee verwijst naar wat deze profeten zeggen en niet naar geestelijke schepselen. Wij als mensen kunnen geestelijke schepselen niet op de proef stellen, maar wel kunnen wij de door geesten geïnspireerde uitingen beproeven om na te gaan of ze al dan niet waar zijn. Daar die ideeën op zich onzichtbaar zijn en ook een krachtige invloed op de menselijke geest kunnen uitoefenen, worden ze terecht aangeduid met „geesten.” — 1 Joh. 4:1, NW; AT.
16, 17. (a) Wat wordt er in de Athanasiaanse geloofsbelijdenis over de heilige geest gezegd, en hoe belangrijk wordt deze leer geacht? (b) Welke redenen zijn er om aan te nemen dat dit in strijd is met het schriftuurlijke standpunt?
16 De zevende en laatste betekenis van het woord „geest” is „heilige geest,” welke twee woorden door de trinitarische vertalers gewoonlijk worden aangeduid met een hoofdletter en voorafgegaan door het bepalende lidwoord de, „De Heilige Geest.” Volgens de Athanasiaanse geloofsbelijdenis — de vroegste welke de hedendaagse opvatting van de drieëenheid duidelijk leert, en daarom degene waarop de trinitariërs het meest steunen — maakt de „Heilige Geest” deel uit van de drieëenheid, is hij ongeschapen, almachtig, ondoorgrondelijk, een Persoon, Heer en God, ’gelijk in glorie en gelijkelijk eeuwig’ met God de Vader. Een geestelijke mag wellicht de inspiratie van de bijbel loochenen, dat Jezus’ bloed ons van onze zonden reinigt, tevens dat Jezus wonderen deed en uit de doden werd opgewekt, en toch nog steeds een goed christen worden beschouwd; laat hem echter de drieëenheid eens loochenen en hij wordt terstond als een ketter gebrandmerkt. De Engelse rooms-katholieke Encyclopedia zegt over deze leer: „De Drieëenheid is het woord ter aanduiding van de centrale leer van de christelijke religie.”
DE HEILIGE GEEST IS NOCH EEN PERSOON NOCH EEN GOD
17 Wanneer de heilige geest gelijk is aan Jehovah God, zoals in de Athanasiaanse geloofsbelijdenis wordt beweerd en wanneer de drieëenheid de centrale leer der christelijke religie is, zoals in The Catholic Encyclopedia staat, dienen wij dan niet te verwachten dat dit even duidelijk uit de bijbel is op te maken? Dient dit vooral niet het geval te zijn omdat de drieëenheidsleer, naar men zegt, „van alle geopenbaarde waarheden” „voor de rede het ondoordringbaarst” is terwijl toch het verkrijgen van redding afhankelijk wordt gesteld van het al dan niet aanvaarden er van? Alleen het feit al dat het Woord Gods niet uitdrukkelijk melding maakt van een drieëenheid, die verklaart en leert, is op zich een sterk bewijs dat deze leer vals is. Dit blijkt verder nog door wat de bijbel leert betreffende de heilige geest.
18. Uit welk schriftuurlijk getuigenis blijkt dat de heilige geest niet gelijk aan God kan zijn?
18 Ja, hoe kan de heilige geest gelijk zijn aan Jehovah, de Vader, wanneer er in de Schrift zulk een secondaire plaats aan wordt toegekend? Daniël, Stefanus en Johannes zagen in visioenen afbeeldingen van de Vader en de Zoon, maar nimmer een van de heilige geest. Waarom niet wanneer de heilige geest toch in glorie, macht, enz., gelijk is aan de Vader en de Zoon? Er moge in de geloofsbelijdenis staan dat wij verloren zullen gaan, tenzij wij geloven dat de heilige geest aan God gelijk is, maar Jezus maakte, toen hij ons de richtlijn voor het leven gaf, in het geheel geen melding van de heilige geest: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3, NW.
