Loyaliteit met een verenigd hart
„O behoed toch mijn ziel, want ik ben loyaal. . . . Onderricht mij, o Jehovah, over uw weg. Ik zal in uw waarheid wandelen. Verenig mijn hart om uw naam te vrezen.” — Ps. 86:2, 11, NW.
1, 2. (a) Waar ziet men in een leider naar uit, en naar welke natiën ziet men thans op voor politiek leiderschap? (b) Om welk ander leiderschap wordt geroepen, en welke vraag rijst daarom?
IN DEZE wereld van onzekerheid, veranderingen en verbijstering zien volken, ja, natiën, uit naar leiderschap. Zij willen zich achter een betrouwbare, onwrikbare leider stellen, met een goed omschreven gedragslijn die de belofte inhoudt van goede resultaten. De leider moet zijn gezag tonen door succes, prestaties, zijn status, door voor zijn overtuiging te durven uitkomen en door een rijp oordeel. Hij moet iemand zijn die zijn volgelingen tot loyaliteit aanzet doordat hij op zijn beurt loyaal is ten opzichte van zijn volgelingen en van vastgelegde doelstellingen en gedragsregels.
2 Zo doen in deze door „koude oorlog” verdeelde wereld sommige woordvoerders der natiën een beroep op de Verenigde Staten van Amerika om, speciaal ten behoeve van de Westelijke democratische natiën, in wereldaangelegenheden de leiding op zich te nemen. Zij zijn van mening dat Amerika vanwege zijn grootheid, rijkdom en macht dit leiderschap, waarvoor het lot dit land pasklaar schijnt te hebben gemaakt, moet aanvaarden. Andere natiën, die van het communistische blok, zien voor leiderschap op naar Moskou van Rood-Rusland, en belijden openlijk hieraan loyaal te zijn. Loyaliteit wordt zelfs afgedwongen, ook al staat het hart er niet achter. Er wordt evenwel niet alleen dringend om politiek leiderschap geroepen, maar ook om religieus leiderschap. Dit alles maakt het vraagstuk van loyaliteit in deze tijd nog ingewikkelder. Aan wie dienen wij met een verenigd hart loyaal te zijn?
3. (a) Welke strijd wordt er thans tussen politieke en religieuze machten gevoerd, en waarin krijgt men steeds minder vertrouwen? (b) Welke boodschap heeft echter een waarheidsklank en waarom?
3 Wij leven thans als nooit tevoren in een tijd van propaganda. Met alle middelen om de mensen door middel van oog en oor te bereiken, wordt er tussen de politieke en religieuze machten een strijd gevoerd ten einde de geest en de loyaliteit van de mensen in bezit te nemen. Verwarring en verdeeldheid zijn hiervan het gevolg. De mensen krijgen steeds minder vertrouwen in wat zij zien en horen, doordat zo veel hiervan „leugenachtige propaganda” blijkt te zijn. Een groot gedeelte ervan is een onderdeel van de „koude oorlog” welke thans woedt. Door al het gekletter en geraas van de propagandastrijd heen kan men echter één boodschap met een waarheidsklank horen. Ze berust op het fundament van onbetwistbare autoriteit en laat iemand niet gedesillusioneerd achter. Het is de boodschap van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Deze boodschap bedriegt ons niet of maakt ons niet tot een slaaf van mensen en menselijke stelsels, want ze is afkomstig van „God, Die niet liegen kan” (Tit. 1:2, SV). „Het [is] onmogelijk . . . dat God liege.” — Hebr. 6:18, SV.
4, 5. (a) Hoe weten wij dat het niet slechts aan een toeval, noch aan een menselijke vinding of een menselijk plan is toe te schrijven, dat deze Koninkrijksboodschap thans weerklinkt? (b) In antwoord op welke vraag en ten bewijze van welk feit werd dit voorzegd?
