„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 34
Zoals uit het vijfde vers van het elfde hoofdstuk van Daniëls profetie blijkt, handelde de profetische boodschap die Daniël van de engel van Jehovah God ontving, over de strijd tussen de koning van het noorden en de koning van het zuiden. Na een langdurige geschiedenis van ruim 2200 jaar heeft deze strijd thans zijn hoogtepunt bereikt in de „koude oorlog” tussen de communistische regeringsmacht van het oostelijke blok van natiën en de democratische overheersende regeringsmacht van het westelijke blok van natiën. De profetie geeft ons de verzekering dat de communistische „koning van het noorden” in de toekomst niet de wereldheerschappij zal verwerven door het elfde hoofdstuk met de volgende woorden te eindigen: „Maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt”. De engel die Daniël deze profetie bracht, zei dat hij met de aartsengel Michaël samenwerkte en die Michaël was Daniëls hemelse „vorst”. Daarom is Michaël de „vorst” van de ware christenen in deze tijd die deel uitmaken van het geestelijke heiligdom, de geestelijke tempel waarin Jehovah God door zijn heilige geest of werkzame kracht woont.
HOOFDSTUK 12
DE „VORST” VAN HET HEILIGDOM STAAT OP
1. In welk opzicht leeft het huidige geslacht in een speciaal gekenmerkte tijd?
HET huidige mensengeslacht leeft in een speciaal gekenmerkte tijd, dat wil zeggen, gekenmerkt door ’s mensen Schepper, Hij die duizenden jaren geleden zei: „Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen den dag en den nacht, en dat zij dienen tot aanwijzingen zowel van vaste tijden als van dagen en jaren” (Gen. 1:14). Hij wilde dat de mens op aarde de tijd zou bijhouden. Zelf houdt hij met betrekking tot de mens de tijd bij volgens Zijn eigen onfeilbare, onveranderlijke tijdschema, dat net zo nauwkeurig is als de zon, de maan en de sterren wat het indelen van tijd voor de aarde betreft.
2. Hoe kan men, zo dit tenminste mogelijk is, ontdekken welk tijdschema God heeft, en wat zouden wij graag in verband met het kenmerken van de tijd van dit geslacht willen weten?
2 De mens kan door een studie van Gods geschreven Woord, de bijbel, en onder leiding van Gods onzichtbare werkzame kracht, zijn heilige geest, ontdekken welk tijdschema God heeft. De christelijke apostel Paulus die zijn geestelijke broeders nogmaals de verzekering hiervan wilde geven, schreef: „Maar over de tijden en gelegenheden, broeders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: immers, gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in den nacht. Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust [veiligheid, NW], overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen. Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou” (1 Thess. 5:1-4). Voor welke gebeurtenis heeft de Schepper in deze nucleaire ruimtevaarteeuw, waarin er zo krankzinnig op internationale vrede en veiligheid wordt aangedrongen, de tijd van dit geslacht gekenmerkt?
3. Waarom begon deze gekenmerkte tijd in 1914, en hoe brengt dit ons ertoe te willen weten wat Jezus’ naam vroeger in de hemel was?
3 Deze gekenmerkte tijd begon in het jaar 1914 (n. Chr.). In dat belangrijke jaar liepen de „bestemde tijden der natiën”, die 2520 jaar bedroegen, ten einde. Rekenen wij dat aantal jaren vanaf 1914 terug, dan komen wij op het jaar 607 v. Chr. in de oudheid. Dat jaar werd door de omverwerping van de aardse „troon van Jehovah” en de vernietiging van de stad waar de troon was gevestigd, Jeruzalem, en haar heiligdom, alsmede door de totale verwoesting en ontvolking van het land van het koninkrijk Juda gekenmerkt. Negentienhonderd jaar geleden kwam de natuurlijke afstammeling van Jeruzalems eerste koning van Juda als de rechtmatige Erfgenaam van de omvergeworpen troon naar de aarde. Hij was Jezus. Hij werd Christus genoemd omdat hij met Jehovah’s geest werd gezalfd om in het koninkrijk Gods te regeren. Hij was van de hemel neergedaald om als een mens die Jehovah God aanbad, geboren te worden. Pas op aarde werd hij Jezus genoemd. Wat was zijn naam in de hemel voordat hij een mens werd? Kunnen wij dit weten? Jazeker, en wij zúllen het ook vernemen.