19. Hoe wordt door de doop met heilige geest te kennen gegeven dat de heilige geest geen persoon is?
19 Verre van te leren dat de heilige geest gelijk is aan Jehovah, blijkt uit de Schrift dat de heilige geest zelfs geen persoon is. Vandaar dat Johannes de Doper zei dat Jezus ’met heilige geest en met vuur zou dopen,’ evenals hij, Johannes, met water doopte. Dopen betekent onderdompelen, indompelen, onder water dompelen. Evenals Johannes kan men anderen met water dopen door hen er in onder te dompelen, en men kan anderen met vuur dopen, door hen in vlammen te dompelen, waardoor zij vernietigd worden; doch hoe kan men anderen dopen met een andere persoon? Het is, aangezien water noch vuur personen zijn, toch alleen maar redelijk te concluderen dat de heilige geest evenmin een persoon is, nietwaar? Bovendien zei Petrus dat God ’wat van zijn geest’ op alle soorten van vlees uitstortte. Kunnen wij ons voorstellen dat wat of iets van een persoon op duizenden anderen wordt uitgestort, wat tijdens Pinksteren het geval was nadat Petrus tot de joden had gepredikt? — Matth. 3:11; Hand. 2:17, 38, 41, NW.
20, 21. Hoe worden er doordat Gods heilige geest geen onderscheiden naam heeft, gronden aangevoerd dat hij geen persoon is?
20 Dat de heilige geest geen persoon is, wordt ook aangeduid door het feit dat hij geen onderscheiden naam heeft. God, de Schepper, kan men met vele onderscheiden namen aanroepen. Zijn naam is Jehovah, en hij alleen is „De God,” of „De [ware] God,” hij alleen is de „Allerhoogste” en de „Almachtige.” Hij is dus duidelijk onderscheiden van andere goden of machtigen. Het is evenzo gesteld met zijn Zoon, Jezus Christus. Eén alleen bezit die naam, hij alleen is de „eniggeboren Zoon,” de „Eerstgeborene,” Logos of het „Woord.”
21 Met de heilige geest is het echter geheel anders gesteld. Jehovah, Christus en de getrouwe engelen zijn allen heilige geesten. Is de heilige geest „De heilige geest”? Zo ja, in welk opzicht overtreft hij dan Jehovah en Christus wat het geest-zijn of het heilig-zijn betreft? Bovendien wordt er meer dan honderd keer op de heilige geest gedoeld als „de geest van Jehovah,” „Gods geest,” „mijn geest,” en de „geest van Jezus Christus.” Dat er in al deze plaatsen naar de heilige geest wordt verwezen als bij iets anders behorend, geeft verder te kennen dat hij veeleer een instrument in de hand van anderen is dan een afzonderlijke en onderscheiden persoon. — Richt. 3:10; Matth. 3:16; Hand. 2:18; Fil. 1:19, NW.
22. Hoe wordt door de plaats te kennen gegeven dat Gods heilige geest geen persoonlijkheid bezit?
22 Sla verder nog eens acht op iets anders, namelijk dat van de plaats. De bijbel deelt ons mee dat God in de hemel verblijft, alwaar hij resideert. Merk tevens op dat Jezus zich in zijn voormenselijke bestaan verheugde in zijns Vaders tegenwoordigheid, dat hij met speciale zendingen naar de aarde kwam — vooral toen hij als mens kwam — en dat hij nu weer naar de hemel is teruggekeerd. Waar was of is de heilige geest nu wanneer hij een persoon is? Daalde hij als een persoon neer op Jezus aan de Jordaan en bleef hij daar, of keerde hij terug en daalde hij weer neer met Pinksteren? Is hij nu als een persoon in de hemel bij God en Christus, of is hij als zodanig over de gehele aarde verspreid, waar zich Christus’ volgelingen ook maar bevinden
