Psalmen
Van Da̱vid.
2 Zegen Jehovah,* o mijn ziel,
En vergeet niet al zijn daden,+
3 Hij die al uw dwaling vergeeft,+
Die al uw kwalen geneest,+
4 Die uw leven opeist uit de kuil,+
Die u kroont met liefderijke goedheid en barmhartigheden,+
5 Die uw gehele leven verzadigt met het goede;+
Uw jeugd blijft zich vernieuwen net als die van een arend.+
6 Jehovah* volvoert daden van rechtvaardigheid*+
En rechterlijke beslissingen voor allen die te kort worden gedaan.+
8 Jehovah* is barmhartig en goedgunstig,+
Langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid.+
9 Hij zal niet voor altijd aanmerkingen blijven maken,+
Noch zal hij tot onbepaalde tijd gebelgd blijven.+
10 Hij heeft ons zelfs niet naar onze zonden gedaan,+
Noch naar onze dwalingen over ons gebracht wat wij verdienen.+
11 Want zoals de hemel hoger is dan de aarde,+
Is zijn liefderijke goedheid superieur jegens hen die hem vrezen.+
12 Zover als de zonsopgang verwijderd is van de zonsondergang,+
Zover heeft hij onze overtredingen van ons verwijderd.+
13 Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen,+
Heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen.+
15 Wat de sterfelijke mens* betreft, zijn dagen zijn als die van het groene gras;+
Als een bloesem van het veld, zo bloeit hij.+
16 Want er hoeft maar een wind over te gaan en hij is niet meer;+
En zijn plaats zal hem niet langer erkennen.+
17 Maar de liefderijke goedheid* van Jehovah is van onbepaalde tijd, ja, tot onbepaalde tijd+
Jegens hen die hem vrezen,+
En zijn rechtvaardigheid voor de zonen der zonen,+
18 Jegens hen die zijn verbond houden+
En jegens hen die aan zijn bevelen denken, om die te volbrengen.+
19 Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd;+
En over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend.+