4. Hoe kwam het dat hij naar de hemel terugging, en wat met betrekking tot zijn identiteit heeft sindsdien onze belangstelling?
4 Ofschoon hij koning Davids blijvende Erfgenaam was en met geest in plaats van met heilige zalfolie werd gezalfd, werd hem niet gevraagd op die omvergeworpen „troon van Jehovah” te gaan zitten, zelfs niet toen hij in de lente van het jaar 33 zegevierend de stad Jeruzalem — de plaats van de troon — binnenreed. De joodse hogepriester, onderpriesters en andere religieuze leiders lieten hem op de dag van het paschafeest ter dood brengen. Op de derde dag werd hij uit de doden opgewekt en veertig dagen later voer hij op en keerde hij naar de hemel terug. Wat is sindsdien zijn naam in de hemel? Met de juiste naam die hij daarboven had, wachtte hij aan Gods rechterhand tot het jaar 1914 n. Chr. Toen werd hij aan het einde van de „bestemde tijden der natiën” door God als koning op de troon geplaatst.
5. Met welke woorden werd in Daniël 12:1 de aandacht op dit op de troon plaatsen van Gods Zoon gevestigd?
5 Dit op de troon plaatsen van de gezalfde Zoon van God, hetgeen in 1914 in de hemel geschiedde, wordt door Jehovah’s engel in de door hem uitgesproken profetie onder onze aandacht gebracht wanneer hij tot Daniël zegt: „Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op dien tijd toe. Maar in dien tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden”. — Dan. 12:1.
6. (a) Waarom wordt in dit vers de naam Jezus niet genoemd, en hoe is er in deze tekst niettemin sprake van een zoon van God? (b) Welke vraag doet zich met betrekking tot de plaats waar Michaël zich vijfhonderd jaar later bevond, voor?
6 Waar wordt in Daniël 12:1 echter de naam van Jezus genoemd? Die wordt er niet in genoemd omdat deze profetie meer dan vijfhonderd jaar voordat de Erfgenaam van koning David te Bethlehem werd geboren en de naam Jezus kreeg, werd uitgesproken en opgetekend. Toch is er in Daniël 12:1 sprake van een zoon van God. Wie dan wel? Michaël. In de conversatie die aan dit vers voorafging of waarmee het werd ingeleid, sprak de engel tot Daniël over deze hemelse zoon van God als „Michaël, een van de voornaamste vorsten” en als „uw vorst Michaël”. En in Daniël 12:1 zelf noemde de engel hem de „grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat”. Hij was een Vorst van God en Vorst over het volk van God, Daniëls volk. Derhalve was hij een zoon van God. Hij was een van de zonen over wie Jehovah God sprak toen Hij zei dat ten tijde van de schepping der aarde ’de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden’ (Job 38:7). Was Michaël destijds toen Jezus Christus als een lid van Daniëls volk op aarde was en werd gezalfd om vorst of koning over Daniëls volk te zijn, boven in de hemel en was hij toen in de hemel vorst over Daniëls volk, met inbegrip van Jezus? Hoe kunnen wij dit te weten komen?
7. Wat wil het zeggen dat Michaël als een vervulling van Daniël 12:1 opstaat, en in wat voor tijd stond hij aldus op?
7 Ten einde dit uit te maken, moet de vraag worden gesteld: Wat staat er in Daniël 12:1 over de boven in de hemel verblijf houdende Michaël? Het volgende: „Te dien tijde zal Michaël opstaan”. Wat betekenen deze woorden? Dat Michaël in de hemel koning wordt. In het 11de hoofdstuk van Daniël wordt de uitdrukking „opstaan” herhaaldelijk gebruikt in de betekenis van de macht aanvaarden en als koning beginnen te regeren: „Nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, . . . En er zal een heldhaftige koning opstaan, die . . . zal regeren . . . een spruit uit haar wortels [zal] in zijn plaats oprijzen [opstaan, JP], . . . In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste deel van het koninkrijk, . . . En in zijn plaats zal een veracht man opstaan, wien men de koninklijke waardigheid niet had toegedacht” (Dan. 11:2, 3, 7, 20, 21; ook 8:22, 23). Michaël begint gedurende de laatste jaren van de koning van het noorden, of, „te dien tijde”, als koning in de hemel te regeren. God heeft die tijd als het jaar 1914 n. Chr. aangemerkt. — Dan. 11:29.
