1C De goddelijke naam in oude Griekse vertalingen
In de laatste tientallen jaren zijn er veel fragmenten van oude Griekse vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften ontdekt die de goddelijke naam bevatten, gewoonlijk in Hebreeuwse letters. Hieruit blijkt dat de goddelijke naam tot ver in de 9de eeuw G.T. in Griekse vertalingen werd gebruikt. Wij vermelden hier tien handschriften die de goddelijke naam bevatten, met informatief commentaar.
(1) LXXP. Foead Inv. 266 geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen met het Tetragrammaton in Hebreeuws kwadraatschrift weer: De 18:5, 5, 7, 15, 16; 19:8, 14; 20:4, 13, 18; 21:1, 8; 23:5; 24:4, 9; 25:15, 16; 26:2, 7, 8, 14; 27:2, 3, 7, 10, 15; 28:1, 1, 7, 8, 9, 13, 61, 62, 64, 65; 29:4, 10, 20, 29; 30:9, 20; 31:3, 26, 27, 29; 32:3, 6, 19. In deze collectie komt het Tetragrammaton derhalve 49 maal op geïdentificeerde plaatsen in Deuteronomium voor. Bovendien komt het Tetragrammaton in deze collectie driemaal in niet-geïdentificeerde fragmenten voor, namelijk in de fragmenten 116, 117 en 123. Deze papyrus, gevonden in Egypte, werd gedateerd in de 1ste eeuw v.G.T.
Een fragment van deze papyrus werd in 1944 door W. G. Waddell in JTS, Jg. 45, blz. 158-161, gepubliceerd. In 1948 kregen in Caïro twee op de Gileadschool opgeleide zendelingen van de Watch Tower Bible and Tract Society foto’s van 18 fragmenten van de papyrus plus de toestemming om ze te publiceren. Vervolgens werden 12 van deze fragmenten in de New World Translation of the Christian Greek Scriptures, 1950, blz. 13, 14, gepubliceerd. Gebaseerd op de foto’s in deze publicatie zagen de volgende drie studies het licht: (1) A. Vaccari, „Papiro Fuad, Inv. 266. Analisi critica dei Frammenti pubblicati in: ’New World Translation of the Christian Greek Scriptures.’ Brooklyn (N. Y.) 1950 p. 13s.”, gepubliceerd in Studia Patristica, Jg. I, Deel I, onder redactie van Kurt Aland en F. L. Cross, Berlijn 1957, blz. 339-342; (2) W. Baars, „Papyrus Fouad Inv. No. 266”, gepubliceerd in het Nederlands Theologisch Tijdschrift, Jg. XIII, Wageningen 1959, blz. 442-446; (3) George Howard, „The Oldest Greek Text of Deuteronomy”, gepubliceerd in de Hebrew Union College Annual, Jg. XLII, Cincinnati 1971, blz. 125-131.
In een commentaar op deze papyrus schreef Paul Kahle in Studia Evangelica, onder redactie van Kurt Aland, F. L. Cross, Jean Danielou, Harald Riesenfeld en W. C. van Unnik, Berlijn 1959, blz. 614: „Verdere fragmenten van dezelfde papyrus werden aan de hand van een foto van de papyrus door de Watch Tower Bible and Tract Society in de inleiding van een Engelse vertaling van het Nieuwe Testament, Brooklyn (New York) 1950, gereproduceerd. Een kenmerk van de papyrus is het feit dat de naam van God wordt weergegeven met het Tetragrammaton in Hebreeuws kwadraatschrift. Een op mijn verzoek door pater Vaccari ingesteld onderzoek van de gepubliceerde fragmenten van de papyrus bracht hem tot de conclusie dat de papyrus, die zo’n 400 jaar vóór de Codex B geschreven moet zijn, mogelijk de meest volmaakte Septuaginta-tekst van Deuteronomium bevat die ons heeft bereikt.”
In totaal 117 fragmenten van LXXP. Foead Inv. 266 werden in Études de Papyrologie, Deel 9, Caïro 1971, blz. 81-150, 227, 228, gepubliceerd. Een fotografische uitgave van alle fragmenten van deze papyrus werd door Zaki Aly en Ludwig Koenen onder de titel Three Rolls of the Early Septuagint: Genesis and Deuteronomy in de serie „Papyrologische Texte und Abhandlungen”, Deel 27, Bonn 1980, gepubliceerd.
(2) LXXVTS 10a geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen met het Tetragrammaton in Oud-Hebreeuwse lettertekens weer: Jon 4:2; Mi 1:1, 3; 4:4, 5, 7; 5:4, 4; Hab 2:14, 16, 20; 3:9; Ze 1:3, 14; 2:10; Za 1:3, 3, 4; 3:5, 6, 7. Deze leren rol, gevonden in de woestijn van Judea in een grot in Nachal Chever (Naḥal Ḥever), werd gedateerd in het einde van de 1ste eeuw G.T. De fragmenten van deze rol werden in Supplements to Vetus Testamentum, Deel X, Leiden 1963, blz. 170-178, gepubliceerd.
(3) LXXIEJ 12 geeft de goddelijke naam in Jon 3:3 met het Tetragrammaton in Oud-Hebreeuwse lettertekens weer. Dit stukje perkament, gevonden in de woestijn van Judea in een grot in Nachal Chever (Naḥal Ḥever), werd gedateerd in het einde van de 1ste eeuw G.T. Het werd in Israel Exploration Journal, Jg. 12, 1962, blz. 203, gepubliceerd.
(4) LXXVTS 10b geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen met het Tetragrammaton in Oud-Hebreeuwse lettertekens weer: Za 8:20; 9:1, 1, 4. Deze perkamentrol, gevonden in de woestijn van Judea in een grot in Nachal Chever (Naḥal Ḥever), werd gedateerd in het midden van de 1ste eeuw G.T. Ze werd in Supplements to Vetus Testamentum, Deel X, 1963, blz. 178, gepubliceerd.
