De Olympische Spelen, sport en religie — zijn ze met elkaar in strijd?
„DE LAATSTE Olympische Spelen in de oudheid werden in A.D. 393 gehouden. Het jaar daarop verbood het edict van keizer Theodosius het houden van de Spelen” (History of the Olympic Games, door Xenophon L. Messinesi). Waarom verbood de „christelijke” keizer de Spelen? Hij wilde het rijk van alle heidense activiteiten zuiveren. Maar waarom werden de Olympische Spelen als heidens beschouwd?
De auteur Messinesi voegt eraan toe: „Er wordt ons verteld dat er tijdens de slachtoffers aan [de Griekse god] Zeus . . . een priester met een fakkel in de hand aan het uiteinde van het stadion stond. De atleten onder de aanbidders . . . renden naar de priester aan het einde van het stadion . . . [de overwinnaar] had het voorrecht het vuur op het altaar voor de slachtoffers te ontsteken. De vlam op het altaar bleef gedurende de hele duur van de Spelen symbolisch branden . . . Dit deel van de plechtigheid is nieuw leven ingeblazen voor de hedendaagse Spelen.”
De heidense oorsprong van de Spelen komt tot op de dag van vandaag op verschillende manieren tot uitdrukking. De Olympische fakkel wordt tijdens een plechtigheid in het Heilige Woud in het Griekse Olympia aangestoken door de in één punt samengebundelde zonnestralen. Een hoofdpriesteres en priesteressen nemen aan deze handeling deel. Vervolgens wordt de heilige vlam van Olympia gedragen naar de stad waar op dat moment de Olympische Spelen worden gehouden. Miljoenen volgen de reis van de fakkel op de tv en de radio. Het hoogtepunt vindt plaats in het laatste stadium, wanneer de fakkel het Olympisch stadion wordt binnengebracht om de vlam aan te steken die gedurende de Spelen voortdurend zal blijven branden.
De historicus Messinesi zet uiteen: „Van alle plechtigheden schijnt niets zo’n diepe indruk te maken als de vlam die uit de Olympia komt . . . Ze verbindt de Spelen die op het punt staan gehouden te worden met de uiting van religieuze gevoelens die door de eeuwen heen geheiligd is.” (Wij cursiveren.) Deze opinie wordt bevestigd door de woorden van de moderne stichter van de Olympische beweging, Baron Pierre de Coubertin, die in het jaar voor zijn dood verklaarde: „Daarom denk ik dat ik gelijk heb gehad door vanaf het begin van de Olympische herleving te proberen een religieus bewustzijn nieuw leven in te blazen.” — Wij cursiveren.
Er hangt, zoals ook bij de Olympische Spelen in Los Angeles te constateren was, een kwasi-religieuze sfeer rond de plechtigheden — het volkslied van het gastland wordt gespeeld, de Olympische vlag wordt gehesen en de Olympische hymne weerklinkt. Hoe dient een christen met het oog op dit alles de Olympische Spelen te beschouwen? Maar wat belangrijker is: Welke idealen dienen hem tot richtsnoer te zijn? Is ’winnen het enige waar het op aankomt’? Of kan alleen al het deelnemen zijn eigen beloning in zich dragen?
Sport in de bijbel
Ieder die de geschriften van de christelijke apostelen Petrus en Paulus leest, zal moeten inzien dat zij op de hoogte waren met het sportgebeuren in hun tijd. Paulus bijvoorbeeld vermaande de Korinthiërs, die goed op de hoogte waren met de atletiekwedstrijden die tijdens de Istmische Spelen werden gehouden: „Weet gij niet dat de hardlopers in een wedloop allen hardlopen, maar dat slechts één de prijs ontvangt? Loopt zo dat gij hem moogt behalen. . . . Nu doen zij het natuurlijk om een vergankelijke kroon [verwelkende bladerkroon, Phillips] te verkrijgen, maar wij een onvergankelijke [een eeuwige kroon die nimmer zal verwelken].” — 1 Korinthiërs 9:24, 25.
Kwamen de woorden van Paulus erop neer dat bij sport ’winnen het enige is waar het op aankomt’? Allerminst. Hij bracht het punt onder de aandacht dat er in een wereldse wedloop slechts één eerste prijs is — maar in de christelijke wedloop kan iedereen een eerste prijs behalen. Loop dus hard met uw geest gericht op het winnen van de prijs!
Ook door Petrus wordt op de krans voor de overwinnaar gezinspeeld. Beide apostelen wisten dat de verschillende spelen kransen toekenden — van wilde olijfbladeren bij de Olympische Spelen, laurierbladeren bij de Pythische Spelen en een krans gemaakt van de pijnboom voor de Istmische Spelen. Na verloop van tijd verwelkten deze alle en vielen uit elkaar. Daarom beval Petrus christelijke ouderlingen „de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid” aan. — 1 Petrus 5:4.