4 Het kan niet slechts aan een toeval, noch aan een menselijke vinding of een menselijk plan worden toegeschreven dat deze boodschap van Gods koninkrijk sinds 1914 n. Chr. over de gehele wereld heeft weerklonken. Lang geleden werd dit reeds voorzegd en thans wordt ze in vervulling van de profetieën gehoord. Negentien eeuwen geleden voorzei de grootste prediker van Gods koninkrijk welke ooit op aarde heeft geleefd, dat de prediking van deze boodschap een kenmerk van onze tijd zou zijn. Van tevoren de geschiedenis van ons geslacht beschrijvend sprak deze Koninkrijksprediker, Jezus Christus, over de eerste wereldoorlog — waardoor het jaar 1914 als het keerpunt in de menselijke geschiedenis werd gekenmerkt — en over de voedseltekorten, pestilentiën, aardbevingen, deloyaliteit, wetteloosheid, religieuze vervolging en internationale verslagenheid en vrees voor de toekomst, welke gebeurtenissen alle ons tijdperk sedert 1914 karakteriseren.
5 Jezus Christus liet de toekomstvoorspelling echter niet geheel en al somber zijn. Hij zei eveneens: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:3-14, NW). Hij voorzei al deze dingen in antwoord op de vraag hoe wij zouden kunnen weten wanneer hij op de troon van Gods hemelse koninkrijk tegenwoordig zou zijn en wanneer het laatste hoofdstuk, het besluit van dit oude aardse samenstel van dingen, geschreven zou worden. In het slothoofdstuk van de oude-wereldgeschiedenis sinds 1914 is de vervulling van dit heugelijke onderdeel van Jezus’ profetie, namelijk, de wereldomvattende prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk, opgetekend. Maar door wie?
6, 7. (a) Door welke klasse van mensen zou men redelijkerwijze verwachten dat het goede nieuws van het Koninkrijk gepredikt zou worden? (b) Wie zijn, zoals de geschiedenis van deze tijd bewijst, degenen die de voorzegde prediking verrichten?
6 Natuurlijk niet door vijanden van Gods koninkrijk, hoewel de vijanden door hun aanvallen in geschrifte op dit koninkrijk en de predikers ervan het hierdoor in feite nog veel meer bekendmaken. De prediking is door dezelfde klasse mensen verricht die in de dagen van Jezus en zijn twaalf apostelen Gods koninkrijk predikte, namelijk, door Jezus’ opgedragen, gedoopte volgelingen die in zijn voetstappen treden. Wie zullen bijvoorbeeld, laten wij zeggen in Amerika, bij een politieke campagne de democratische partij voorstaan en haar beloften bekendmaken? Wel, natuurlijk de democraten! Wie zullen de republikeinse partij en haar gedragslijnen en beloften bepleiten? Wel, natuurlijk de republikeinen! Wie zijn voorstanders van de socialistische partij met haar politieke doelstellingen en kandidaten? Wel, natuurlijk de socialisten! Wie zouden dan degenen zijn die in overeenstemming met Jezus’ profetie ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde zouden prediken om alle natiën een getuigenis te geven’? Wel, natuurlijk Jezus Christus’ volgelingen! Zij nemen een geheel en al gunstig standpunt in ten opzichte van Gods koninkrijk en ondersteunen het loyaal. Zij doen zoals Jezus in de bergrede tot zijn discipelen zei: „Zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid.” — Matth. 5:1, 2; 6:32, 33.
7 Betekent dit dat alle 869 miljoen personen die thans katholieke en protestantse christenen belijden te zijn, Jezus’ profetie betreffende het prediken van het goede nieuws van Gods koninkrijk gedurende het einde van dit samenstel van dingen in vervulling doen gaan? Beslist niet. De geschiedenis van deze tijd bewijst dat de prediking sinds 1914 door de opgedragen, gedoopte christenen die als Jehovah’s getuigen bekendstaan, is verricht en nog steeds wordt verricht. — Zie The Americana Annual 1961, blz. 396, 2de kolom.
8, 9. (a) Welke vragen betreffende het getuigenis geven van het Koninkrijk moeten wij thans beantwoorden? (b) Welke mensen zullen de Koninkrijkszegeningen niet beërven, en waarom zijn Jehovah’s getuigen dan degenen die worden gebruikt om het goede nieuws te prediken?
