Vragen van lezers
● Zullen opgedragen en gedoopte christenen die een hoop op aards leven hebben, met het oog op wat er in Hebreeën 10:26, 27 (NW) wordt verklaard, een opstanding krijgen als zij afvallig worden aan de ware aanbidding en vóór Armageddon sterven? — P. G., U.S.A.
Deze schriftplaats luidt: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren.” Uit een onderzoek van de context blijkt dat de apostel Paulus dit aan christenen schreef die in het nieuwe verbond waren opgenomen, die „geheiligd” waren en als gevolg hiervan gekozen waren om met Christus in de hemel te regeren (Hebr. 10:15-18, 29; Rom. 8:16, 17; Openb. 5:10, NW). Eerder in dezelfde brief schreef hij: „Het is onmogelijk om hen die eens voor al verlicht zijn geweest en die de hemelse vrije gave hebben gesmaakt en die deelgenoten zijn geworden van heilige geest en die het voortreffelijke woord van God en krachten van het toekomstige samenstel van dingen hebben gesmaakt, maar die zijn afgevallen, wederom tot berouw te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hangen en hem aan openbare schande blootstellen.” — Hebr. 6:4-6, NW.
Hoewel de apostel Paulus in de hoofdstukken zes en tien van Hebreeën sprak over gedoopte christenen met een hemelse hoop die „moedwillig zonde beoefenen” en weigeren berouw te hebben, is het redelijk te concluderen dat hetzelfde beginsel wel van toepassing zal zijn op degenen die tot de „grote schare” van „andere schapen” met een aardse hoop behoren (Openb. 7:9; Joh. 10:16, NW). Als een opgedragen christen die Gods geest en de zegen van het dienen van Jehovah had, God de rug toekeerde, ’moedwillig zondigde’ en terwijl hij nog steeds weigerde berouw te tonen, stierf, wijst niets in de Schrift erop dat die persoon een opstanding zou krijgen.
Zijn situatie is niet dezelfde als van personen vóór Christus’ tijd die God een tijdlang dienden en daarna afvallig werden. Aangezien wij allemaal ter dood veroordeelde zondaars zijn, is het rantsoenoffer van Jezus Christus de basis voor enige hoop op een opstanding (Rom. 3:23, 24, NW). Wanneer iemand vroeger van deze voorziening gebruik heeft gemaakt en ze later heeft verworpen, op welke basis kan hij dan weer in een goede verhouding tot God komen te staan? Welk ander offer is er dat in zijn voordeel kan worden aangewend? Als hij een zonde begaat, kan hij vergeving zoeken door Christus, maar als hij Christus verwerpt, is er geen andere voorziening die God heeft getroffen. De apostel Paulus schreef over zulke mensen: „Er [blijft] geen slachtoffer voor zonden meer over.” Dat zou waar blijken te zijn, of de persoon in kwestie vroeger nu een hoop op leven in de hemel of een hoop op eeuwig leven op aarde had.
Christenen echter ’hebben volharding nodig, om, nadat zij de wil van God hebben gedaan, de vervulling van de belofte te mogen ontvangen’. Laten wij er daarom ernstig naar streven getrouw te zijn in onze dienst voor God — „niet . . . het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar . . . het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”. — Hebr. 10:36, 39, NW.
● Zullen de demonen na de oorlog van Armageddon met Satan de Duivel in de afgrond geworpen worden? Zullen zij ook te zamen met hem na de duizendjarige regering van Christus terugkomen en daarna met hem in het „meer van vuur en zwavel” geslingerd worden? — W. D.
In Openbaring 20:1-3 (NW) wordt nauwkeurig verklaard dat degene die als „de Duivel en Satan” bekendstaat, ’in de afgrond wordt geslingerd’, waar hij voor duizend jaren gebonden wordt; maar de demonen worden hier niet genoemd. Ook in 20 vers 7 en 10 wordt bericht dat, na de duizend jaren, Satan wordt losgelaten en later „in het meer van vuur en zwavel geslingerd” wordt; maar ook nu worden de demonen niet genoemd.
In andere delen van de bijbel worden echter meer bijzonderheden vermeld. Toen Jezus bijvoorbeeld bij een bepaalde gelegenheid met een door demonen bezeten man werd geconfronteerd, smeekten de demonen Jezus, daar zij op het punt stonden door hem te worden uitgedreven, hen niet op dat tijdstip in de afgrond te werpen. Het verslag luidt: „En zij [de demonen] bleven hem dringend verzoeken hun niet te bevelen de afgrond in te gaan” (Luk. 8:31, NW). Deze demonen wisten dus dat zij te zijner tijd in de afgrond geworpen zouden worden; dit was Gods oordeel over hen. Wij kunnen dus concluderen dat wanneer Openbaring 20:1-3 (NW) spreekt over het in de afgrond werpen van de grootste opstandeling en goddeloze geest, Satan, de demonen erbij inbegrepen moeten zijn. Klaarblijkelijk houdt het bericht over de nederlaag van de Duivel in dat degenen die onder hem dienen, ook verslagen zijn. Daarom worden zowel de Duivel als de demonen na de oorlog van Armageddon in de afgrond geslingerd.
Maar hoe weten wij of de demonen met Satan na de duizend jaren zullen terugkeren en dus aanwezig zullen zijn als hij in „het meer van vuur en zwavel” geslingerd wordt? Omdat Jezus zei dat zij dit einde met hem zouden delen. Hij sprak over het „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid” (Matth. 25:41, NW). Er wordt in de bijbel niet verklaard dat de demonen het eerst in het „meer van vuur” worden geslingerd en de Duivel duizend of meer jaren later volgt. Veeleer hebben wij gezien dat zij allemaal in de afgrond zullen worden gesloten. Klaarblijkelijk zullen zij te zamen uit de afgrond terugkomen en een aandeel hebben in het streven de mensheid in die tijd te misleiden, maar dan zullen de demonen, met de Duivel, „in het meer van vuur en zwavel geslingerd” worden, wat de „tweede dood” betekent. Aldus zullen zij allemaal voor eeuwig worden vernietigd.