23. Hoe hebben bijbelvertalers de waarheid over de heilige geest verduisterd?
23 Juist de waarheid over de heilige geest is door de vooroordelen van de bijbelvertalers verduisterd. Dat zij twee hoofdletters gebruiken, kan niet als een bewijs worden aangevoerd dat de heilige geest een persoon is. Waarom niet? Omdat toen de Schrift werd opgetekend, eigen- en soortnamen niet aldus van elkaar werden onderscheiden. Hetzelfde kan gezegd worden van het feit dat zij in zo’n honderd gevallen het bepalende lidwoord de voor heilige geest hebben geplaatst, waar de bijbelschrijvers dit niet hadden gedaan. Zulke bijbelvertalers vonden het blijkbaar oneerbiedig om het bepalende lidwoord weg te laten; de bijbelschrijvers waren echter een andere gedachte toegedaan. Zo schreef Paulus dat Gods koninkrijk bestaat in „vrede en vreugde met heilige geest,” niet „met de heilige geest.” En Petrus schreef dat Gods dienstknechten „door heilige geest . . . meegevoerd” hebben gesproken, niet „door de heilige geest.” — Rom. 14:17; 2 Petr. 1:21, NW.
DE HEILIGE GEEST — GODS WERKZAME KRACHT
24. Wat is Gods heilige geest?
24 Is Gods heilige geest, aangezien hij geen God is of deel uitmaakt van een drieëenheid, noch even gelijk en zelf geen persoon is, dan „de invloed van de Godheid op de geest van zijn dienstknechten,” zoals sommigen beweren? Alhoewel God van de heilige geest gebruik maakt om invloed uit te oefenen op de geest van zijn dienstknechten, omvat de werkzaamheid er van nog veel meer dan dat alleen. De heilige geest is de werkzame kracht van Jehovah God, niet de kracht in hem zelf, maar de van hem uitgaande energie welke wordt gebruikt om zijn voornemens te verwezenlijken. Bepaalde vroege „kerkvaders”, verkozen dit „een vorm van goddelijke werkzaamheid” te noemen. Daar die onzichtbaar en krachtig is, kan ze terecht met de woorden ruʹahh, pneuʹma of geest worden aangeduid. Het is echter geen blinde, onbeheerste kracht gelijk de „natuur”-krachten, zoals de bliksem, een orkaan en soortgelijke, maar als Gods heilige geest wordt ze te allen tijde door hem beheerst, volbrengt ze zijn heilige voornemens en kan daarom met een radarstraal worden vergeleken.
25. Wat heeft Gods heilige geest in het verleden zoal gedaan?
25 Door zijn heilige geest of werkzame kracht heeft God dus alles geschapen, alhoewel hij dit natuurlijk, zoals in Johannes 1:3 staat, door bemiddeling van zijn Zoon heeft gedaan. Elihu gaf dit als volgt te kennen: „Gods geest heeft mij geschapen, de adem des Machtigen mij het leven ingeblazen” (Job 33:4, LV; zie ook Genesis 1:2; Ps. 104:30, LV). Deze werkzame kracht kwam over de getrouwe mensen uit vroeger tijden, zoals Gideon, Jefta en Simson, waardoor zij kracht ontvingen om opmerkelijke overwinningen te behalen. Jezus getuigde er van dat hij „door middel van Gods geest” wonderen verrichtte. De apostel Paulus toonde aan dat de christenen van toen door de heilige geest verschillende tekenen en wonderen konden doen. Daartoe behoorde ook het schrijven van de Schrift. David zei: „De geest van Jehovah sprak door mij.” Petrus voegde hier aan toe: „Want nimmer is profetie voortgebracht door de wil van een mens, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd.” — Matth. 12:28; 2 Sam. 23:2; 2 Petr. 1:21, NW.
26-28. Hoe is Gods heilige geest werkzaam geweest ten behoeve van zijn door de geest verwekte zonen, te beginnen met Jezus Christus?
26 Verder blijkt uit de Schrift dat God door zijn heilige geest of werkzame kracht zijn geestelijke zonen, waarvan Jezus Christus de eerste is, voortbrengt. Toen Jezus werd gedoopt, kwam Gods heilige geest in de vorm van een duif op hem, waarna God hem als zijn geestelijke Zoon erkende (Matth. 3:16, 17). Derhalve zegt Paulus over Christus’ volgelingen, die in zijn voetspoor treden: „Want allen die door Gods geest worden geleid, zijn Gods zonen.” En „de [heilige] geest legt zelf getuigenis af met onze geest. [geestesgesteldheid], dat wij kinderen Gods zijn.” — Rom. 8:14, 16, NW.