8 Deze Koninkrijksprediking moest in onze dagen worden verricht, want God had dit door bemiddeling van Jezus Christus voorzegd en God kan niet liegen en is nog nooit een leugenaar gebleken. Daar de Koninkrijksprediking met het doel een getuigenis te geven thans in vervulling van geïnspireerde profetieën plaatsvindt, moet elk van ons een belangrijke vraag onder ogen zien. Deze is: Zullen wij alleen maar tot degenen behoren tot wie als een getuigenis wordt gepredikt, terwijl wij niets doen waaruit blijkt of wij er gunstig op reageren, of zullen wij deel uitmaken van hen die het predikings- en getuigeniswerk ten uitvoer brengen en aldus tonen dat wij dat koninkrijk als de enige hoop en het enige geneesmiddel voor de gehele mensheid loyaal voorstaan? Indien wij christenen belijden te zijn, hoe staat het dan met ons hart? Is ons hart verdeeld omdat wij ons actief met de politiek van deze wereld bezighouden, terwijl wij denken dat het „koninkrijk van God” thans louter een hartetoestand is en dat een christen pas activiteit voor Gods koninkrijk gaat ontplooien wanneer hij sterft en naar de hemel gaat?
9 Mensen die loyaal zijn ten aanzien van verschillende dingen zullen nooit de zegeningen van Gods koninkrijk beërven. In het laatste boek van de bijbel zegt Jezus Christus, Gods Zoon: „Omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen” (Openb. 3:16). Niet de mensen die slechts een getuigenis ontvángen, maar zij die zélf prediken en getuigenis geven, zijn degenen die levend door het einde van dit samenstel van dingen heengebracht zullen worden en die na de „grote verdrukking . . . zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal” de Koninkrijkszegeningen zullen binnengaan (Matth. 24:21, 22). Daarom zijn de christelijke getuigen van Jehovah degenen die door God worden gebruikt om de profetie in vervulling te laten gaan door het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken.
HET VERENIGEN VAN HET HART
10. (a) Is het redelijk dat Koninkrijkspredikers vervolgd worden? (b) Waarom laten naam-christenen zich alleen maar getuigenis geven?
10 Zelfs in politieke twisten hebben mensen die de ene regeringsvorm boven een andere propageren hun tegenstanders en worden zij tegengesproken. Is het dan redelijk dat zij die Gods koninkrijk als de rechtmatige heerschappij en de enige hoop voor de mensheid prediken en voorstaan, tegengewerkt, belasterd en zelfs vervolgd worden? Volgens Jezus’ eigen profetie over het „einde van het samenstel van dingen” moet hier bevestigend op worden geantwoord. Onmiddellijk na de wereldoorlog voorzegd te hebben, zei Jezus tot zijn luisterende discipelen: „Dan zal men u overleveren aan verdrukking en men zal u doden, en gij zult om mijn naam voor alle natiën voorwerpen van haat zijn” (Matth. 24:9, NW). Voor hoeveel natiën? „Voor alle natiën”, zei Jezus, hiermee zeker stellend dat alle politieke natiën tegen Gods koninkrijk gekant zouden zijn en zijn predikers zouden haten. Dat is de reden waarom de meeste mensen, zelfs katholieke en protestantse christenen, zich alleen maar getuigenis laten geven, in plaats dat zij zelf tot anderen getuigen.
11. Welke hoedanigheid wordt door de Koninkrijksprediking noodzakelijk gemaakt, en waar bidt een ware christen dus om?
11 De prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk maakt het noodzakelijk dat ons hart loyaal is jegens Gods koninkrijk. Maar welke ware christen wil deloyaal zijn tegenover Gods koninkrijk waarvoor Jezus Christus is gestorven? Een ware christen verlangt er vurig naar om loyaal te zijn ten aanzien van het glorierijke koninkrijk waarvoor hij in het Onze Vader bidt, ook al betekent dit dat hij door alle natiën vervolgd en gehaat zal worden. Net als David, die gezalfd werd om „op Jehovah’s troon” te zitten en over de natie Israël te regeren, bidt hij om loyaliteit tegenover Gods koninkrijk. — 1 Kron. 29:23, NW.
12. (a) Van welke hoedanigheid gaf David jegens God blijk, en wat verwachtte hij op zijn beurt van God? (b) Wanneer en waarom kunnen wij verwachten dat God jegens ons loyaal is?
