Psalmen
91 Al wie in de schuilplaats+ van de Allerhoogste+ woont,
Zal zich overnachting verschaffen onder de schaduw zelf van de Almachtige.+
2 Ik wil tot Jehovah* zeggen: „[Gij zijt] mijn toevlucht en mijn vesting,+
Mijn God, op wie ik wil vertrouwen.”+
3 Want hijzelf zal u bevrijden uit het klapnet van de vogelvanger,+
Van de pestilentie die onheilen veroorzaakt.+
4 Met zijn wieken zal hij de toegang tot u versperren,+
En onder zijn vleugels zult gij een toevlucht zoeken.+
Zijn waarachtigheid+ zal een groot schild+ en bolwerk* zijn.
5 Gij zult niet bevreesd zijn voor iets angstwekkends in de nacht,+
Noch voor de pijl+ die vliegt overdag,
6 Noch voor de pestilentie die rondwaart in het donker,+
Noch voor de vernietiging die een gewelddadige plundering aanricht op de middag.+
7 Duizend zullen er zelfs aan uw zijde vallen
En tienduizend aan uw rechterhand;
Tot u zal het niet genaken.+
9 Omdat gij [hebt gezegd]: „Jehovah* is mijn toevlucht”,+
Hebt gij de Allerhoogste zelf tot uw woning gemaakt;+
10 Geen rampspoed zal u treffen,+
En nog geen plaag zal uw tent naderen.+
13 Op de jonge leeuw en de cobra zult gij treden;+
Gij zult de jonge leeuw met manen en de grote slang vertrappen.+
14 Omdat hij op mij zijn genegenheid heeft gezet,+
Zal ik hem ook ontkoming verschaffen.+
Ik zal hem beschermen* omdat hij mijn naam heeft leren kennen.+