8. (a) Waarom stond Michaël op of begon hij te regeren? (b) Hoelang geleden werd voorzegd dat Michaël dit zou doen, en wie zou volgens de voorzegging in andere profetieën in 1914 (n. Chr.) als koning beginnen te regeren?
8 Aangezien Michaël opstaat om gedurende de strijd tussen de koning van het noorden en de koning van het zuiden te regeren, staat hij op om in het midden van de vijanden van het volk waarover hij „vorst” is, te regeren en in hun midden te gaan onderwerpen. Hij staat dus in het midden van zijn eigen vijanden op. Dat Michaël aldus zou beginnen te regeren, was reeds meer dan 530 jaar vóór Jezus’ geboorte of ruim 2440 jaar vóór 1914 n. Chr. voorzegd. Wie moest in 1914, aan het einde van de „bestemde tijden der natiën”, volgens andere bijbelprofetieën als koning beginnen te regeren? De Erfgenaam van koning David, Degene die er het recht op heeft in het herstelde koninkrijk van God te regeren. Wie is dit overeenkomstig de aardse naam? Jezus Christus, die in de hemel aan Gods rechterhand is verheerlijkt. Hij is de mensenzoon die in Daniël 7:13, 14 voor de troon van de Oude van dagen wordt geleid en aan wie heerschappij, eer en koninklijke macht worden gegeven.
9. Wie moest het bevel krijgen om in het midden van zijn vijanden te gaan onderwerpen, en wie moet hij volgens deze identificatie dus wel zijn?
9 Wie is bovendien Degene wiens roede der sterkte door Jehovah vanuit het hemelse Sion wordt gezonden met het bevel: „Gaat in het midden uwer vijanden onderwerpen”? (Ps. 110:1, 2, NW) Jezus Christus. „Deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten. Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden” (Hebr. 10:12-14). Het kan dus niet anders dan dat Michaël hierdoor wordt geïdentificeerd. De Michaël die als een vervulling van Daniël 12:1 als de „grote vorst” opstaat, is de aan Gods rechterhand gezeten Here Jezus Christus.
10. Wat zou er volgens de voorzegging in Daniël 12:1 aanbreken wanneer Michaël opstond, en op welke schaal?
10 Deze identificatie wordt door het overige gedeelte van Daniël 12:1 bevestigd, want daar lezen wij: „En er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op dien tijd toe. Maar in dien tijd zal uw volk [Daniëls volk] ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden”. Wanneer Michaël opstaat om in het midden van zijn vijanden te regeren en in hun midden te gaan onderwerpen, roept dit om een oorlog zoals er nog nooit eerder is geweest terwijl er tevens een tijd van benauwdheid door begint, erger dan ooit tevoren. Dit moet zo zijn, niet alleen omdat de oorlog die in 1914 uitbrak, zich over de gehele aarde deed gevoelen, maar omdat deze benauwdheid zowel hemel als aarde omvatte.
11. Waarom was het passend dat Jezus toen hij zijn profetie over het einde der wereld uitsprak, aanhalingen uit Daniëls profetie zou doen?
11 Daar de verheerlijkte Jezus Christus bij het aanbreken van deze tijd van benauwdheid Michaël, de grote vorst van Daniëls volk, is, was het alleen maar passend dat Jezus toen hij op aarde vertoefde en zijn profetie over het einde van deze wereld uitsprak, eveneens deze wereldomvattende benauwdheid zou voorzeggen en hiervoor de bewoordingen van Daniëls profetie zou bezigen. Jezus doet in zijn profetie tweemaal een aanhaling uit het boek Daniël wanneer hij zegt: „Wanneer gij dan den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan — wie het leest, geve er acht op — laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. . . . Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort”. — Matth. 24:15-22.