12 In de zesentachtigste Psalm, waarin David vertelt dat hij wordt vervolgd, zegt hij: „Neig, o Jehovah, uw oor. Antwoord mij, want ik ben diepbedroefd en arm. O, behoed toch mijn ziel, want ik ben loyaal. Red uw dienstknecht — gij zijt mijn God — die op u vertrouwt” (Ps. 86:1, 2, 14, 17, NW). David bezat loyale liefde voor Jehovah God, in wiens koninkrijk hij was gezalfd om als de voornaamste uitvoerende dienstknecht dienst te verrichten. In overeenstemming met zijn eigen loyaliteit vertrouwde hij op Jehovah God. Hij verwachtte dat God ook jegens hem en degenen die met hem voor het koninkrijk lijden ondergingen, loyaal zou zijn. In Psalm 18:25 (NW) zegt David tot God: „Met iemand die loyaal is, zult gij loyaal handelen” (2 Sam. 22:1, 2, 26, NW). Indien wij dus toegewijd zijn aan de belangen van Gods koninkrijk en deze het eerst zoeken, zullen ook wij, net als David, ernaar streven tegenover God, wiens koninkrijk het is, loyaal te zijn. In dat geval kunnen wij zeker zijn van Gods loyaliteit jegens ons. Hoe wonderbaarlijk is de gedachte dat God loyaal tegenover ons is! Ja, ondanks het wonderbaarlijke hiervan, lezen wij: „’Ik ben loyaal’, is de uitspraak van Jehovah” (Jer. 3:12, NW). Het is alleen maar juist om tegenover de God die loyaal is jegens ons, loyaal te zijn.
13. Uit welk orgaan spruit loyaliteit voort, en wat moeten wij daarom ten aanzien van loyaliteit doen?
13 Loyaliteit komt voort uit het hart. Wij kunnen niet loyaal zijn indien ons hart ten aanzien van genegenheid, liefde en aanhankelijkheid verdeeld is. Wij kunnen niet loyaal zijn als wij iedereen die tegen het voorwerp van onze liefde en toewijding gekant is en die ons om deze reden vervolgt, vrezen. Onze vervolgers en tegenstanders handelen als dienstknechten van Satan de Duivel en hun doel is onze loyaliteit jegens God en zijn koninkrijk te breken. Wanneer wij eerst zijn koninkrijk willen zoeken en dit net als Jezus Christus willen prediken, moeten wij noodzakelijkerwijs wel loyaliteit ontwikkelen en deze voortdurend koesteren en voeden, en tevens vrees voor de vijand uitbannen. David gaf ons te kennen hoe wij dit moeten doen, toen hij in Psalm 86:10, 11 (NW) zei: „Gij zijt God, gij alleen. Onderricht mij, o Jehovah, over uw weg. Ik zal in uw waarheid wandelen. Verenig mijn hart om uw naam te vrezen.”
14. (a) Welke gedachte wekt de uitdrukking „Verenig mijn hart” ten aanzien van de hartetoestand? (b) Waarom bleek koning Saul deloyaal te zijn?
14 Wat een eigenaardige en bijzondere uitdrukking, „Verenig mijn hart”! Dat wekt de gedachte dat het hart zich niet in een toestand van eenheid bevindt, dat het ten aanzien van zijn genegenheden en verschillende soorten van vrees in zichzelf verdeeld is. Er schijnt door beleden te worden dat er zich in het hart wat mensenvrees bevindt, hetgeen iets van de volledige vrees voor God wegneemt. „Vrees voor mensen spant een strik”, staat in Spreuken 29:25, en een dergelijke strik betekent dat wij ten dode gedoemd in de handen van hen die ons willen verslinden of vernietigen, terechtkomen. Davids vervolger, koning Saul, was iemand die mensen vreesde, en door deze vrees vergat hij zijn vrees voor God en ging hij ten aanzien van Gods bevelen en orders te ver. Koning Saul zei tot Gods profeet Samuël: „Ik heb gezondigd; door het bevel van Jahweh en uw opdracht te overtreden, daar ik uit vrees voor het volk aan hun verlangen voldeed” (1 Sam. 15:24, PC). Een dergelijke vrees leidde tot deloyaliteit tegenover Jehovah God.