27 Deze geestelijke zonen Gods worden door deze heilige geest gezalfd, aangesteld of ontvangen van Jehovah de opdracht te prediken. Vandaar dat Jezus aan het begin van zijn evangeliebediening Jesaja 61:1, 2 voorlas en die teksten op zich zelf van toepassing bracht: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken.” Christus’ volgelingen ontvingen op Pinksteren de opdracht te prediken, toen zij, zoals Petrus aantoonde, als een vervulling van Joëls profetie door Gods geest werden gezalfd: „’En in de laatste dagen,’ zegt God, ’zal ik wat van mijn geest uitstorten op iedere soort van vlees, en . . . zij zullen profeteren.’” — Luk. 4:18; Hand. 2:16-18, NW.
28 Gods heilige geest voorziet ook in verlichting van Gods dienstknechten en helpt hen zijn Woord te begrijpen. Ja, dit Woord kan niet zonder de hulp van Gods heilige geest begrepen worden. Daarom begrepen de schriftgeleerden, Farizeeën, Sadduceeën en wetsgeleerden, alhoewel zij zeer goed met de Schrift op de hoogte waren, deze niet. De apostel Paulus toont dit als volgt aan: „’Wat God hun heeft bereid die hem liefhebben, heeft het oog niet gezien en het oor niet gehoord, en evenmin is daarvan in het hart des mensen een denkbeeld gevormd.’ Want aan ons heeft God het geopenbaard door zijn geest.” — 1 Kor. 2:9, 10, NW.
TEGENWERPINGEN DE REVUE LATEN PASSEREN
29. (a) Wat voor bezwaren worden er tegen geopperd dat Gods heilige geest zijn werkzame kracht is? (b) Wat geloofden bepaalde „kerkvaders” in verband met de heilige geest?
29 Wellicht zal iemand die sterk in de drieëenheid gelooft, nu echter tegenwerpen: ’Wordt er in de bijbel niet op verschillende manieren te kennen gegeven dat Gods heilige geest een persoon is? Geloofden de vroege kerkvaders ook niet dat de heilige geest een goddelijke persoon was?’ Daar Jezus voor een afval van het geloof waarschuwde en Paulus en anderen zeiden dat er reeds in hun tijd een afval te bespeuren viel, volgt hieruit dat de vroege „kerkvaders” het bij het verkeerde eind gehad kunnen hebben. Niet altijd schreven zij Gods heilige geest echter persoonlijkheid toe. Justinus de Martelaar geloofde dat „de heilige geest een invloed of vorm van werkzaamheid van de Godheid was.”a Hippolytus, die volgens The Catholic Encyclopedia „in de tijd voor Constantijn de belangrijkste theoloog en produktiefste religieuze schrijver der Roomse Kerk was,” schreef in zijn geschriften „de Heilige Geest beslist geen persoonlijkheid toe.”b En zoals wij reeds (in paragraaf 3) hebben opgemerkt, bestond er in de vierde eeuw een opvallend meningsverschil over de natuur van de heilige geest. Daarom lezen wij dat „alhoewel Basilius van Cesarea [een theoloog uit het laatste gedeelte der vierde eeuw] de goddelijkheid van de heilige geest in zijn kerk wilde leren, hij dit slechts geleidelijk aan waagde in te voeren,” vanwege de sterke oppositie tegen deze nieuwe leer. — History of Christian Dogma, Neander.
30-32. Waarom kan er niet worden betoogd dat het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden er een bewijs voor is dat Gods heilige geest een persoon is?
30 De vroege kerkgeschiedenis kan dus niet gebruikt worden om het trinitarische standpunt omtrent de heilige geest te bewijzen. Evenmin kan doordat er in verband met de heilige geest persoonlijke voornaamwoorden worden gebruikt, worden bewezen dat de heilige geest een goddelijke persoon is of zelfs maar een schepsel. Bijvoorbeeld: Jezus zei dat hij zijn apostelen de Trooster, Helper of Paracleet, de „geest der waarheid” zou zenden. Daar het Griekse woord pa·raʹcle·tos manlijk is, was het logisch dat Jezus ook persoonlijke voornaamwoorden gebruikte toen hij naar de heilige geest in deze hoedanigheid of werkzaamheid verwees. Deze beloofde Helper kwam op Pinksteren. — Joh. 15:26, NW.