12. Als antwoord op welke door zijn apostelen gestelde vraag sprak Jezus de bovengenoemde woorden, en waarvan is het begin van die verdrukking derhalve een bewijs?
12 Deze woorden vormen een gedeelte van het antwoord dat Jezus zijn apostelen gaf, op hun vraag: „Zeg ons, wanneer zal dit geschieden; en wat zal het teken van uw komst en van het einde van deze toestand zijn?” (Matth. 24:3)a Of, zoals deze tekst in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift luidt: „Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken van uw tegenwoordigheid en van de voleinding van het samenstel van dingen zijn?” Het begin van deze wereldomvattende verdrukking vormt een deel van het bewijs dat Jezus Christus — die Michaël, de grote vorst in de hemel is — op de troon van Gods herstelde koninkrijk tegenwoordig is. Door dit feit wordt aangeduid dat „deze toestand” of dit „samenstel van dingen” moet eindigen.
13. Hoeveel gedeeltelijke aanhalingen uit Daniël worden er in de Openbaring aan Johannes gedaan, en wie wordt in de Openbaring als de aanvoerder in de oorlog welke in de hemel tegen Satan de Duivel wordt gevoerd, afgebeeld?
13 In het laatste boek van de bijbel, de Openbaring, welke door bemiddeling van Jezus Christus aan Johannes werd gegeven, worden meer dan veertig gedeeltelijke aanhalingen uit het boek Daniël gedaan. Wanneer in de Openbaring de geboorte van Gods koninkrijk — doordat Jezus Christus in de hemel wordt gekroond en op de troon wordt geplaatst — door tekenen wordt afgebeeld, wordt er voorzegd dat de benauwdheid zoals nog nimmer is voorgekomen, ook de hemel zou omvatten. Wanneer er over de succesvolle geboorte van het Koninkrijk — dat met een manlijke baby wordt vergeleken — wordt gesproken, wordt er over de onzichtbare dingen die in de hemel geschieden, onthuld: „En haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon. . . . En er kwam oorlog in den hemel: Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen den draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen stand houden, en hun plaats werd in den hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En ik hoorde een luide stem in den hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onzen God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onzen God, is nedergeworpen” (Openb. 12:5-10). In deze oorlog tegen Satan de Duivel neemt Michaël de leiding.
14. Waarom zou er, toen hij als mens op aarde was, geen toespeling op worden gemaakt dat hij in de hemel Michaël en een der voornaamste vorsten was geweest?
14 Is deze Michaël de uit de doden opgewekte, verheerlijkte en op de troon geplaatste Jezus Christus? Ja. Hij is hier dezelfde als de Michaël die de engel welke het profetische visioen aan Daniël bracht, te hulp kwam (Dan. 10:13, 21). Vóór het jaar 2 v. Chr. werd Gods eniggeboren Zoon in de hemel Michaël genoemd, welke naam „Wie is gelijk God?” betekent. Verloor hij zijn hemelse naam Michaël toen hij zich van zijn hemelse macht ontdeed en zijn leven op wonderbaarlijke wijze naar de schoot van de joodse maagd Maria werd overgebracht en hij werd geboren en Jezus werd genoemd? Neen! Er waren vóór Jezus’ geboorte tien mannen in de natie Israël geweest die met de naam Michaëlb werden aangeduid, doch de Zoon van God zou op aarde niet onder die naam bekend komen te staan. „Gij zult Hem den naam Jezus geven”, zei de engel Gabriël tot zijn moeder Maria (Luk. 1:26-31; 2:21). Daarom werd er op aarde zelfs geen toespeling op gemaakt dat hij in de hemel Michaël en „een der voornaamste vorsten” was geweest. In Daniël 8:11, 25 wordt over Jehovah God als „den vorst van het heir” en „den Vorst der vorsten” gesproken. Jehovah is de voornaamste Vorst, terwijl zijn Zoon Michaël als „een der voornaamste vorsten” aan Zijn zijde staat. Hij is de Vredevorst geworden. — Jes. 9:5.
15. Wat was zijn naam nadat hij naar de hemel was teruggekeerd, en waarom was het juist dat hij Satan uit de hemel zou werpen?