15. Welke instructie gaf Jezus zijn apostelen toen hij hen uitzond om te prediken, dienaangaande, en waarom?
15 David wilde niet aan een dergelijke vrees toegeven. Toen Jezus Christus, Davids Zoon, zijn twaalf apostelen als zendelingen uitzond om te prediken, zeggende: „Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”, waarschuwde hij hen tegen een dergelijke mensenvrees. Deze zou hen er van weerhouden vrijmoedig het Koninkrijk te prediken. Jezus verklaarde: „Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel [Gehenna, NW]” (Matth. 10:5-7, 27, 28). Tot Hém kon David derhalve terecht bidden: „O behoed toch mijn ziel, want ik ben loyaal.”
16, 17. (a) Wat moest Jehovah doen om Davids hart ten aanzien van de vrees voor Zijn naam te verenigen? (b) Waarom omhult vrees het hart van Jehovah’s getuigen geheel en al wanneer Zijn naam onder hun aandacht wordt gebracht, en waartoe leidt dit?
16 Davids geïnspireerde psalm werd in het belang van ons in deze tijd bewaard. Wat moeten wij dan begrijpen uit Davids gebed tot Jehovah: „Verenig mijn hart om uw naam te vrezen”? Wat moest Jehovah God doen ten einde dit gebed te verhoren? Het betekende voor God alle andere vrees — welke Davids hart verdeeld zou maken en obstructie zou voeren tegen zijn vrees voor de Almachtige God, die zowel ziel als lichaam in de Gehenna of de vernietiging teniet kan doen — te laten verdwijnen. Het betekende dat Davids hart geheel en al één gemaakt moest worden ten aanzien van de vrees voor Jehovah’s naam. Hoewel mannen van deze wereld een indrukwekkende naam of reputatie kunnen bezitten, en reeds het noemen van hun naam het hart van hen die geen hogere vrees kennen, angst aanjaagt, beven vele mensen thans niet bij het noemen van Gods naam. Wanneer men echter op dreigende wijze de naam van de een of andere grote gangster, een dictator of een medicijnman noemt, raken zij in een sombere stemming; zij beven; zij vrezen voor hun leven en hun lichaam.
17 Dit was drieduizend jaar geleden echter niet met David het geval! Ook niet met Jehovah’s getuigen in deze tijd. Als de naam van Jehovah God hun in herinnering wordt gebracht of zijn naam wordt genoemd, denken zij aan al de heerlijkheid waarmee hij die naam heeft gekroond; zij herinneren zich al zijn wonderbaarlijke daden en wapenfeiten uit het verleden en alle profetieën welke hij in deze twintigste-eeuwse dagen in vervulling laat gaan. Alleen reeds het noemen van zijn naam roept hun alle straffen en vernietigingen welke hij als oordeelsvoltrekking over zijn vijanden en over degenen die hem ontrouw waren, ten uitvoer heeft gebracht, voor de geest. Ja, hoe hij in Noachs tijd een hele wereld van mensen vernietigde (2 Petr. 2:5; 3:6). Dan overheerst hun vrees voor Jehovah alle andere mogelijke soorten van vrees. De vrees voor zijn naam omhult hun hart geheel en al en leidt het verenigde hart op de weg van loyaliteit jegens de vrees-inboezemende God.
18. Waarom is dit geen lafhartige vrees?
18 Dit is geen ziekelijke, lafhartige vrees. In Psalm 19:9 (NW; vs. 10, NBG) staat: „De vrees voor Jehovah is rein, ze blijft voor altijd bestaan.” Deze vrees weerhoudt iemand ervan een lafhartige houding tegenover mensen aan de dag te leggen en leidt tot een rein leven. Ze doet alle besluiteloosheid ten aanzien van de vraag of men God als regeerder meer moet gehoorzamen dan mensen, verdwijnen. Met een hart dat in zijn vrees voor God verenigd is, is men niet langer een „besluiteloos mens [letterlijk, een mens met twee zielen], onstandvastig in al zijn wegen” (Jak. 1:8, NW, voetnoot in de uitgave van 1950). Het getuigt dus van wijsheid wanneer wij de Allerhoogste God met ons gehele hart vrezen.