Er wordt dus duidelijk aangetoond dat in de sport behaalde roem vluchtig, van voorbijgaande aard is. Daarom kon Paulus zeggen: „Want lichamelijke oefening is nuttig voor weinig, maar godvruchtige toewijding is nuttig voor alle dingen, daar ze een belofte inhoudt voor het tegenwoordige en het toekomende leven” (1 Timótheüs 4:8). Hij geeft duidelijk te kennen dat enige lichamelijke opleiding en oefening heilzaam is of een beperkte waarde heeft. Maar ze dient de opdracht van een christen aan God door bemiddeling van Christus niet te verdringen of te vervangen. Gods koninkrijk, en niet de sport, dient de eerste plaats in het leven van iedere christen in te nemen (Matthéüs 6:33). Wat heeft iemand aan een atletisch lichaam indien zijn geest zou degenereren of ontaarden? Of indien hij afvallig zou worden door deel te nemen aan heidens-religieuze sportgebeurtenissen? (2 Korinthiërs 6:14-17) En daarin ligt in deze tijd het gevaar. Veel in de moderne sportfilosofie levert gevaar op voor iemands christelijke beginselen en idealen, en zij die deze filosofie in praktijk brengen, gooien het inderdaad op een akkoordje met hun beginselen. Hoe dat zo?
Winnen is niet het enige
Er wordt tegenwoordig krachtig druk uitgeoefend op de sport. Aan allerlei atleten worden bijvoorbeeld openlijk of in het geheim enorme sommen geld betaald. Onlangs heeft een Amerikaanse rugbyspeler een contract getekend dat hem veertig miljoen dollar garandeerde. Voor dat soort bedragen, en zelfs wel voor minder, moet de atleet prestaties leveren — overwinningen. Hij moet het betalende publiek en de televisie-adverteerders aantrekken.
Deze topatleten zijn het model, de helden, voor miljoenen kinderen en jonge mensen. Hun agressieve competitiegeest sijpelt door naar de lagere niveaus van sportbeoefenaars. Het gezegde: „Aardige jongens eindigen als laatste”, weerspiegelt de negatieve psychologische uitwerking die veel moderne sporten hebben.
Er wordt in gesuggereerd dat men om een winnaar te kunnen zijn gewoonlijk genadeloos en gewelddadig moet zijn. Het is geen overdrijving te zeggen dat deze houding zelfs op schoolniveau al overheerst. John McMurtry, een gewezen rugbyspeler voor de Canadian League, schreef: „Mijn lichaam werd tijdens mijn jaren op de middelbare school, de universiteit en in profclubs progressief en meedogenloos afgebroken. Het ene deel na het andere. . . . Je kunt de stelling verdedigen dat het vernietigen van het lichaam juist de bedoeling van rugby is, zoals doden en verminken de bedoeling van oorlog is. . . . Het elkaar georganiseerd letsel toebrengen in de strijd vormt een integraal onderdeel van onze levenswijze, en rugby is een van de duidelijk zichtbare spiegels van de hele gang van zaken: een soort kleurrijk moraliteitstoneel dat ons laat zien hoe opwindend en lonend het is Uw Naaste te Verpletteren.”
Het model voor christenen, Jezus Christus, spoorde zijn volgelingen aan: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.” „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen” (Matthéüs 19:19; 7:12). De drijfveer van het winnen tot elke prijs, die in deze tijd de sport zozeer beheerst, is duidelijk onverenigbaar met de leringen van Christus. Wie evenwichtig is, hoeft niet iedere keer te winnen om te kunnen genieten van gezonde sportdeelname. Voor sommigen is dat misschien moeilijk te vatten, maar het is toch beslist een kwestie van de dingen in de juiste verhouding zien. De sport dient een tijdverdrijf te zijn dat de gezondheid bevordert en ontspanning verschaft. Zeker voor de gemiddelde amateur dient deelname op zich al voldoening te schenken. Waarom zouden er anders duizenden deelnemen aan sporten, terwijl slechts een handjevol tevreden winnaars kan zijn? De overgrote meerderheid weet dat zij niet kunnen winnen. Voor velen ligt het genoegen in het feit dat zij hebben deelgenomen en de wedloop tot het einde hebben volgehouden.
De geest van wedijver leidt tot verdeeldheid, trots en gesnoef. Ook wordt de waardigheid van de verliezer niet gerespecteerd. Vanwege deze wereldse geest zullen christenen niet betrokken willen zijn bij wedstrijdcompetities, zelfs niet onder elkaar. Ook zal in geen enkele sport de ene christelijke gemeente tegen de andere willen uitkomen. Bedenk dat ondanks de heersende filosofie winnen niet alles is. Zoals James Michener schreef: „Een wedstrijd verliezen staat niet gelijk met de dood. Er niet in slagen numero uno te worden, maakt mij nog niet tot een minderwaardig mens.”
Veel belangrijker dan alle prestaties op sportgebied zijn de hoedanigheden die wij als navolgers van Christus ontwikkelen. Door anderen in hun sport te verslaan, worden wij geen betere mensen. Wij zouden er zelfs slechter van kunnen worden. Zoals de apostel Paulus maande: „Laten wij niet egotistisch worden, onderlinge wedijver aanwakkerend, elkaar benijdend.” „Maar laat [ieder] zich ervan vergewissen wat zijn eigen werk is, en dan zal hij alleen met betrekking tot zichzelf, en niet in vergelijking met de andere persoon, reden tot opgetogenheid hebben.” — Galáten 5:26; 6:4.
[Illustratie op blz. 11]
De heidense Olympische ceremonie wordt in de moderne tijd herhaald