(5) 4Q LXXLevb geeft de goddelijke naam in Le 3:12 en 4:27 in de Griekse letters (IAO) weer. Dit papyrushandschrift, gevonden in grot 4 van Qumran, werd gedateerd in de 1ste eeuw v.G.T. Een voorbespreking van dit handschrift werd in Supplements to Vetus Testamentum, Deel IV, 1957, blz. 157, gepresenteerd.
(6) LXXP. Oxy. VII.1007 geeft de goddelijke naam in Ge 2:8, 18 met een dubbele jōdh weer. Dit velijnblad, gedateerd in de 3de eeuw G.T., werd gepubliceerd in The Oxyrhynchus Papyri, Deel VII, uitgegeven met vertalingen en aantekeningen door Arthur S. Hunt, Londen 1910, blz. 1, 2.
(7) AqBurkitt geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen met het Tetragrammaton in Oud-Hebreeuwse lettertekens weer: 1Kon 20:13, 13, 14; 2Kon 23:12, 16, 21, 23, 25, 26, 27. Deze fragmenten van de Griekse tekst van de vertaling van Aquila werden door F. Crawford Burkitt in zijn werk Fragments of the Books of Kings According to the Translation of Aquila, Cambridge 1898, blz. 3-8, gepubliceerd. Deze palimpsestfragmenten van de boeken Koningen werden in de geniza van de synagoge in Caïro gevonden. Ze werden gedateerd in het einde van de 5de eeuw of het begin van de 6de eeuw G.T.
(8) AqTaylor geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen met het Tetragrammaton in Oud-Hebreeuwse lettertekens weer: Ps 91:2, 9; 92:1, 4, 5, 8, 9; 96:7, 7, 8, 9, 10, 13; 97:1, 5, 9, 10, 12; 102:15, 16, 19, 21; 103:1, 2, 6, 8. Deze fragmenten van de Griekse tekst van de vertaling van Aquila werden door C. Taylor in zijn werk Hebrew-Greek Cairo Genizah Palimpsests, Cambridge 1900, blz. 54-65, gepubliceerd. De fragmenten werden gedateerd na het midden van de 5de eeuw G.T., maar niet later dan het begin van de 6de eeuw G.T.
(9) SymP. Vindob. G. 39777 geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen met het Tetragrammaton in oude Hebreeuwse lettertekens weer: Ps 69:13, 30, 31. Dit fragment van een perkamentrol met een gedeelte van Ps 69 in de vertaling van Symmachus (Ps 68 in LXX), bewaard in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen, werd gedateerd in de 3de of 4de eeuw G.T. Het werd door dr. Carl Wessely in Studien zur Palaeographie und Papyruskunde, Deel XI, Leipzig 1911, blz. 171, gepubliceerd.
Hier ziet u een reproductie van een fragment van deze rol dat de goddelijke naam bevat.
(10) Ambrosiana O 39 sup. geeft de goddelijke naam op de volgende plaatsen in alle vijf kolommen met het Tetragrammaton in Hebreeuws kwadraatschrift weer: Ps 18:30, 31, 41, 46; 28:6, 7, 8; 29:1, 1, 2, 2, 3, 3; 30:1, 2, 4, 7, 8, 10, 10, 12; 31:1, 5, 6, 9, 21, 23, 23, 24; 32:10, 11; 35:1, 22, 24, 27; 36:Ops., 5; 46:7, 8, 11; 89:49 (in kolom 1, 2 en 4), 51, 52. Deze codex, gedateerd in het einde van de 9de eeuw G.T., heeft vijf kolommen. De eerste kolom bevat een transliteratie van de Hebreeuwse tekst in het Grieks, de tweede kolom de Griekse vertaling van Aquila, de derde kolom de Griekse vertaling van Symmachus, de vierde kolom de LXX en de vijfde kolom de Griekse vertaling van Quinta. Een facsimile-uitgave van deze palimpsest werd samen met een afschrift van de tekst in 1958 in Rome gepubliceerd door Giovanni Mercati onder de titel Psalterii Hexapli reliquiae . . . Pars prima. Codex rescriptus Bybliothecae Ambrosianae O 39 sup. phototypice expressus et transcriptus.
Uit deze tien handschriftfragmenten blijkt dat de vertalers die de Hebreeuwse tekst in het Grieks hebben overgezet, de goddelijke naam gebruikten op de plaatsen waar die in de Hebreeuwse tekst voorkwam. Dat het Tetragrammaton in Za 9:4 voorkomt, bevestigt bovendien de bewering dat de joodse soferim het Tetragrammaton op 134 plaatsen in de Hebreeuwse tekst door ʼAdho·naiʹ (Soevereine Heer) hebben vervangen. — Zie App. 1B.
[Illustraties op blz. 1563]
LXXP. Foead Inv. 266, 1ste eeuw v.G.T., handhaafde de goddelijke naam (יהוה) in de Griekse vertaling van De 32:3, 6.
Codex Alexandrinus (A), 5de eeuw G.T., verving de goddelijke naam (יהוה) door verkorte vormen van Kuʹri·os in de Griekse vertaling van De 32:3, 6.
De Codex van Aleppo (Al), 10de eeuw G.T., in het Hebreeuws, handhaafde de goddelijke naam (יהוה) die in de vroege Hebreeuwse tekst in De 32:3, 6 voorkwam.a
a Uit The Aleppo Codex, onder redactie van Moshe H. Goshen-Gottstein (Magnes Press, Jeruzalem 1976). Copyright © Hebrew University Bible Project en met hun toestemming overgenomen.