19. Wat moet God, zoals door David wordt aangetoond, noodzakelijkerwijs doen om het hart te verenigen?
19 Iemand die zich aan Jehovah God heeft opgedragen, bidt voor deze vereniging van het hart; hoe verhoort God echter dit gebed? Wat doet de christen die dit bidt, in overeenstemming met dat gebed, ten einde in dit opzicht met God samen te werken? Vlak voor dit gebed vertelt David ons eerst van Gods aandeel en vervolgens van zijn eigen aandeel in deze aangelegenheid, zeggende: „Want gij zijt groot en doet wonderbaarlijke dingen; gij zijt God, gij alleen. Onderricht mij, o Jehovah, over uw weg. Ik zal in uw waarheid wandelen” (Ps. 86:10, 11, NW). Het was voor Jehovah noodzakelijk om onderricht te geven over zijn weg en het was voor David noodzakelijk om op Jehovah’s weg en in Jehovah’s waarheid te wandelen. Hetzelfde geldt voor ons in deze tijd.
20. Wat betekent het voor ons, wanneer wij God bidden ons te onderrichten?
20 Indien wij Jehovah er net als David in gebed om vragen om ons te onderrichten, betekent dit dat wij er allen naar verlangen en ertoe bereid zijn over zijn weg onderricht te worden en dat wij hier krachtsinspanningen toe in het werk stellen. Evenals David hebben Jehovah’s getuigen hier de eeuwen door om gebeden.
21. Waarvan heeft Jehovah ons in antwoord op ons gebed in omvangrijker mate voorzien dan hetgeen David ter beschikking stond?
21 In antwoord op dat gebed heeft Jehovah in een reusachtige hoeveelheid onderricht voorzien, omvangrijker dan hetgeen David in zijn dagen ter beschikking stond. David bezat slechts de eerste acht boeken van de bijbel, en mogelijkerwijs ook nog het boek Job, indien dit door Mozes is geschreven. Thans hebben wij de volledige bijbel, bestaande uit zesenzestig geïnspireerde boeken. Wat een rijkdom aan onderricht bevat dit boek, onderricht dat nooit ouderwets wordt zodat er in deze ruimtevaarteeuw voor de christelijke gemeente een nieuw religieus leerboek geschreven zou moeten worden!
22. Wat betreffende Gods profetieën onthult zijn weg ons? (b) Wat moeten wij daarom het eerst doen, ten einde over zijn weg onderricht te worden?
22 Wat een reeks van bijbelse profetieën is, behalve de vele waarvan Gods Woord zelf de vervulling beschrijft, sinds de bijbel negentienhonderd jaar geleden werd voltooid, in vervulling gegaan! Ook deze vervullingen zijn thans tot ons onderricht en onthullen ons Gods weg ten aanzien waarvan wij bidden of wij erover onderricht mogen worden. Het is daarom duidelijk op welke wijze wij voor de verhoring van ons gebed, met God moeten samenwerken. Indien wij hem bidden ons over zijn weg te onderrichten, moeten wij ons in de eerste plaats tot zijn Boek, zijn geschreven Woord, wenden dat ons meer dan enig ander bestaand boek, zelfs het zogenaamde Boek der Natuur, over zijn wegen vertelt. God schuift zijn eigen Boek niet ter zijde om ons rechtstreeks te onderrichten. Net zoals zijn eigen Zoon op aarde deed, moeten wij Gods geschreven Woord bestuderen. Jezus zei: „Ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.” — Ps. 40:8, 9; Hebr. 10:5-9.
23. Wat heeft het voor ons ten aanzien van God tot resultaat indien wij de bijbel doorzoeken?
23 Willen wij onderricht ontvangen over zijn wegen, dan is er geen andere manier dan zijn kostbare geschreven Woord te gaan bestuderen. Wij moeten de bladzijden ervan voor inlichtingen doorzoeken. Dit is geen saai, vervelend en geestdodend religieus werk, maar het is even opwindend en lonend als een jacht op een verborgen schat. „Wijzen zamelen kennis op” (Spr. 10:14, LV). Het stelt ons op de hoogte van God en zijn wegen en bouwt ons vertrouwen in en ons respect voor hem op. Het roept een reine, gezonde vrees voor hem in ons wakker. Dat dit het resultaat is van de ware kennis van hem, wordt treffend in Spreuken 22:17, 19 (NW) uiteengezet: „Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen opdat gij u met geheel uw hart op mijn kennis kunt toeleggen. Opdat uw vertrouwen in Jehóvah zal zijn, heb ik u thans kennis gegeven, ja u.”