15 Wat was zijn juiste naam toen hij als de mens Jezus Christus stierf, uit de doden werd opgewekt en naar de hemel terugging? Nog steeds Jezus Christus of alleen maar Jezus Christus! Neen; dit was niet slechts zijn aardse menselijke naam. Hij nam wederom zijn hemelse naam Michaël aan. De naam Jezus Christus werd behouden ten einde hem met de als een mens geboren Zoon van God op aarde te vereenzelvigen. Hij aanvaardde zijn menselijke naam Michaël weer ten einde zichzelf met zijn voormenselijke bestaan in verband te brengen. Als Michaël was hij het hemelse lid dat door Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie van heilige engelen, Jehovah’s symbolische „vrouw” werd voortgebracht opdat hij het Zaad zou zijn dat door de grote Slang in de hiel vermorzeld zou worden en dat op zijn beurt de Slang in de kop zou vermorzelen (Gen. 3:15, NW). Daarom was het juist dat de verheerlijkte Jezus Christus, die op aarde in de hiel was vermorzeld, wederom als Michaël tegen Satan en zijn demonen zou strijden en hen uit de hemel tot onder zijn voeten op aarde zou werpen. In Judas 9 wordt hij „Michaël, de aartsengel” genoemd die reeds eerder in de hemel een geschil met Satan de Duivel had gehad en hierin de overwinning had behaald.
16. Hoe is hij de „vorst” van het heiligdom, en wat moest hij ten aanzien van het overblijfsel van de heiligdomklasse doen?
16 Gezien de verheerlijkte Jezus Christus de grote vorst Michaël is die de kinderen van Daniëls volk terzijde staat, is hij de Vorst van het heiligdom. Zij die in deze tijd deel uitmaken van Daniëls volk, zijn evenals Daniël getuigen van Jehovah. Zij zijn Jehovah’s heiligdomklasse, Zijn tempel van „levende stenen”, zijn „geestelijke huis”, waarin hij door zijn geest woont. De verheerlijkte Jezus Christus, of Michaël, is de Voornaamste Hoeksteen van dit levende heiligdom. Derhalve is hij de Vorst van dit heiligdom en hij bouwt dit heiligdom op zichzelf als de rotsmassa. Vandaar dat hij ten behoeve van de overgebleven leden van deze heiligdomklasse moet opstaan en hen van hun onderdrukkers moet bevrijden.
17. Waarom dient hij thans meer dan ooit tevoren hun Vorst te zijn?
17 Als Michaël dient hij meer dan ooit tevoren hun Vorst te zijn. Waarom? Omdat hij nu Jehovah’s Juiste Herder is die zijn menselijke leven voor zijn „kleine kudde” van medeërfgenamen van het Koninkrijk heeft afgelegd. „Gij zult Hem den naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden” (Matth. 1:21; Joh. 10:11-15; Luk. 12:32, LV; Rom. 8:16, 17). Als Vorst bezit hij thans meer macht dan ooit tevoren, want hij heeft zich „vernederd en is gehoorzaam geworden tot den dood, ja, tot den dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem den naam boven allen naam geschonken, opdat in den naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in den hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, den Vader!” (Fil. 2:8-11; Matth. 28:18). In 1914 werd hij als regerende Koning in Jehovah’s hoofdorganisatie over het gehele universum aangesteld. Hij zal bewijzen de Vredevorst te zijn. — Jes. 9:5.
(Wordt vervolgd)
[Voetnoten]
a Aangehaald uit The Sacred Writings of the Apostles and Evangelists of Jesus Christ, commonly styled the New Testament. Vertaald uit het oorspronkelijke Grieks door de doctoren G. Campbell, J. MacKnight en P. Doddridge. Met voorwoorden, verscheidene verbeteringen en een appendix door A. Campbell. Vierde uitgave. Bethany, Brooke County, Virginia. Gedrukt en uitgegeven door M’Vay & Ewing, 1835. Volgens deze vertaling luidt Matthéüs 13:39, 40: „De oogst is het einde van deze toestand. . . . zo zal het zijn aan het einde van deze toestand”. In Matthéüs 28:20 lezen wij: „het einde van deze toestand”.