31 Daarentegen bemerken wij dat Jezus herhaaldelijk onpersoonlijke voornaamwoorden of voornaamwoorden die niet op een persoon duiden, gebruikt wanneer hij naar Gods heilige geest verwijst, hetgeen wel zeer oneerbiedig zou zijn indien de heilige geest de derde persoon van een drieëenheid was, die even gelijk aan en een van wezen met Jehovah God zou zijn. „De geest der waarheid welke de wereld niet kan ontvangen, omdat ze hem ziet noch kent. Gij kent hem, omdat hij bij u blijft en in u is” (Joh. 14:17, NW; Ro; AT; ED). Voor de hier cursief gedrukte woorden worden in de New World Translation en de andere vermelde vertalingen de onpersoonlijke voornaamwoorden which en it gebruikt en niet de persoonlijke voornaamwoorden whom en he. Sommige vertalingen in Engels-sprekende landen gebruiken hier weliswaar wel het persoonlijk voornaamwoord, maar aangezien er in het oorspronkelijke Grieks onpersoonlijke voornaamwoorden staan, moeten zulke vertalers zich bij hun vertalingen door hun religieuze vooroordelen hebben laten beïnvloeden. Een soortgelijk voorbeeld wordt in Romeinen 8:26 aangetroffen, waar in sommige Engelse vertalingen (RS, Dy) „himself” wordt gebruikt wanneer er naar de heilige geest wordt verwezen en door andere „itself” (NW, KJ, AT, Ro, ED). Genoemd onderscheid is in het Nederlands niet aan te brengen aangezien het woord „geest” — en derhalve ook „heilige geest,” ongeacht als persoon of als kracht beschouwd — manlijk is.
32 Gezien het feit dat wij herhaaldelijk bemerken dat er in de Schrift naar de natie Israël, Gods universele organisatie en de christelijke gemeente onder het symbool van een vrouw wordt verwezen, dient het ons niet te verbazen dat datgene wat door de heilige geest wordt gedaan, verschillende malen wordt gepersonifieerd. Zouden wij het ons echter kunnen voorstellen dat wanneer de heilige geest de derde persoon van de drieëenheid is en, zoals de geloofsbelijdenissen zeggen, in glorie en eer gelijk aan God en Christus, er in de Schrift in de oorspronkelijke taal met een onpersoonlijk voornaamwoord naar verwezen zou worden?
33. Wat voor andere argumenten worden er te berde gebracht ter ondersteuning van de leer dat Gods heilige geest een persoon is?
33 Nu zou iemand echter kunnen vragen: Hoe kan er van een onpersoonlijke geest worden gezegd dat hij spreekt, onderwijst, verbiedt en ordineert? En wat valt er te zeggen van de gevallen waarin God en de heilige geest onderling verwisselbaar schijnen te zijn, zoals wanneer er staat dat God iets zei en dan later dat het door de heilige geest werd gezegd? Lezen wij bovendien niet dat Ananias tegen God loog en vervolgens weer dat hij tegen de heilige geest loog? Is dit geen nader bewijs dat God en de heilige geest één zijn en deel uitmaken van een drieëenheid?
DE WERKZAAMHEID VAN DE HEILIGE GEEST ILLUSTREREN
34. In welke opzichten kan heilige geest met elektriciteit vergeleken worden?
34 Bij het in overweging nemen van de voorgaande vraag, zal ongetwijfeld het gebruik van illustraties verhelderend werken, zoals ook de grootste Leraar welke ooit geleefd heeft, Jezus, bevond. De heilige geest is met wind vergeleken. In bepaalde opzichten kan hij ook met elektriciteit vergeleken worden. Hij dient voor verlichting, is een communicatiemiddel en vertegenwoordigt een geweldige kracht welke grote dingen tot stand kan brengen. Wij kunnen wanneer wij iemand aankijken, niet zeggen of hij met de heilige geest vervuld is, evenmin als wij aan het uiterlijk kunnen weten of een batterij al dan niet met elektriciteit geladen is. Evenals bepaalde regeringen door van elektriciteit gebruik te maken, misdadigers ter dood laten brengen, heeft Jehovah verschillende malen zijn heilige geest gebruikt om het vonnis aan goddelozen te voltrekken, zoals in het geval van Ananias en zijn vrouw Saffira. — Hand. 5:1-11.
