Vragen van lezers
◼ Was hetgeen Abraham (en later Isaäk) deed toen hij zijn vrouw voor zijn zuster liet doorgaan, een voorbeeld van de vrouw-zusterverhouding die eens in het Midden-Oosten bestond?
De moderne godsdienstwetenschap heeft die theorie te berde gebracht, maar er schijnt meer aan Abrahams en Isaäks gedrag ten grondslag te liggen.
Professor E. A. Speiser opperde de vrouw-zustergedachte in The Anchor Bible. Hij vestigde de aandacht op ontdekkingen omtrent de oude Horieten (Churrieten), die naar verluidt woonachtig waren in Noord-Mesopotamië (in welk gebied ook Haran lag), waar Abraham een tijdlang heeft vertoefd en waar Rebekka vermoedelijk vandaan kwam. Speiser schreef:
„In de Horitische samenleving waren de huwelijksbanden het sterkst en het meest officieel wanneer de vrouw tegelijkertijd de juridische status van een zuster had, afgezien van het feit of er werkelijk een bloedverwantschap bestond. Daarom adopteerde een man bij zijn huwelijk soms zijn vrouw als zijn zuster, en wel in twee afzonderlijke stappen die in van elkaar onafhankelijke wettelijke documenten werden opgetekend. Schendingen van zulke zusterschapregelingen werden strenger gestraft dan verbrekingen van huwelijkscontracten . . . De vrouw-zusterverhouding wordt voornamelijk bevestigd door de vondsten in de bovenste strata van de Horitische samenleving . . . Niet alleen was Rebekka een inwoonster van het door de Horieten beheerste Haran, maar via een tussenpersoon, haar broer Laban, werd zij Isaäk werkelijk tot vrouw gegeven . . . Er zijn dus voldoende gronden om de twee huwelijken, het huwelijk van Abraham en Sara en dat van Isaäk en Rebekka, in de vrouw-zustercategorie te plaatsen.”
Het Genesisverslag licht ons erover in dat Abraham zijn vrouw Sara (die feitelijk zijn halfzuster was) tweemaal zijn zuster noemde, niet zijn vrouw. Dit gebeurde toen zij in Egypte en bij een andere gelegenheid in Filistea waren (Genesis 12:10-20; 20:1-7). Isaäk volgde een soortgelijke handelwijze ten aanzien van Rebekka. Aangezien Isaäk en Rebekka aan elkaar verwant waren, kon hij haar zijn zuster noemen. — Genesis 26:6-11.
In deze gevallen wilden Abraham en Isaäk dat men hun respectieve vrouwen als hun zuster beschouwde omdat zij als echtgenoten kennelijk gevaar liepen zodra bekend zou worden dat de mooie vrouwen met hen gehuwd waren (Genesis 12:12; 26:9). De mannen schijnen dus niet een beroep gedaan te hebben op een veronderstelde vrouw-zusterstatus als middel tot bescherming; het doel was de gehuwde status van Sara en Rebekka te verbergen.
Abraham trouwde met zijn halfzuster voordat God Israël wetten had gegeven waarin zulke nauwe verbintenissen werden verboden. Toch staan velen kritisch tegenover het feit dat hij (alsook Isaäk) zijn vrouw voor zijn zuster liet doorgaan. Wij moeten natuurlijk niet vergeten dat de bijbel gebeurtenissen soms verhaalt zonder het daarbij betrokken gedrag goed te keuren (Genesis 9:20, 21; 19:30-38). Toch is het mogelijk datgene wat Abraham/Sara en Isaäk/Rebekka deden in een dusdanig licht te bezien dat hun handelwijze in overeenstemming is met hun voorbeeldige positie voor het aangezicht van God.
Voordat deze gebeurtenissen zich afspeelden, had God tot Abraham gezegd: „Ik zal u tot een grote natie maken en u zegenen en ik wil uw naam groot maken; en bewijs een zegen te zijn. En ik zal stellig zegenen wie u zegenen, en wie kwaad over u afsmeekt, zal ik vervloeken, en alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen” (Genesis 12:2, 3). Jehovah gaf ook te kennen dat de zegen afhankelijk was van Abrahams zaad (Genesis 12:7; vergelijk Genesis 15:4, 5; 17:4-8; 22:15-18). Abraham (en later ook Isaäk) moest dus in leven blijven om nakomelingen te kunnen voortbrengen.
Dit kan Abraham en Isaäk er heel goed toe gebracht hebben hun getrouwe vrouwen voor hun zusters te laten doorgaan. Indien algemene bekendheid met het feit dat Abraham de wettige echtgenoot was van de begeerlijke Sara en Isaäk van de lieflijke Rebekka, de geslachtslijn van het zaad in gevaar zou brengen, kunnen deze mannen des geloofs het verstandig geacht hebben deze verhouding niet bekend te laten zijn zolang zij zich in gevaarlijk gebied bevonden.
Sara wordt speciaal genoemd als een voorbeeld van geloof en als een vrouw die ’op God hoopte’ (1 Petrus 3:5, 6; Hebreeën 11:11). Zij verkoos zich achter de door haar gezinshoofd ingenomen positie te stellen en maakte een tijdlang niet bekend dat zij getrouwd was. Men zou er goed aan doen dit te bezien als een handelwijze die uit onbaatzuchtigheid werd gevolgd, waarbij persoonlijke gevoelens en belangen op de tweede plaats werden gesteld, opdat de gehele mensheid een zegen zou kunnen ontvangen. En aangezien Jehovah Sara tegen Farao en later tegen Abimélech, de koning van Gerar, beschermde, hoeft het geen verbazing te wekken dat Rebekka vol vertrouwen een soortgelijke handelwijze volgde en hierin samenwerkte met Isaäk, ook een man met een opmerkelijk geloof. — Hebreeën 11:20.
Dus of de mensen in Kanaän en Egypte nu wel of niet op de hoogte waren van de vrouw-zusterstatus die in Haran schijnt te hebben bestaan, kan er gesteld worden dat de door Abraham/Sara en Isaäk/Rebekka gevolgde handelwijze, volgens alles wat erbij betrokken was, door hoge beginselen en doeleinden was gemotiveerd.