24. Wat bevestigde Jezus voor ons in Johannes 17:3?
24 Ons eeuwige leven hangt af van onze diepgaande kennis van God, iets wat Jezus Christus bevestigde met de woorden: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Joh. 17:3, NW). Het ernstige feit dat de uiteindelijke beslissing inzake ons eeuwige leven of onze eeuwige vernietiging bij Jehovah berust, dient voldoende te zijn om ons hart te verenigen ten einde zijn naam te vrezen.
25, 26. (a) Wat moeten wij, behalve dat wij een persoonlijke studie van de bijbel maken, nog meer doen, en waarom? (b) Wat voor soort van mensen wil Jehovah in zijn nieuwe wereld hebben, en via wie zullen wij onderricht willen worden?
25 Wij worden echter niet alleen over Jehovah’s weg onderricht door geheel op onszelf een persoonlijke studie van zijn geschreven Woord te maken. De „wonderbaarlijke dingen” welke hij in de periode der bijbelse geschiedenis tot stand heeft gebracht en de methode welke hij bij het vervullen van bijbelse profetieën heeft gevolgd sedert de bijbel werd voltooid, heeft altijd in verband gestaan met zijn volk, zijn getuigen. Ten einde volledig en uit de eerste hand onderricht te ontvangen, moeten wij ons eenvoudig bij zijn volk, zijn getuigen, aansluiten. Zij die hun hart volledig aan Jehovah’s vrees willen overgeven, studeren niet onafhankelijk van elkaar en blijven niet bij elkaar vandaan. Zij zoeken elkaar op. „Op die tijd”, zo staat er in Maleachi 3:16 (NW), „spraken degenen die Jehovah vreesden, met elkaar, iedereen met zijn metgezel, en Jehovah bleef aandacht schenken en luisteren. En een gedenkboek begon ten behoeve van hen die Jehovah vrezen en die over zijn naam denken, voor zijn aangezicht geschreven te worden.”
26 Indien zij over zijn naam denken, zullen zij er met elkaar over spreken en aldus elkaars waardering voor die naam vergroten. Dit is het soort van mensen dat Jehovah in zijn nieuwe wereld wil hebben. Vandaar dat hij betreffende dit soort van mensen de belofte doet dat hij hen levend door de „grote en vreesinboezemende dag van Jehovah”, welke voortdurend dichterbij komt, zal heenbrengen. In overeenstemming met zijn in de bijbel aangeduide weg, zijn de leden van zijn georganiseerde volk, zij die zijn naam vrezen, daarom degenen door bemiddeling van wie hij verder onderricht geeft waardoor licht wordt geworpen op zijn geschreven Woord en de bijbel in vele opzichten begrijpelijker wordt gemaakt. Indien ons gebed tot Jehovah om ons over zijn weg te onderrichten, derhalve oprecht is, zullen wij via zijn georganiseerde volk onderricht willen worden. Wij zullen naar dit onderricht verlangen.
27. Hoe brengt men het ontvangen onderricht in praktijk en wandelt men in Gods waarheid?
27 Voor David eindigde deze aangelegenheid niet met een gebed om onderricht. Hij voegt er onmiddellijk aan toe: „Ik zal in uw waarheid wandelen.” Op deze wijze brengt men het ontvangen onderricht in praktijk. Men volgt het op. Aldus wandelt men in Gods waarheid. Men leeft overeenkomstig de waarheid en brengt zijn leven met die waarheid over God en zijn koninkrijk in overeenstemming. Men keert de leugens, overleveringen, ceremoniën, gebruiken en heiligedagen welke van de valse religiën van deze wereld afkomstig waren, de rug toe en predikt de waarheid, terwijl men hier net als Jezus door woorden en daden getuigenis van aflegt, hetgeen ook het doel was waarvoor Jezus als menselijk schepsel werd geboren.
