Psalmen
Voor de koorleider: op Moeth-La̱bben.* Een psalm van David.
א [alef]
9 Ik loof u, Jehovah, met heel mijn hart.
Ik vertel over al uw wonderen.+
ב [beth]
ג [gimel]
ה [he]
8 Hij zal de bewoonde aarde* oordelen met rechtvaardigheid,+
hij zal een eerlijk vonnis vellen over de volken.+
ו [waw]
9 Jehovah wordt een veilige schuilplaats* voor de onderdrukten,+
een veilige toevlucht in tijden van nood.+
10 Wie uw naam kent, vertrouwt op u.+
Wie u zoeken, laat u nooit in de steek, o Jehovah.+
ז [zajin]
ח [cheth]
13 Heb medelijden met mij, Jehovah, zie wat mijn haters me aandoen,
u die me weghaalt bij de poorten van de dood,+
14 zodat ik uw roemrijke daden kan bekendmaken in de poorten van de dochter Sion+
en kan juichen over uw reddingsdaden.+
ט [teth]
15 De volken zijn weggezakt in de kuil die ze groeven,
hun eigen voet is gevangen in het net dat ze spanden.+
16 Jehovah maakt zich bekend door zijn oordelen.+
Wie slecht is, raakt verstrikt in het werk van zijn eigen handen.+
Higgajon.* (sela)
י [jodh]
18 Maar de armen zullen niet voor altijd vergeten worden,+
de hoop van de zachtmoedigen zal niet voor eeuwig vergaan.+
כ [kaf]
19 Sta op, o Jehovah! Laat de sterfelijke mens niet overwinnen.
Mogen de volken in uw aanwezigheid geoordeeld worden.+
20 Jaag hun angst aan, Jehovah.+
Laat de volken weten dat ze slechts stervelingen zijn. (sela)