Amos
9 Ik zag Jehovah+ boven het altaar staan. Hij zei: ‘Sla het kapiteel* van de zuil, dan zullen de drempels beven. Hak de kapitelen eraf, allemaal. Ik zal de laatsten van hen doden met het zwaard. Niemand die vlucht zal ontsnappen, niemand die wil ontsnappen zal ontkomen.+
Al stijgen ze op naar de hemel,
ik haal ze vandaar naar beneden.
Al verbergen ze zich voor mijn ogen op de bodem van de zee,
ik geef de slang daar bevel ze te bijten.
4 Al worden ze door hun vijanden als gevangenen weggevoerd,
ik geef het zwaard daar bevel en het zal ze doden.+
Ik zal mijn ogen op ze richten ten kwade en niet ten goede.+
Het zal helemaal omhoogkomen als de Nijl
en weer zakken als de Nijl van Egypte.+
6 “Hij die in de hemel zijn trap bouwt
en boven de aarde zijn bouwwerk* vestigt,
hij die het water van de zee oproept
en het uitstort over de aarde+
— Jehovah is zijn naam.+
7 Zijn jullie voor mij niet als de Kuschieten, Israël?”, verklaart Jehovah.
8 “Ik, de Soevereine Heer Jehovah, heb mijn ogen gericht op het zondige koninkrijk.
Ik zal het van de aardbodem wegvagen.+
Maar ik zal niet het hele huis van Jakob uitroeien”,+ verklaart Jehovah.
9 “Ik geef het bevel
en schud het huis van Israël onder alle volken+
zoals je een zeef schudt:
geen steentje valt op de grond.
10 Ze zullen sterven door het zwaard, alle zondaars van mijn volk,
degenen die zeggen: ‘Het onheil zal niet dichterbij komen of ons bereiken.’”
11 “Op die dag zal ik de ingestorte hut* van David+ oprichten,
ik zal de* bressen dichtmaken
en de puinhopen herbouwen.
Ik zal hem herstellen als in de dagen van vroeger,+
12 zodat ze in bezit kunnen nemen wat er over is van Edom+
en van alle volken waarover mijn naam is uitgeroepen”, verklaart Jehovah, die dit doet.
13 “De dagen komen”, verklaart Jehovah,
“dat de ploeger de oogster inhaalt
en de druiventreder de zaaier.+
14 Ik zal mijn volk Israël terugbrengen uit gevangenschap.+
Ze zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen.+