28. Hoe maakt de waarheid ons vrij, en welke invloed heeft het op ons hart in de waarheid te wandelen?
28 Door de waarheid verliest men het bijgeloof waarvan men een slaaf was en de vrees voor valse goden en demonen. De vrees voor de enige „levende en waarachtige God” gaat iemands leven beheersen en gestalte geven. Wanneer wij van onze zijde dus Jehovah’s onderricht over zijn weg aanvaarden en in zijn waarheid wandelen, zal Jehovah ons gebed om ons hart te verenigen ten einde zijn naam te vrezen, verhoren. Wat een verlichting, wat een vrijheid, brengt een dergelijk verenigd hart in ons leven!
29. Welke toestand onder de mensen kenmerkt deze tijd als de „tijd van het einde”, en hoe trekken eerzuchtige mensen hiervan op zelfzuchtige wijze voordeel en roepen zij een toets van loyaliteit in het leven?
29 In deze tijd heerst er op een ongekende wijze over de gehele wereld vrees. Het is een vrees welke deze tijd als ’s werelds „tijd van het einde” of „het einde van het samenstel van dingen” kenmerkt. De stand der gebeurtenissen komt overeen met wat Jezus heeft voorzegd: „De mensen zullen verstijven van vrees en bange verwachting van wat de wereld gaat overkomen” (Luk. 21:25, 26, PC). Deze vrees en verschrikkelijke verwachting brengt niet-onderrichte mensen ertoe hun toevlucht te zoeken in menselijke organisaties welke bescherming, zekerheid en bewaring beloven. Zij zien uit naar een bekwame leider. Het is daarom niet vreemd dat er mensen en organisaties zijn die voordeel trekken van de verlangens en vrees der mensen en die het leiderschap op zich nemen en dan loyaliteit van de mensen vragen. Dit alles stelt de vraag aan wie of wat onze loyaliteit te schenken — zonder de fout te begaan deze tegenover de verkeerde te betonen, met alle rampzalig gevolgen van dien — des te scherper.
30, 31. (a) Wie delen niet in de vrees van deze wereld, en wat doen zij? (b) Van welk resultaat verzekert onze loyaliteit ons, en welke beloning schenkt God loyale mensen thans reeds?
30 Wij, dat wil zeggen, degenen die hun hart verenigd hebben om Jehovah’s naam te vrezen, delen niet in de vrees en de verschrikkelijke verwachting van de volken en natiën van deze oude wereld. Wij doen veeleer wat Jezus ons voor deze speciale tijd aanraadde: „Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u rechtop en heft uw hoofd op, omdat uw bevrijding naderbij komt” (Luk. 21:28, NW). Niet tot de een of andere menselijke organisatie of politieke dictator, maar tot de Almachtige God zeggen wij met de woorden van de psalmist David: „O behoed toch mijn ziel, want ik ben loyaal” (Ps. 86:2, NW). Indien wij loyaal zijn tegenover Jehovah God en zijn koninkrijk, kunnen wij niet de verkeerde weg inslaan en hier, zonder dat er ooit nog iets aan te doen is, de rampzalige gevolgen van ondergaan. Wij vertrouwen op zijn belofte dat hij onze schreden op de juiste weg zal leiden. Er staat over hem geschreven: „De voeten zijner gunstgenoten [loyale mensen, NW] behoedt hij, maar de goddelozen komen om in duisternis, want niet door kracht is een man sterk.” — 1 Sam. 2:9.
31 Wat een kalmerende kracht vormt die belofte voor ons hart en onze zenuwen! Ook deze belofte: „Hij is een schild voor wie onberispelijk wandelen, terwijl Hij waakt over de paden van het recht en den weg zijner gunstgenoten [loyale mensen, NW] beschermt” (Spr. 2:7, 8). Welk een beloning vormt dit thans reeds voor onze loyaliteit tegenover Jehovah God met een hart dat verenigd is in de vrees voor zijn naam! Hij beloont ons zelfs thans reeds, omdat hij graag ziet dat wij ons in zijn nieuwe wereld — welke door allen die hem voortdurend loyaal zijn, beërfd en bewoond zal worden — in een blijvende beloning verheugen.