ZAK, LEREN
Voorwerp dat dient voor het bewaren van water, olie, melk, wijn, boter en kaas. In bijbelse landen werden leren zakken reeds in de oudheid gebruikt.
De gangbare manier om een leren zak te maken, was een dier te doden, kop en poten af te snijden en dan zorgvuldig de huid van het dier af te trekken zonder de buik open te snijden. De huid werd gelooid en vervolgens werden alle openingen op één na dichtgenaaid. Deze opening, bij de hals of misschien bij een van de uitstulpingen voor de poten, werd niet dichtgenaaid en diende voor het in- en uitgieten. Ze kon met een stop worden afgesloten of met een touw worden dichtgebonden. Voor dit doel werden huiden van schapen, geiten en soms runderen gebruikt. In sommige gevallen, als de huiden gebruikt werden om er melk, boter, kaas of water in te bewaren, liet men het haar erop zitten. Wanneer de leren zakken voor olie of wijn gebruikt moesten worden, was er echter een grondiger looiproces noodzakelijk. Zelfs in meer recente tijd zijn er in het Midden-Oosten op dezelfde wijze nog veel leren zakken vervaardigd. Als leren waterzakken niet gelooid worden, krijgt het erin bewaarde water een onaangename smaak.
Toen Abraham Hagar wegzond, gaf hij haar een „leren zak [Hebr.: cheʹmeth]” mee (Ge 21:14, 15, 19). De Gibeonieten zeiden tot Jozua: „Dit zijn de wijnzakken [Hebr.: noʼ·dhōthʹ haj·jaʹjin], die wij nieuw gevuld hebben, en zie! ze zijn gebarsten” (Joz 9:13). Zoiets kon na verloop van tijd gebeuren, omdat er door de alcoholische gisting van de wijn druk ontstaat. Elihu zei: „Ziet! Mijn buik is als wijn die geen uitweg heeft; als nieuwe leren zakken [Hebr.: ʼo·vōthʹ] wil hij openbarsten” (Job 32:19). Over het algemeen echter waren nieuwe wijnzakken wel bestand tegen de inwendige druk die zich als gevolg van de alcoholische gisting van de wijn ontwikkelde. Maar oude wijnzakken zouden mettertijd hard worden en hun elasticiteit verliezen, en dan was de kans groot dat ze barstten. Vandaar dat Jezus Christus treffend zei: „Ook doet men geen nieuwe wijn in oude wijnzakken; doet men dit echter wel, dan barsten de wijnzakken en loopt de wijn eruit en gaan de wijnzakken verloren. Maar nieuwe wijn doet men in nieuwe wijnzakken, dan blijven beide behouden.” — Mt 9:17.
David, als vluchteling door vijanden belaagd, sprak in figuurlijke zin over de leren zak met de woorden: „Doe mijn tranen toch in uw leren zak” (Ps 56:8). Aldus smeekte David God, in wie hij zijn vertrouwen stelde, zijn tranen als het ware in een leren zak te doen, om ze niet te vergeten.
Waarschijnlijk werden met wijn gevulde zakken soms in de rook opgehangen om ze tegen insekten te beschermen of om snel bepaalde gewenste eigenschappen aan de wijn te geven. Leren zakken die niet in gebruik waren, werden echter ook wel in een vertrek zonder schoorsteen gehangen en werden dan zwart door de rook van het vuur dat daar werd gestookt. Deze wijnzakken verloren snel hun elasticiteit en verschrompelden. Misschien had de zwaar beproefde psalmist dit in gedachten toen hij zei: „Want ik ben geworden als een leren zak in de rook.” — Ps 119:83; zie POTTENBAKKER; VATEN; WIJNZAKKEN.