35. Door welke illustratie wordt toegelicht hoe de heilige geest onderwijst en verbiedt?
35 Om nog eens een andere illustratie te gebruiken: Politieagenten en soldaten onderhouden tegenwoordig per radio contact met hun superieuren. Dezen zenden hun boodschappen uit met instructies, bevelen, verboden, wat ook het geval moge zijn, waarop de manschappen in het veld of op hun post dan reageren. Omdat de radio het hierbij gebruikte hulpmiddel was, zou men kunnen zeggen dat de radio dit alles heeft gedaan. Evenzo spreekt Jehovah God door middel van zijn heilige geest — zowel via zijn Woord als op andere manieren — tot zijn dienstknechten en onderwijst en leidt hij hen. Daarom lezen wij: „Deze dingen spreken wij ook, niet met woorden die door menselijke wijsheid worden geleerd, maar met woorden die door de geest worden geleerd, terwijl wij geestelijke zaken met geestelijke woorden combineren.” — 1 Kor. 2:13, NW.
36. Waarom kan er terecht gezegd worden dat heilige geest of Gods werkzame kracht opzieners aanstelde?
36 Hetzelfde kan gezegd worden over het ordineren of aanstellen van opzieners in de christelijke gemeente, door de heilige geest. De geest doet dit door middel van menselijke werktuigen. Wij lezen derhalve niet alleen dat Paulus zegt dat „de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld,” maar ook dat Paulus Titus op Kreta achterliet om ’de aangelegenheden in orde te brengen en aanstellingen te doen.’ Doordat Titus en anderen zulke aanstellingen deden krachtens de wijsheid en autoriteit welke Gods heilige geest hun had gegeven, kan er gezegd worden dat de heilige geest zulke aanstellingen deed. — Hand. 20:28; Titus 1:5, NW.
37. Door welke redenatie, illustratie en schriftuurplaats wordt het betoog dat Gods heilige geest goddelijkheid bezit, verder weerlegd?
37 Dat God zijn dienstknechten in het verleden door middel van zijn heilige geest kennis van zijn wil gaf, kan tevens nog vergeleken worden met een nieuwsbericht over de radio betreffende een verklaring welke het staatshoofd heeft afgelegd. Men zou net zo goed kunnen zeggen dat de radio, de bepaalde nieuwscommentator of het staatshoofd het heeft gezegd. Dit woordgebruik komt algemeen voor en schept geen verwarring. Alleen omdat er in Gods Woord op een bepaalde plaats staat dat God iets heeft gezegd en op een andere dat de heilige geest dit heeft gedaan, wordt dit door de drieëenheidsaanhangers aangegrepen om te betogen dat God en de heilige geest deel uitmaken van een drieëenheid of één God zijn.c Zulk een gezochte conclusie getuigt er slechts van hoe zwak het standpunt van de drieëenheidsaanhangers is. Wat de bijbel er over vermeldt, is eenvoudig en duidelijk, niet mysterieus. Er blijkt uit dat op de allereerste plaats Gód de woorden heeft uitgesproken en dat zijn getrouwe dienstknechten op aarde ze door middel van de heilige geest ontvangen hebben. — 2 Petr. 1:21, NW.
38. Hoe kan er gezegd worden dat Ananias zowel tegen God als diens heilige geest heeft gelogen?
38 Dezelfde redenatie kan op Petrus’ woorden aan Ananias van toepassing worden gebracht. Doordat Petrus door de heilige geest was verlicht, loog Ananias toen hij tegen Petrus loog, tegen de heilige geest; doordat Petrus God vertegenwoordigde en voor Hem in de plaats sprak, loog Ananias ook tegen God. — Hand. 5:1-11, NW.
[Voetnoten]
a The Church of the First Three Centuries, Lamson.
b Idem.
c The Catholic Encyclopedia, deel VII, blz. 409.